gepubliceerd op 07 november 1997
Koninklijk besluit betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd
30 OKTOBER 1997. Koninklijk besluit betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, voorziet in de maatregelen ter uitvoering van de artikelen 59 tot 61 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (Belgisch Staatsblad van 27 juli 1994, err. Belgisch Staatsblad van 22 november 1994).
Algemeen commentaar I. Doelstelling van de wetgever De artikelen 59 tot 61 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten kennen aan auteurs en uitgevers van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken een vergoeding toe wanneer deze voor privé-gebruik of didactisch gebruik worden gereproduceerd.
Het recht op vergoeding vloeit voort uit de gangbare aanwending in alle sectoren van de maatschappij van apparaten waarmee op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken kunnen worden gereproduceerd.
Zo wordt bijvoorbeeld het aantal in België gebruikte kopieerapparaten op 31 december 1995 op ongeveer 130.000 eenheden geraamd (Bron : Belgische Kamer voor Kantoormachines, Reprobel).
Op grond van de capaciteit van het kopieerapparaat wordt in onderstaande tabel voor het jaar 1995 een overzicht gegeven van de gemiddelde verkoopprijzen en van het aantal verkochte eenheden.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (Bron : BKK) De veralgemeende aanwending van apparaten waarmee op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken kunnen worden gereproduceerd, zorgt ervoor dat jaarlijks een grote hoeveelheid kopieën wordt gemaakt. Er wordt geraamd dat in 1995 in België ongeveer 15,5 miljard kopieën zijn gemaakt (Bron : Reprobel, BKK).
Telkens een beschermd werk wordt gereproduceerd, wordt het geëxploiteerd. Wanneer de exploitatie in de private of in de professionele sfeer plaatsvindt, worden geen auteursrecht of naburige rechten betaald. Zij heeft nochtans een rechtstreekse weerslag op het aantal verkochte beschermde werken, dat daalt in verhouding tot het aantal gemaakte reproducties (Gedr. St. Senaat, 145-1, blz. 11 en 12).
Door aan de auteurs en de uitgevers een vergoeding toe te kennen, wil de wetgever dat verlies aan inkomsten compenseren. (Gedr. St. Senaat, 145-1, blzn. 11 en 12).
II. Mechanisme van de wettelijke licentie Om het verlies aan inkomsten te compenseren dat rechthebbenden lijden ingevolge het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd, maakt de wetgever gebruik van de juridische techniek van de wettelijke licentie. Hij staat toe dat op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken onder bepaalde voorwaarden worden gereproduceerd en kent als tegenprestatie aan de auteurs en uitgevers een vergoeding toe.
De artikelen 22, § 1, 4° en 59 tot 61 van voornoemde wet van 30 juni 1994 bevatten de bepalingen waarin die wettelijke licentie is geregeld. 1. Uitzondering op het reproductierecht In artikel 22, § 1, 4°, van de wet worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken kunnen worden gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van de auteur. In voornoemd artikel is bepaald dat de auteur, wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, zich niet kan verzetten tegen de gedeeltelijke of integrale reproductie van artikelen of van werken van beeldende kunst, of van korte fragmenten uit werken die op een grafische of soortgelijke wijze zijn vastgelegd, wanneer die reproductie uitsluitend bestemd is voor privé-gebruik of voor didactisch gebruik en geen afbreuk doet aan de uitgave van het oorspronkelijke werk. 1.1 De in artikel 22, § 1, 4°, van voornoemde wet van 30 juni 1994 bepaalde uitzonderingen gelden alleen voor werken die op geoorloofde wijze openbaar zijn gemaakt. 1.2 Reproductie is de exploitatiehandeling toegestaan door artikel 22, § 1, 4°, van voornoemde wet van 30 juni 1994. 1.3 De reproductie moet betrekking hebben op artikelen, grafische werken of op andere op een grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken.
De grafische drager kan worden gedefinieerd als "un support qui représente des figures sur une surface" (definitie in "Le Petit Robert, Dictionnaire de la langue française"), of als "un support qui se rapporte aux procédés d'impression et aux arts de l'imprimerie" (definitie in "Larousse").
Strikt geïnterpreteerd heeft artikel 22, § 1, 4°, uitsluitend betrekking op papier, stencils, slides en microfiches.
