Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit
gepubliceerd op 12 december 2008

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 april 2008, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige arbeiders die, op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 56 jaar of ouder zijn en een beroepsverleden van tenminste 40 jaar als loontrekkende kunnen laten gelden

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2008013428
pub.
12/12/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 OKTOBER 2008. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 april 2008, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige arbeiders die, op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 56 jaar of ouder zijn en een beroepsverleden van tenminste 40 jaar als loontrekkende kunnen laten gelden (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de schoonmaak;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 11 april 2008, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige arbeiders die, op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 56 jaar of ouder zijn en een beroepsverleden van tenminste 40 jaar als loontrekkende kunnen laten gelden, met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 1, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Art. 2.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 oktober 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de schoonmaak Collectieve arbeidsovereenkomst van 11 april 2008 Toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige arbeiders die, op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 56 jaar of ouder zijn en een beroepsverleden van tenminste 40 jaar als loontrekkende kunnen laten gelden (Overeenkomst geregistreerd op 7 juli 2008 onder het nummer 88671/CO/121) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders uit de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de schoonmaak ressorteren, kleine en middelgrote ondernemingen en andere.

Onder « arbeiders » verstaat men : de arbeiders en arbeidsters.

Art. 2.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige oudere werknemers aan wie het ontslag, behalve om dringende redenen, wordt betekend na 31 maart 2007 en waarvan het brugpensioen ingaat na 31 december 2007. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt geen rekening gehouden met de verlenging van de opzeggingstermijn ingevolge toepassing van de artikelen 38, § 2 en 38bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 3.§ 1. De ontslagen arbeiders, bedoeld in artikel 2, § 1, die op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en tijdens de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 56 jaar of ouder zijn en die op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een beroepsverleden van tenminste 40 jaar als loontrekkende kunnen rechtvaardigen en die gedurende deze periode recht verkrijgen op wettelijke werkloosheidsvergoedingen, ontvangen een aanvullende vergoeding, zoals bedoeld in artikel 5, ten laste van de werkgever. § 2. De ontslagen arbeiders, bedoeld in § 1 hiervoor, moeten bovendien het bewijs kunnen leveren dat vóór de leeftijd van 17 jaar gedurende tenminste 78 dagen arbeidsprestaties zijn geleverd waarvoor sociale zekerheidsbijdragen zijn betaald met volledige onderwerping aan de sociale zekerheid of tenminste 78 dagen arbeidsprestaties zijn geleverd in het kader van het leerlingenwezen welke zich situeren vóór 1 september 1983. § 3. Onder « het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst », bedoeld in § 1 hiervoor, wordt verstaan : het ogenblik dat de arbeider uit dienst treedt na het verstrijken van de opzeggingstermijn of, wanneer er geen opzegging werd betekend of wanneer aan de betekende opzeggingstermijn voortijdig een einde wordt gemaakt, het ogenblik dat de arbeider de onderneming verlaat. § 4. In afwijking van § 1 hiervoor mag de opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen arbeider een einde nemen buiten de geldigheidsduur van de collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover de opzeggingstermijn werd betekend of de arbeidsovereenkomst werd verbroken tijdens de geldigheidsduur van de collectieve arbeidsovereenkomst en voor zover de ontslagen arbeider de leeftijd voorzien in § 1 hiervoor bereikt heeft tijdens de geldigheidsduur van de collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 4.Naast het vereiste beroepsverleden als loontrekkende, dienen de arbeiders, om te kunnen genieten van het conventioneel brugpensioen, bovendien te voldoen aan één van de volgende sectorale anciënniteitsvoorwaarde : een aanwezigheid in de sector rechtvaardigen die voldoende is geweest om in de loop van de 10 laatste jaren, 5 eindejaarspremies verkregen te hebben waaronder minstens één tijdens de laatste twee jaar.

