Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 01 juli 1998
gepubliceerd op 07 juli 1998

Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 11 september 1997 houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1998015106
pub.
07/07/1998
prom.
01/07/1998
ELI
eli/besluit/1998/07/01/1998015106/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 JULI 1998. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 11 september 1997 houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties


De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties;

Gelet op het ministerieel besluit van 11 september 1997 houdende de uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 14 mei 1998;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 18 juni 1998, Besluit :

Artikel 1.Artikel 3, § 1 van het ministerieel besluit van 11 september 1997 houdende de uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties wordt aangevuld als volgt : 6° zijn onderworpen aan de specifieke regelgeving opgenomen in artikel 3bis van dit besluit wanneer zij betrekking hebben op de activiteiten van medefinanciering, zoals beschreven in artikel 3bis, § 1, in de partnerlanden.De partnerlanden zijn deze bedoeld in artikel 1, 5° van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties.

Art. 2.Aan hetzelfde ministerieel besluit van 11 september 1997 wordt volgend artikel 3bis toegevoegd.

Artikel 3bis. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder de activiteiten van medefinanciering bedoeld in artikel 3, § 1, 6° van dit besluit, één of meerdere van de volgende initiatieven : 1° het toekennen van kredieten aan bepaalde doelgroepen, zoals beschreven in § 2;2° het oprichten of het ondersteunen van een spaar/kredietsysteem, waarbij het toekennen van krediet wordt afhankelijk gesteld van ingezameld spaargeld bij de betrokken doelgroep;3° het oprichten van een waarborgfonds om de toegang tot krediet te ondersteunen en te verzekeren zowel van individuele ontleners als van groepen of verenigingen. § 2. De doelgroepen, bedoeld in § 1, 1°, worden gekenmerkt door het feit dat zij, om uiteenlopende redenen, geen of zeer moeilijk toegang hebben tot leningen via het formele financiële systeem en kunnen bestaan uit : - individuele personen of personen georganiseerd in groepen; - verenigingen van producenten; - micro-ondernemers. § 3. De erkende NGO die wenst te genieten van een subsidie voor één van de in § 1 gedefinieerde activiteiten dient bij de indiening van haar programma of project te voldoen aan elk van de volgende voorwaarden : 1° zij beschikt over een nuttige en actuele ervaring van minimum drie jaar in de sector van financiering en is bekwaam om de nodige opleiding terzake te garanderen;deze ervaring wordt aangetoond aan de hand van haar jaarverslagen of andere relevante rapporten; 2° zij toont aan dat de lokale wetgeving voor het uitoefenen van de bedoelde activiteiten gerespecteerd is;3° zij staat in voor de bijzondere beroepskennis van haar lokale partner in de kredietsector;deze partner staat in voor de continuïteit van de actie nadat de externe steun is stopgezet; 4° zij toont haar vertrouwdheid aan met de locale cultuur;5° zij geeft bij de voorstelling van het actieplan of het project de financieringsactiviteiten afzonderlijk en ondubbelzinnig aan;6° zij verzekert dat, in geval van uitbouw van een spaar-kredietsysteem zoals bedoeld in § 1, 2°, de spaargelden gecollecteerd worden door de lokale partner;7° zij stelt een gedetailleerd jaarlijks ondernemingsplan op voor elk van de geplande financieringsactiviteiten in het kader van een project. Dit ondernemingsplan bevat in elk geval : - het geheel van doelstellingen die worden beoogd met de voorgestelde financieringsactiviteit, op basis van één of meer van de volgende elementen : begunstigden, grootte van de ontleende bedragen, intrestvoeten, terugbetalingsgraad, beheers- en andere kosten, inflatie, mobilisatie van spaargeld; - de boekhoudkundige balans; - een omschrijving van de overdracht van verantwoordelijkheden naar de lokale instituten en de wijze waarop men op termijn financiële en institutionele duurzaamheid hoopt te bereiken. § 4. Voor wat betreft de kredietfondsen, bedoeld in § 1, 1° en 2° : - in geval de totale kredietportefeuille per project of per deelactie groter is dan 3 miljoen BEF of dit bedrag in een latere projectfase zal bereiken, moet duidelijk worden aangetoond dat het kredietfonds in een ten aanzien van de lokale partner aparte rechtspersoon is ondergebracht, met eigen beheerssysteem en opvolgings- en evaluatiemechanismen; - indien de kredietportefeuille per project of per deelactie over de totale projectduur kleiner is dan of gelijk aan 3 miljoen BEF kan volstaan worden met een kwalitatieve beschrijving van de doelstellingen, het aantonen hoe men aan het gevraagde kredietbedrag komt, en hoe een efficiënt beheer wordt opgezet. De verslaggeving erover wordt opgenomen in het jaarverslag zoals bedoeld in bijlage 5bis van het ministerieel besluit van 11 september 1997; - indien de kredietportefeuille per project of per deelactie over de totale projectduur groter is dan 3 miljoen BEF wordt het ondernemingsplan volledig uitgewerkt zoals voorzien in § 3, 7°, en wordt hierover jaarlijks gerapporteerd. § 5. Voor wat de waarborgfondsen, bedoeld in § 1, 3° betreft, brengt de NGO bovendien volgende elementen aan : 1° het bewijs dat de bank of kredietinstelling die optreedt als lener, als dusdanig wordt erkend overeenkomstig de plaatselijke reglementering en opereert conform de plaatselijk toepasselijke wetgeving en gewoonterechtelijke gebruiken;daartoe levert men het bewijs van voorafgaande toelating en omschrijft men de verantwoordelijkheid van de kredietverstrekker, de wijze van bijhouden van boekhouding en schrifturen en de toepasselijke ratio's; 2° een nauwkeurige omschrijving van haar verbintenissen per afzonderlijk dossier;3° het bewijs dat zij, ingeval van juridische betwistingen bij schadegevallen, de nodige gespecialiseerde bijstand kan bekomen. § 6. Aandelenparticipaties worden in geen geval, rechtstreeks noch onrechtstreeks, met subsidies gefinancierd. § 7. De rapportering dient te gebeuren zoals aangegeven in bijlage 5bis van het ministerieel besluit van 11 september 1997 en voor elk ondernemingsplan.