Volgens de extensieve uitlegging wordt met de woorden "grafische of soortgelijke wijze "papier, stencils, slides, microfiches, alsook elektronische dragers zoals cd-rom, cd-i, harde schijven en diskettes bedoeld.
De juridische en praktische gevolgen verschillen sterk naar gelang van de gekozen uitlegging.
Wanneer het artikel op extensieve wijze wordt uitgelegd, zouden reproducties van werken vastgelegd op elektronische dragers zoals cd-rom, cd-i, harde schijf enzovoort, verricht met inachtneming van de voorwaarden bepaald in artikel 22, § 1, 4°, van voornoemde wet van 30 juni 1994, door de wet zijn toegestaan.
Overeenkomstig artikel 59, tweede lid, van dezelfde wet van 30 juni 1994 moeten de fabrikanten, de invoerders en de intracommunautaire aankopers van apparaten waarmee op elektronische dragers vastgelegde werken kunnen worden gereproduceerd, een forfaitaire vergoeding betalen.
Krachtens artikel 60 moeten personen die kopieën vervaardigen aan de hand van apparaten waarmee op een elektronische drager vastgelegde werken kunnen worden gereproduceerd, een vergoeding betalen die evenredig is aan het aantal vervaardigde kopieën.
Volgens de strikte uitlegging zijn overeenkomstig artikel 22, § 1, 4°, van voornoemde wet van 30 juni 1994 alleen reproducties van werken vastgelegd op papier, op slide of op microfiche toegestaan. De reproducties van werken vastgelegd op een elektronische drager worden dan in beginsel afhankelijk gesteld van de voorafgaande machtiging van de auteur van die werken.
De wetgever heeft bij de uitwerking van artikel 22, § 1, 4°, blijkbaar geen rekening gehouden met de technische evolutie.
De voorbereidende werkzaamheden van voornoemde wet van 30 juni 1994 bevatten geen opmerkingen waaruit kan worden afgeleid dat de technische evolutie in aanmerking is genomen.
In artikel 22, § 1, 4°, worden nauwkeurig de categorieën van werken opgesomd die traditioneel op papier worden vastgelegd. Het gaat om artikelen en werken van beeldende kunst zoals foto's en tekeningen.
Het lijkt redelijk aan te nemen dat de restcategorie, die wordt gevormd door andere op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken, tevens betrekking heeft op werken die op papier worden vastgelegd.
Indien artikel 22, § 1, 4°, ook betrekking zou hebben op werken die op een elektronische drager zijn vastgelegd, zou het ook van toepassing zijn op geluidswerken en audiovisuele werken. Die werken zijn evenwel bedoeld in artikel 22, § 1, 5°, dat de integrale reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken in familiekring toestaat. Indien de wetgever in artikel 22, § 1, 4°, de op een elektronische drager vastgelegde werken had willen bedoelen, zou hij artikel 22, § 1, 5°, hebben aangepast teneinde te voorkomen dat geluidswerken en audiovisuele werken worden geregeld door twee bepalingen met tegenstrijdige toepassingsvoorwaarden.
Gelet op de interpretatiemoeilijkheden van artikel 22, § 1, 4°, moet worden verwezen naar de doelstelling van de wetgever, die erin bestaat het inkomstenverlies te compenseren dat de auteurs en uitgevers lijden wegens de reproductie voor privé-gebruik of didactisch gebruik van hun op een grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken.
Derhalve rijst de vraag of de recente technische ontwikkelingen voor de auteurs en uitgevers een inkomstenverlies veroorzaken.
De betrokken milieus zijn van oordeel dat de concrete gevolgen van die ontwikkelingen moeilijk kunnen worden geëvalueerd aangezien de huidige situatie wordt gekenmerkt door een snelle evolutie van de technieken voor mededeling en verspreiding van informatie. Bovendien zullen de recente technische ontwikkelingen aan auteurs en uitgevers waarschijnlijk de mogelijkheid bieden de reproductie van hun op een elektronische drager vastgelegde werken afhankelijk te stellen van hun voorafgaande toestemming.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in haar Groenboek betreffende het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij in het kort de gevolgen omschreven die de recente technische ontwikkelingen waarschijnlijk gaan hebben. "De technische ontwikkelingen houden een aantal belangrijke voordelen in. Terwijl met een traditioneel fotokopieerapparaat per definitie kopieën kunnen worden gemaakt zonder dat dit kan worden verhinderd, kan indien men dit wenst, met behulp van digitalisering het digitaal kopiëren door particulieren van een werk of dienst worden opgespoord en beperkt. Hiervoor is het uiteraard wel nodig dat deze technische voorzieningen algemeen worden ingevoerd, maar op deze wijze wordt controle op het gebruik van de werken dan weer mogelijk. Wanneer er daarentegen technische voorzieningen worden getroffen die het kopiëren voor privé-gebruik beperken of verhinderen, dan zal de wettige licentie een deel van haar waarde verliezen" (Brussel, 19 juli 1995, COM (95) 382 Final blz. 50).
Om die redenen is het wenselijk thans nog geen antwoord te geven op de vraag of de woorden "grafische of soortgelijke wijze" ook betrekking hebben op elektronische dragers. Dat probleem kan later in de adviescommissie van de betrokken milieus worden onderzocht (zie artikel 27 van het ontwerp). 1.4 Artikelen en grafische werken kunnen zowel gedeeltelijk als integraal worden gereproduceerd. Werken die op een grafische of soortgelijke wijze zijn vastgelegd, kunnen slechts gedeeltelijk worden gereproduceerd.
Het verschil in behandeling tussen geluidswerken en audiovisuele werken, die onder de voorwaarden bepaald in artikel 22, § 1, 5°, van voornoemde wet van 30 juni 1994 integraal mogen worden gereproduceerd, en de werken die op een grafische of soortgelijke wijze zijn vastgelegd, waarvan in beginsel slechts een fragment mag worden gereproduceerd, heeft tot doel rekening te houden met de problemen in de uitgeverswereld (Gedr. St. Senaat, Verslag, 329-2, blz. 84). 1.5 Krachtens artikel 22, § 1, 4°, is reproductie toegestaan wanneer die uitsluitend bestemd is voor privé-gebruik of voor didactisch gebruik.
Met uitsluitend didactisch gebruik wordt de reproductie in het kader van de illustratie bij onderwijs of wetenschappelijk onderzoek bedoeld.
Wat het uitsluitend privé-gebruik betreft, rijst de vraag welke reproducties aan dat criterium voldoen.
In het Verslag van de Senaat wordt dienaangaande het volgende vermeld : "Er is ook sprake van eigen gebruik met betrekking tot de reprografie : daar wordt het kopiëren voor eigen gebruik door een natuurlijke persoon (zelfs met professionele doeleinden) of voor intern gebruik door een rechtspersoon, van korte fragmenten van werken als wettig beschouwd. » (Gedr. St. Senaat, Verslag, 329-2, blz. 89).
Die opmerking van de senatoren heeft evenwel betrekking op een vroegere versie van artikel 22, § 1, 4°, waarin is bepaald dat wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, de maker zich niet kan verzetten tegen de reproductie van korte fragmenten uit werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd, met behulp van een apparaat dat reproductie mogelijk maakt, op voorwaarde dat dit uitsluitend gebeurt voor eigen gebruik van een natuurlijke persoon of voor intern gebruik van een rechtspersoon (Gedr. St. Senaat, Verslag, 329-2, blz. 368).
De Kamer van Volksvertegenwoordigers heeft die tekst geamendeerd door het criterium van uitsluitend eigen of intern gebruik te vervangen door dat van het strikt privé-gebruik of didactisch gebruik (Gedr. St.
Kamer, Verslag, 473-33, blz. 193).
Het aantal doeleinden waarvoor de werken overeenkomstig artikel 22, § 1, 4°, mogen worden gereproduceerd, wordt blijkbaar door voornoemd amendement niet verminderd.
Indien de wetgever de reproductie tot de familiekring had willen beperken, zou hij daarin uitdrukkelijk hebben voorzien, zoals hij zulks heeft gedaan voor de beperking van het recht op mededeling aan het publiek en voor de uitzondering op het recht op reproductie toepasselijk op geluidswerken en audiovisuele werken (artikel 22, § 1, 3° en 5°, van voornoemde wet van 30 juni 1994). Voorts heeft de Commissie voor de Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers bij het voorstellen van het amendement op grond waarvan het criterium van het uitsluitend privé-gebruik wordt ingevoerd, erop gewezen dat voornoemd criterium ook geldt voor ondernemingen (Gedr. St. Kamer, Verslag, 473-33, blz. 193). 1.6. Met betrekking tot de gevolgen van de reproductie, voorziet artikel 22, § 1, 4°, van voornoemde wet van 30 juni 1994 erin dat de reproductie slechts wordt toegestaan wanneer zij geen afbreuk doet aan de uitgave van het oorspronkelijke werk.
Die voorwaarde voor de toepassing van de uitzondering op het recht op reproductie is conform artikel 9. 2. van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst. Naar luid van dat artikel is het aan de wetgeving van de landen van de Unie voorbehouden om in bepaalde bijzondere gevallen de reproductie van letterkundige werken en kunstwerken toe te staan, voor zover een dergelijke reproductie geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk en de wettige belangen van de auteur niet op ongerechtvaardigde wijze schaadt. Als voorbeeld van reproducties die de uitgave van het oorspronkelijke werk kunnen benadelen, maakt de wetgever gewag van de reproductie op grote schaal of de commerciële exploitatie van een reproductie (Gedr. St. Kamer, Verslag, 473-33, blz. 194). 1.7. De toepassingsvoorwaarden voor artikel 22, § 1, 4°, zijn cumulatief. De uitzondering op het recht op reproductie waarin voornoemd artikel voorziet, kan dan ook niet worden ingeroepen wanneer aan een van die voorwaarden niet is voldaan. Dat is onder meer het geval indien het werk niet op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, indien de exploitatiehandeling geen reproductie inhoudt, indien het gaat om een ander werk dan die welke op een grafische of soortgelijke wijze zijn vastgelegd, indien meer wordt gereproduceerd dan een kort fragment, zulks met uitzondering van artikelen en werken van beeldende kunst die integraal mogen worden gereproduceerd, indien de reproductie niet uitsluitend voor privé-gebruik of voor didactisch gebruik wordt verricht, of indien zij afbreuk doet aan de uitgave van het oorspronkelijke werk. 1.8. Er moet aan worden herinnerd dat de reproductie verricht overeenkomstig artikel 22, § 1, 4°, van voornoemde wet van 30 juni 1994 de morele rechten van de auteurs moet eerbiedigen (Gedr. St.
Senaat, Verslag, 329-2, blz. 84). 1.9. Artikel 22, § 1, 4°, van dezelfde wet van 30 juni 1994 is niet van toepassing op computerprogramma's. De uitzonderingen op het recht op reproductie waarover de auteurs van computerprogramma's beschikken, zijn omschreven in de artikelen 6 en 7 van de wet van 30 juni 1994 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (Belgisch Staatsblad van 22 juli 1994). 2. Recht op vergoeding voor reprografie Artikel 59, eerste lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994 voorziet erin dat de auteurs en de uitgevers van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken recht hebben op een vergoeding voor de reproductie van die werken, ook wanneer die reproductie plaatsvindt onder de voorwaarden bepaald in artikel 22, § 1, 4°. 2.1. De auteurs en uitgevers zijn de oorspronkelijke houders van het recht op vergoeding.
Krachtens artikel 6, eerste lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994 is de auteur de natuurlijke persoon die het werk heeft gecreëerd.
Hoewel in die laatste wet het begrip uitgever niet wordt gedefinieerd, verleent zij de uitgever ab initio een recht op vergoeding. Dat recht kan derhalve niet met een auteursrecht worden gelijkgesteld. 2.2. Met betrekking tot de woorden "reproductie" en "op grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken" kan worden verwezen naar het commentaar betreffende artikel 22, § 1, 4° (zie hiervoren). 2.3. De woorden "ook wanneer die reproductie plaatsvindt onder de voorwaarden bepaald in artikel 22, § 1, 4°" wijzen erop dat reproducties die het recht op vergoeding meebrengen, in beginsel buiten het toepassingsgebied van artikel 22, § 1, 4°, kunnen vallen.
De reproducties waarvoor het recht op vergoeding voor reprografie geldt, kunnen bijgevolg betrekking hebben op het integrale werk of op een gedeelte ervan. In tegenstelling tot artikel 22, § 1, 4°, beperkt artikel 59, eerste lid, de reproductie derhalve niet tot korte fragmenten van het werk.
Overigens wordt in artikel 59, eerste lid, met betrekking tot de doeleinden van de reproductie die recht geeft op vergoeding, alleen gesteld dat zij in beginsel meer uitgebreid kunnen zijn dan die bedoeld in artikel 22, § 1, vierde lid.