Voor de toepassing van dit artikel worden, voor de berekening van de getrouwheid aan de sector, de periodes van loopbaanonderbreking geneutraliseerd. HOOFDSTUK II. - Doelstelling

Art. 5.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft als doel een brugpensioenregeling in te stellen met compenserende aanwerving om bij voorrang de tewerkstelling van de jongeren en de werklozen te bevorderen.

Zij werd op punt gesteld op basis van : a) de collectieve arbeidsovereenkomst nr.17 van 19 december 1974 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, bekrachtigd door het koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch staatsblad van 31 januari 1975); b) het koninklijk besluit van 7 december 1992 met betrekking tot de toekenning van werkloosheidsvergoedingen in geval van conventioneel brugpensioen (Belgisch Staatsblad van 11 december 1992);c) c) het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact (Belgisch Staatsblad van 8 juni 2007);d) d) de collectieve arbeidsovereenkomst nr.92 van 20 december 2007 gesloten in de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK III. - Financiering

Art. 6.§ 1. Aan de werklieden die tot onderhavig brugpensioenstelsel toetreden, wordt de aanvullende vergoeding betaald door het Fonds van bestaanszekerheid genaamd « Sociaal fonds voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen » (hierna het SFSOO genoemd).

Die aanvullende vergoeding wordt beperkt tot het bedrag dat berekend wordt overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad, ongeacht de toepassing van het in artikel 11 bepaalde garantiemechanisme De door de wettelijke bepalingen en de uitvoeringsbesluiten opgelegde bijzondere werkgeversbijdragen die verschuldigd zijn op het bedrag van de overeenkomstig collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale arbeidstraat, ongeacht de toepassing van het in artikel 11 bepaalde garantiemechanisme, berekende aanvullende vergoeding, zijn eveneens ten laste van het SFSOO.

Art. 7.De in de artikelen 2 tot en met 4 bedoelde arbeiders hebben, voorzover zij de wettelijke werkloosheidsuitkeringen ontvangen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum dat zij de leeftijd bereiken waarop zij wettelijk pensioengerechtigd zijn binnen de voorwaarden zoals door de pensioenreglementering vastgesteld.

In afwijking van de voorgaande alinea, hebben die werklieden ook recht op een aanvullende vergoeding van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand tijdens welke zij geen werkloosheidsuitkeringen meer genieten, alleen omdat zij de leeftijdsgrens hebben bereikt die is vastgesteld in artikel 64 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, tot de laatste dag van de kalendermaand waarin zij 65 jaar worden.

De regeling geldt eveneens voor de werklieden die tijdelijk uit het stelsel zouden getreden zijn en die nadien opnieuw van de regeling wensen te genieten, voorzover zij opnieuw de wettelijke werkloosheidsvergoeding ontvangen.

Art. 8.In afwijking van artikel 7 hebben de in de artikelen 2 tot en met 4 bedoelde werklieden die hun hoofdverblijfplaats hebben in een land van de Europese economische ruimte, ook recht op een aanvullende vergoeding ten laste van hun werkgever voor zover zij geen werkloosheidsuitkeringen kunnen genieten of kunnen blijven genieten in het kader van de regelgeving inzake conventioneel brugpensioen, alleen omdat zij hun hoofdverblijfplaats niet of niet meer in België hebben in de zin van artikel 66 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende werkloosheidsreglementering en voor zover zij werkloosheidsuitkeringen genieten krachtens de wetgeving van hun woonland.

Die aanvullende vergoeding moet berekend worden alsof die werknemers werkloosheidsuitkeringen genieten op basis van de Belgische wetgeving.

