gepubliceerd op 28 juli 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de meester-kleermakers, de kleermaaksters en naaisters, betreffende de instelling van het halftijds brugpensioen
31 MEI 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de meester-kleermakers, de kleermaaksters en naaisters, betreffende de instelling van het halftijds brugpensioen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, inzonderheid op artikel 26;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, inzonderheid op artikel 6;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, in geval van halvering van de arbeidsprestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993, inzonderheid op artikel 3;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de meester-kleermakers, de kleermaaksters en naaisters;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de meester-kleermakers, de kleermaaksters en naaisters, betreffende de instelling van het halftijds brugpensioen, met uitzondering van de bepalingen die in strijd zijn met artikel 4, § 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Ponza, 31 mei 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.
Koninklijk besluit van 17 november 1993, Belgisch Staatsblad van 4 december 1993.
Koninklijk besluit van 30 juli 1994, Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994.
Koninklijk besluit van 24 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 11 maart 1997.
Bijlage Paritair Comité voor de meester-kleermakers, de kleermaakster en naaisters Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997 Instelling van het halftijds brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 16 september 1997 onder het nummer 45059/CO/107)
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, de werklieden en werksters van de ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de meester-kleermakers, de kleermaaksters en naaisters, zoals omschreven in het koninklijk besluit van 29 januari 1991 (Belgisch Staatsblad van 8 februari 1991).
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is ingesteld gelet op : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, in geval van halvering van de arbeidsprestaties; - het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994); - op artikel 26 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen; - het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot vrijwaring van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de meester-kleermakers, de kleermaaksters en naaisters, betreffende het conventioneel brugpensioen.
Art. 3.De aanvullende vergoeding ingesteld door de hierboven vermelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, wordt toegekend aan de in artikel 1 bedoelde werknemers op voorwaarde dat zij op het ogenblik van de vermindering van hun arbeidsprestaties de leeftijd bereikt hebben van 55 jaar.
Voor deze regeling komen in aanmerking de werklieden en werksters die met hun werkgever een akkoord bereiken om hun arbeidsprestaties te halveren. Dit akkoord wordt schriftelijk vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Art. 4.De in artikel 3 van deze overeenkomst genoemde werknemers hebben recht op de aanvullende vergoeding op voorwaarde dat : - zij de werkloosheidsuitkering genieten waarin de reglementering inzake de werkloosheidsverzekering voor deze categorie van werknemers voorziet; - zij tijdens de twaalf maanden - te rekenen van datum tot datum - die onmiddellijk voorafgaan aan de vermindering van hun arbeidsprestaties, bij dezelfde onderneming hebben gewerkt in een voltijdse arbeidsregeling, zoals bepaald in artikel 1 van deze overeenkomst; - het aantal arbeidsuren van de deeltijdse arbeidsregeling, na vermindering, per arbeidscyclus gemiddeld gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van een normale voltijdse arbeidsregeling in de onderneming.
Art. 5.De aanvullende vergoeding wordt berekend en aangepast zoals bepaald in de artikelen 5 tot en met 10 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten in de Nationale Arbeidsraad.
Art. 6.De betaling van de aanvullende vergoeding valt ten laste van de werkgever van de betrokken werkman of werksters.
De betrokken werkman of werkster ontvangt deze vergoeding, hetzij tot de datum dat zijn (haar) rustpensioen ingaat, hetzij tot de datum waarop zijn (haar) arbeidsovereenkomst eindigt.
De aanvullende vergoeding wordt maandelijks betaald of, met akkoord tussen betrokken partijen, op het ogenblik van de normale betalingsperioden van het loon in de onderneming, op voorwaarde dat deze perioden niet meer dan een maand bedragen.
Art. 7.De betrokken werkman of werkster heeft recht op de aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de meester-kleermakers, de kleermaaksters en naaisters, betreffende het conventioneel brugpensioen.
Indien hij/zij op het ogenblik van het ontslag de leeftijd van het voltijds brugpensioen niet heeft bereikt, kan de opzegging pas ingaan op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens dewelke hij/zij die leeftijd heeft bereikt.
Art. 8.Ingeval de werkman of werksters de bepalingen van artikel 7 kan genieten, wordt de aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, berekend alsof hij/zij zijn/haar arbeidsprestaties niet heeft verminderd.
Daartoe wordt het brutoloon dat de werkman of werkster voor zijn/haar halftijdse prestaties ontvangt, vermenigvuldigt met twee.
Art. 9.Deze overeenkomst is gesloten ter uitvoering van hoofdstuk IV van titel III van voornoemde wet van 26 juli 1996 en ter uitvoering van voormeld koninklijk besluit van 24 februari 1997. Ze heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 31 mei 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX