gepubliceerd op 03 juli 2001
Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden schorst voor de witwasserijen, de zelfwasserijen, de strijkondernemingen, en voor de depots en "shops" die zich met één of meer bedrijvigheden van voornoemde bedrijfssector bezighouden
31 MEI 2001. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden schorst voor de witwasserijen, de zelfwasserijen, de strijkondernemingen, en voor de depots en "shops" die zich met één of meer bedrijvigheden van voornoemde bedrijfssector bezighouden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzonderheid op artikel 51, § 1, gewijzigd bij de wetten van 26 juni 1992 en 26 maart 1999 en bij het koninklijk besluit nr. 254 van 31 december 1983, en § 3, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990 en 26 juni 1992;
Gelet op het advies van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf;
Overwegende dat de regeling van gedeeltelijke arbeid, die ten minste één arbeidsdag en minder dan drie arbeidsdagen per week omvat, ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden, onvermijdelijk voor een langere duur dan drie maanden moet ingevoerd worden voor sommige in de kuststreek en in de toeristische centra gelegen ondernemingen, die onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf ressorteren;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de huidige economische toestand onverwijld het verderzetten van een regeling van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden of van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigt voor sommige ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf ressorteren;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de witwasserijen, de zelfwasserijen, de strijkondernemingen, en van de depots en "shops", die zich met één of meer bedrijvigheden van voornoemde bedrijfssector bezighouden.
Art. 2.Bij volledig of gedeeltelijk gebrek aan werk wegens economische oorzaken, mag de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden worden geschorst, of mag een regeling van gedeeltelijke arbeid worden ingevoerd, vanaf de eerste arbeidsdag volgend op die van de kennisgeving.
Van deze afwijking mag de werkgever slechts zestien maal per jaar gebruik maken.
De ondernemingen, die gebonden zijn door de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 maart 1983, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 1 juli 1983, mogen twintig maal per jaar van deze afwijking gebruik maken.
De kennisgeving geschiedt door aanplakking van een bericht op een goed zichtbare plaats in de lokalen van de onderneming, ofwel door overhandiging van een individuele schriftelijke mededeling aan de werkloos gestelde werklieden.
De individuele mededeling moet door hen ondertekend worden.
Naargelang van het geval, vermeldt de kennisgeving, ofwel de naam, voornamen en het adres van de werkloos gestelde werklieden, ofwel de afdelingen of secties van de onderneming, ofwel de beroepscategorieën waarvan de bedrijvigheid wordt geschorst of beperkt.
Art. 3.De dag zelf van de aanplakking of van de individuele mededeling, moet de werkgever bij een ter post aangetekende brief, een afschrift van de aangeplakte kennisgeving of van de individuele mededeling zenden naar het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is.
De werkgever zal bovendien aan dit bureau de economische redenen mededelen die de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de invoering van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen.
De in het tweede lid vermelde economische redenen worden op dezelfde dag aan de ondernemingsraad medegedeeld.
Art. 4.Telkens wanneer de werkgever het oorspronkelijk bepaald aantal werkloosheidsdagen verhoogt of overgaat van een regeling van gedeeltelijke arbeid naar een volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, moet hij dit mededelen aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming is gevestigd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.
Art. 5.Telkens wanneer de werkgever tijdens een periode van volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of van een regeling van gedeeltelijke arbeid het oorspronkelijk bepaalde aantal werkloosheidsdagen vermindert of één of meerdere dagen waarop voorheen niet werd gewerkt, vervangt door één of meer andere, zonder ze te vermeerderen, moet hij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming is gevestigd, uiterlijk de eerste werkdag nadat deze wijzigingen in werking zijn getreden, schriftelijk op de hoogte brengen van : 1° hetzij het aantal betrokken werklieden wanneer deze wijzigingen betrekking hebben op een afdeling van de onderneming, of, in de andere gevallen, de naam, de voornamen en het adres van de werkloos gestelde werklieden;2° de data waarop deze werklieden werkloos zullen zijn.
Art. 6.Bij volledig gebrek aan werk dat ofwel de gehele onderneming ofwel een afdeling ervan, ofwel één of meer beroepscategorieën betreft, mag de schorsing in geen geval langer duren dan zes opeenvolgende arbeidsdagen al dan niet onderbroken door een zondag, een feestdag of elke andere gewone inactiviteitsdag.
Art. 7.Wanneer de werkgever, bij gedeeltelijk gebrek aan werk, een regeling van gedeeltelijke arbeid invoert, dient deze regeling als volgt ingericht : 1° ofwel door de tewerkstelling van het gehele personeel van de onderneming, van de afdeling of van de betrokken beroepscategorie(ën) gedurende : a) ofwel ten minste drie arbeidsdagen per week of één arbeidsweek per twee weken;b) ofwel ten minste één arbeidsdag en minder dan drie arbeidsdagen per week;2° ofwel door een beurtregeling waarbij de arbeid, zoals onder 1° vermeld, op een billijke wijze wordt verdeeld, onder de werklieden van de gehele onderneming, van de afdeling of van de betrokken beroepscategorie(ën).
Art. 8.Onverminderd de bepalingen van artikel 2, tweede lid kan : 1° de bij artikel 7, 1°, a), bedoelde regeling van gedeeltelijke arbeid voor een onbepaalde duur worden ingevoerd;2° de bij artikel 7, 1°, b), bedoelde regeling van gedeeltelijke arbeid, slechts voor een duur van ten hoogste drie maanden worden ingevoerd, behalve in de kuststreek en in de toeristische centra, waar deze regeling voor een duur van ten hoogste vier maanden kan worden ingevoerd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder kuststreek verstaan, de gemeenten die niet verder dan vijf kilometer van de kust gelegen zijn.
Als toeristische centra worden beschouwd, de plaatsen die aan ten minste twee van de volgende voorwaarden voldoen : a) de plaatsen waar de meeste hotels gedurende ten minste zes maanden per jaar gesloten zijn;b) de plaatsen waar het aantal verblijfhouders op sommige tijdstippen van het jaar in aanzienlijke mate toeneemt;c) de plaatsen waar het in het hotelbedrijf tewerkgesteld personeel op sommige tijdstippen van het jaar sterk toeneemt.
Art. 9.Het maximum aantal werkloosheidsdagen is vastgesteld op vier wanneer het een wekelijkse regeling betreft.
Art. 10.De bij artikel 2, derde en vierde lid, bedoelde kennisgeving en het bij artikel 3 bedoelde afschrift, moeten vermelden : 1° de datum waarop de volledige schorsing van de overeenkomst of de regeling van gedeeltelijke arbeid ingaat en de datum waarop die schorsing of die regeling een einde zal nemen;2° de data waarop de werklieden werkloos zullen zijn.
Art. 11.Voor de toepassing van dit besluit wordt als arbeidsdag beschouwd, elke dag waarop overeenkomstig de in het arbeidsreglement vastgestelde arbeidstijdregeling normaal moet gewerkt worden.
Art. 12.Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2001 en treedt buiten werking op 1 mei 2003.
Art. 13.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Ponza, 31 mei 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1978, Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978. Wet van 29 december 1990, Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991.
Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992.
Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.
Koninklijk besluit nr. 254 van 31 december 1983, Belgisch Staatsblad van 21 januari 1984.