Art. 9.§ 1. In afwijking van de eerste alinea van artikel 7 en artikel 8 behouden de werklieden die zijn ontslagen in het kader van deze collectieve overeenkomst het recht op de aanvullende vergoeding ten laste van de laatste werkgever, wanneer ze het werk hervatten als loontrekkende bij een andere werkgever dan de werkgever die hen heeft ontslagen en die niet behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen § 2. In afwijking van de eerste alinea van artikel 7 en artikel 8 behouden de werklieden die zijn ontslagen in het kader van deze overeenkomst ook het recht op de aanvullende vergoeding ten laste van de laatste werkgever, ingeval een zelfstandige activiteit in hoofdberoep wordt uitgeoefend op voorwaarde dat die activiteit niet wordt uitgeoefend voor rekening van de werkgever die hen heeft ontslagen of voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen. § 3. In de in § 1 en § 2 bedoelde gevallen hebben de ontslagen werklieden, wanneer ze het werk hervatten tijdens de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode, op zijn vroegst maar recht op de aanvullende vergoeding vanaf de dag waarop ze recht zouden hebben gehad op werkloosheidsuitkeringen indien ze het werk niet hadden hervat. § 4. In de in § 1 en § 2 bedoelde gevallen blijft het recht op de aanvullende vergoeding bestaan tijdens de hele duur van de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst of tijdens de hele duur van de uitoefening van een zelfstandige activiteit in hoofdberoep volgens de regels bepaald in onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst en voor heel de periode gedurende welke de werklieden die recht hebben op de aanvullende uitkering geen werkloosheidsuitkeringen als volledig uitkeringsgerechtigde werkloze meer genieten.

De in § 1 en § 2 bedoelde werklieden leveren aan hun laatste werkgever het bewijs dat zij opnieuw in dienst zijn genomen op grond van een arbeidsovereenkomst of dat zij een zelfstandige activiteit in hoofdberoep uitoefenen. HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de bijkomende brugpensioenvergoeding, geen cumul, eventuele afhouding

Art. 10.§ 1. De arbeiders die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 2, 3 en 4 hebben recht op een aanvullende vergoeding die gelijk is aan het resultaat van de volgende bewerking : Te waarborgen inkomen = 1/2 (netto referteloon - werkloosheidsuitkering), met als minimum een forfaitaire maandelijkse geïndexeerde vergoeding van 207,73 EUR ten laste van het « Sociaal Fonds voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen ».

Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op het ogenblik dat het recht op die vergoeding voor de betrokken werknemer ingaat. Zodra het bedrag is vastgesteld kan het alleen nog gewijzigd worden door een aanpassing aan de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing inzake werkloosheidsvergoedingen, overeenkomstig de beschikkingen van de wet van 2 augustus 1971 en als gevolg van de jaarlijkse herziening door de Nationale Arbeidsraad, in het licht van de ontwikkeling van de regelingslonen.

Het netto referteloon van de bruggepensioneerde wordt berekend op basis van volgende formule : (Bruto jaarloon aangegeven aan de R.S.Z. tijdens de laatste 12 maanden die zijn voorafgegaan aan de aanvraag van brugpensioen) @@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@ x 21,65 x 1.095 Aantal gepresteerde dagen tijdens dezelfde periode (in 5 dagen per week regime) § 2. Zodra zij genieten van een bijkomende vergoeding brugpensioen ten laste van het « Sociaal Fonds voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen » zullen de arbeiders, niet meer de bijkomende werkloosheidsvergoeding, noch de bijzondere vergoeding voor arbeiders in geval van ontslag om economische redenen ten laste van het SFSOO kunnen genieten. HOOFDSTUK V. - Compenserende aanwerving

Art. 11.De werkgever waarvan één of meerdere arbeiders kunnen genieten van de bovenvermelde beschikkingen moet aan deze arbeider(s) samen met de andere geschikte documenten bestemd voor de R.V.A. één of meer formulier(en) « C 4 Brugpensioen » zorgvuldig ingevuld overhandigen, dit wil zeggen één of meer verklaringen door dewelke hij zich verbindt hem (hen) te vervangen tijdens de bepaalde periode (in principe 36 maanden) door één of meer personen die aan de criteria bepaald in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994) beantwoorden. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere werkgeversbijdragen

Art. 12.De bijzondere werkgeversbijdragen, worden gedragen door het « Sociaal fonds van de schoonmaak- en de ontsmettingsondernemingen ». HOOFDSTUK VII. - Geldigheid

Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2008 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2009.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 oktober 2008.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET

^