Bijgevolg moet de integrale of gedeeltelijke reproductie van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken worden beschouwd als de wettelijke grondslag van het recht op vergoeding van de auteurs en uitgevers. 2.5. Het verschil inzake toepassingsgebied van de uitzondering op het recht op reproductie en dat van de grondslag van het recht op vergoeding leidt tot de vraag welke rechtsregeling geldt voor de reproducties bedoeld in artikel 59, eerste lid, waarvoor in artikel 22, § 1, 4°, van de wet geen regeling is vastgesteld. Een van die reproducties is het integraal fotokopiëren van een boek.
Voor voornoemde reproducties is nog steeds de voorafgaande toestemming van de auteur vereist. Uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt immers dat het amendement op grond waarvan het toepassingsgebied van artikel 59, eerste lid, wordt uitgebreid ten opzichte van dat van artikel 22, § 1, 4°, ten doel heeft de eigenlijke vergoeding op te leggen wanneer sprake is van verboden reproductie (Gedr. St. Kamer, B.Z. 1991-1992, Verslag, 473-33, blz. 297).
III. Financiering van de vergoeding De vergoeding die op grond van artikel 59, eerste lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994 aan auteurs en uitgevers wordt verleend, wordt gefinancierd door een forfaitaire en door een evenredige vergoeding. 1. Forfaitaire vergoeding 1.1. In artikel 59, tweede lid, van dezelfde wet van 30 juni 1994 is bepaald dat de vergoeding wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire aankoper van de apparaten waarmee de beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht. 1.2. De in artikel 59, tweede lid, bedoelde vergoeding is een forfaitaire vergoeding aangezien zij betrekking heeft op apparaten waarmee op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken gereproduceerd kunnen worden en het bedrag ervan bij regelgeving wordt vastgesteld naar gelang van de objectieve capaciteit van de apparaten om beschermde werken te reproduceren. De vergoeding is derhalve verschuldigd ongeacht het aantal kopieën van beschermde werken dat werkelijk met die apparaten wordt gemaakt. 1.3. De bijdrageplichtigen van de forfaitaire vergoeding zijn de fabrikanten, de invoerders en de intracommunautaire aankopers van apparaten. In artikel 1 van het besluit worden de termen "invoer" en "intracommunautaire aankoop" gedefinieerd. Met de termen "invoerder" en "intracommunautaire aankoper" worden de personen bedoeld die het initiatief nemen tot en de verantwoordelijkheid dragen voor de invoer of voor de intracommunautaire aankoop in de zin van artikel 1 van het besluit. Dat is onder meer het geval voor een in het buitenland gevestigde onderneming die de levering van apparaten factureert aan in België gevestigde personen nadat zij ten aanzien van die personen rechtstreeks of onrechtstreeks commerciële stappen heeft ondernomen. 1.4. Aangezien de grondslag van het recht op vergoeding van auteurs en uitgevers bestaat in de gedeeltelijke of integrale reproductie van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken (zie hiervoren), zijn de apparaten waarvoor de forfaitaire vergoeding verschuldigd is, die waarmee de reproductie kan worden verricht. Voor apparaten die gelet op hun technische kenmerken uitsluitend de uitgifte van werken mogelijk maken, is dan ook geen vergoeding verschuldigd. 1.5. Op het tijdstip waarop een apparaat op het nationale grondgebied in de handel wordt gebracht, is de forfaitaire vergoeding verschuldigd die op het apparaat betrekking heeft. Dit begrip wordt in de artikelen 5 en 6 van dit besluit gedefinieerd. 2. Evenredige vergoeding 2.1. In artikel 60 is bepaald dat een vergoeding die evenredig is aan het aantal vervaardigde kopieën verschuldigd is door de natuurlijke personen en de rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen of, in voorkomend geval, met decharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen. 2.2. De vergoeding bedoeld in artikel 60 van de wet is een aanvulling van die omschreven in artikel 59, tweede lid, teneinde het verlies aan inkomsten te compenseren dat de auteurs en de uitgevers lijden ingevolge de reproductie voor privé-gebruik of didactisch gebruik van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken. 2.3. In tegenstelling tot de in artikel 59, tweede lid, vastgestelde vergoeding hangt de vergoeding bepaald in artikel 60 af van het aantal vervaardigde kopieën van beschermde werken. Om die reden wordt zij "evenredige vergoeding" genoemd. 2.4. Aangezien artikel 60 een algemene reikwijdte heeft, geldt de evenredige vergoeding voor alle sectoren van de maatschappij. Het gaat onder meer om openbare besturen, onderwijsinstellingen, instellingen voor openbare uitlening van werken, private ondernemingen, kopieerinrichtingen en particulieren. 2.5. In artikel 60 wordt de verplichting tot schuld en de bijdrage in de schuld betreffende de evenredige vergoeding geregeld (Gedr. St.