De Administratie of zijn afgevaardigde kan op elk moment overgaan tot een controle van de toegekende subsidie.

Indien blijkt dat de NGO niet voldoet aan de bepalingen opgesomd in § 4, § 5 of § 6 van artikel 3bis van dit besluit, kan dit aanleiding geven tot uitsluiting van toekomstige financieringsactiviteiten, tot de terugvordering van het niet verantwoorde deel van de subsidie, en tot intrekking van de erkenning van de NGO overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelings-organisaties en hun federaties. § 8. Het eigendomsrecht van alle vaste en vlottende activa, verworven uit hoofde van de medefinanciering, wordt ten laatste bij het einde van de periode waarvoor de financiering werd toegestaan, door de NGO overgedragen aan de lokale partner bedoeld in § 3, 3°.

Deze overdracht gebeurt onder de volgende voorwaarden : 1° de activa worden overgedragen aan de lokale partner, die rechtspersoonlijkheid bezit, overeenkomstig de wetgeving van het land waarin de actie wordt uitgevoerd;2° de NGO draagt er zorg voor dat de lokale partner de vooropgestelde doelstellingen van de actie nastreeft, evenals dat de beoogde doelgroep zal genieten van de voordelen van de financiering;3° de overdracht sluit uit dat de NGO aandeelhouder blijft van de betrokken entiteit en verhindert enige vorm van winstuitkering;4° de NGO kan, op het ogenblik van de overdracht, door de Administratie gevraagd worden verder verslag uit te brengen over het beheer van de vaste en vlottende activa door de lokale partner, die er eigenaar van is.Deze periode kan gaan tot 5 jaar na het beëindigen van de betreffende medefinanciering. De Administratie bepaalt welke gegevens in de verslaggeving dienen te worden vermeld; 5° een overeenkomst, houdende eigendomsoverdracht, dient te worden opgemaakt door de Belgische NGO, ten gunste van de lokale partner en toegevoegd aan het eindverslag van de actie;6° in het geval van waarborgfondsen, wordt de eigendom van het totaal van de niet-verloren garanties verhoogd met de gerecupereerde uitgeoefende garanties en met de intresten die werden gegenereerd door het fonds en aan het kapitaal toegevoegd, overgedragen aan de lokale partner, bedoeld in § 3, 3°, ten laatste 5 jaar na het einde van de periode van medefinanciering.Gedurende de overgangsperiode blijft de Belgische NGO het beheer van het fonds verderzetten. Bij de eigendomsoverdracht wordt een volledige afrekening gevoegd van de verrichtingen van het fonds. § 9. In geval de eigendomsoverdracht niet kan plaatsvinden onder de voorwaarden voorzien in § 8, dient de NGO een omstandig gemotiveerd verzoek tot afwijking, houdende alternatieve voorstellen tot overdracht, in bij de bevoegde Minister.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 1 juli 1998.

De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, R. MOREELS

^