Kamer, 473-33, blz. 299 en 300). Te dien einde onderscheidt artikel 60 twee gevallen.
Het eerste geval heeft betrekking op de natuurlijke personen en de rechtspersonen die kopieën van beschermde werken vervaardigen aan de hand van apparaten die hen niet door een derde ter beschikking zijn gesteld. Het gaat bijvoorbeeld om particulieren die thuis kopieën vervaardigen, alsook om private ondernemingen en openbare besturen die in hun lokalen over apparaten beschikken.
Door te bepalen dat de vergoeding verschuldigd is door natuurlijke personen of door rechtspersonen die kopieën vervaardigen, legt artikel 60 de verplichting tot schuld en de bijdrage tot schuld inzake de proportionele vergoeding ten laste van die personen.
Het tweede geval heeft betrekking op de natuurlijke personen en de rechtspersonen die onder bezwarende titel of gratis reproductieapparaten ter beschikking stellen van anderen. Dat zijn bijvoorbeeld kopieerinrichtingen en instellingen voor openbare uitlening. Zij stellen reproductieapparaten ter beschikking van respectievelijk hun klanten en lezers.
Krachtens artikel 60 moeten personen die apparaten ter beschikking stellen van anderen, een evenredige vergoeding betalen (verplichting tot schuld). Die vergoeding kan evenwel worden afgewenteld op personen die kopieën vervaardigen (bijdrage tot de schuld).
Voor de twee gevallen bedoeld in artikel 60 zijn de personen welke de evenredige vergoeding moeten betalen (verplichting tot schuld), degenen die met betrekking tot de reproductieapparaten bevoegd zijn inzake toezicht, leiding en beheer.
Die bevoegdheid wordt in beginsel uitgeoefend door de eigenaar van het apparaat. Deze laatste wordt evenwel niet beschouwd als degene bevoegd inzake toezicht, leiding en beheer wanneer wordt vastgesteld dat een derde die bevoegdheid heeft. Dat is inzonderheid zo voor huurders bij een huurovereenkomst of een leasingovereenkomst betreffende een reproductieapparaat.
Aangestelden kunnen niet worden beschouwd als degenen die een toezichthoudende, leidinggevende en controlerende bevoegdheid hebben over het apparaat waarvan zij bij de uitoefening van hun functie gebruik maken, omdat zij daarbij onder het gezag van een lastgever handelen. Deze laatste moet dan ook worden beschouwd als de persoon bevoegd voor de apparaten die aangestelden bij de uitoefening van hun functie gebruiken.
IV. Europese context De vergelijking van de rechtsregelingen die in de Europese landen gelden inzake de reproductie van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken voor privé-gebruik of didactisch gebruik, strekt ertoe op nationaal vlak maatregelen vast te stellen die zoveel mogelijk aansluiten bij de Europese context. Deze vergelijking is tevens erop gericht te voorkomen dat de lasten van de Belgische ondernemingen duidelijk onevenredig zouden zijn ten opzichte van die van hun Europese concurrenten. 1. Duitsland 1.Rechtsregeling 1.1. Evenredige vergoeding waarvan het bedrag bij regelgeving wordt bepaald De vergoeding geldt voor scholen, universiteiten, bibliotheken, onderzoeksinstituten en kopieerinrichtingen.
De vergoeding geldt niet voor: - private ondernemingen andere dan kopieerinrichtingen; - openbare besturen die geen scholen, universiteiten, bibliotheken en onderzoeksinstituten zijn. 1.2. Vergoeding apparaten 2. Bedrag van de vergoedingen (Bron : Duitse wetgeving) 2.1. Evenredige vergoeding 1,03 BEF per kopie van een beschermd werk 2.2. Vergoeding apparaten - kopieerapparaten waarmee 1 tot 12 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt (kpm) : 1.695 BEF; - kopieerapparaten waarmee 13 tot 35 kpm kunnen worden gemaakt : 2.619 BEF; - kopieerapparaten waarmee 36 tot 70 kpm kunnen worden gemaakt : 3.929 BEF; - kopieerapparaten waarmee 70 en meer kpm kunnen worden gemaakt : 15.716 BEF. Voor kleurenkopieerapparaten moeten bovenstaande bedragen worden verdubbeld.
Die bedragen zijn vastgesteld in de Duitse wet van 1985 en zijn geïndexeerd. 3. Raming van de werkelijke inning voor 1995 3.1. Evenredige vergoeding : 226 miljoen BEF. 3.2. Vergoeding voor apparaten : 825 miljoen BEF. 2. Denemarken 1.Rechtsregeling Hier geldt een exclusief recht op reproductie, dat collectief wordt beheerd aan de hand van uitgebreide collectieve overeenkomsten, wat inhoudt dat de door de collectieve beheersvennootschap gesloten overeenkomsten ook bindend zijn voor de auteurs die geen lid ervan zijn, maar die werken hebben vervaardigd van dezelfde aard als die waarvan de vennootschap de rechten beheert. Alle sectoren zijn aan deze rechtsregeling onderworpen. 2. Bedrag van de vergoeding Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld in het kader van uitgebreide collectieve overeenkomsten (Bron : Verslag van de IFRRO). 2,86 BEF voor de overheidsdiensten; 0,82 BEF voor onderwijsinstellingen; 3,24 BEF voor de privé-sector. 3. Raming van de werkelijke inning van de vergoeding voor het jaar 1995 (Verslag IFRRO) : 442 miljoen BEF.3. Spanje 1.Rechtsregeling 1.1. Evenredige vergoeding waarvan het bedrag door middel van onderhandelingen wordt vastgesteld door een beheersvennootschap Het recht geldt voor alle sectoren. 1.2. Vergoeding voor apparaten (Bron : Spaanse wet). 2. Bedrag van de vergoedingen 2.1. Evenredige vergoeding In verband met het bedrag van de evenredige vergoeding zijn geen gegevens beschikbaar. 2.2. Vergoeding voor apparaten - kopieerapparaten waarmee 1 tot 9 kpm worden gemaakt : 1.975 BEF; - kopieerapparaten waarmee 10 tot 29 kpm worden gemaakt : 5.928 BEF; - kopieerapparaten waarmee 30 tot 49 kpm worden gemaakt : 7.904 BEF; - kopieerapparaten waarmee 50 kpm en meer worden gemaakt : 9.748 BEF. Die bedragen zijn overgenomen uit de Spaanse wet van 1992 en zijn geïndexeerd. 3. Raming van de werkelijke inning voor het jaar 1995 (Bron : BKK) 230 miljoen BEF.4. Finland 1.Rechtsregeling Hier geldt een exclusief recht op reproductie dat collectief wordt beheerd aan de hand van uitgebreide collectieve overeenkomsten (cf.
Denemarken). Het recht geldt voor alle sectoren. 2. Bedrag van de vergoeding Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld door middel van uitgebreide collectieve overeenkomsten (Bron : Verslag van de IFRRO). 0,60 BEF voor de overheid; 0,60 BEF voor onderwijsinstellingen; 1,35 BEF voor de privé-sector. 3. Raming van de werkelijke inning voor het jaar 1995 130 miljoen BEF.5. Frankrijk 1.Gemengde rechtsregeling 1.1. Het exclusieve recht op reproductie wordt verplicht collectief beheerd. Alleen een door de Franse Minister van Cultuur erkende beheersvennootschap kan het exclusieve recht op reproductie uitoefenen (die regeling is van kracht sedert 1 januari 1995). Deze rechtsregeling geldt voor alle sectoren. 1.2. Belasting op reproductieapparaten waarvan de opbrengst voor culturele doeleinden wordt aangewend. 2. Bedrag van de vergoeding 2.1. Evenredige vergoeding (Bron : Verslag IFRRO) 0,70 BEF voor de overheidsdiensten 0,40 tot 3,6 BEF voor onderwijsinstellingen. 2.2. Belasting op de apparaten In artikel 1609decies A en C van de "Code général français des impôts" zijn terzake de volgende regels vastgesteld : « Il est dû une redevance sur l'emploi de la reprographie sur les opérations suivantes : - les ventes et les livraisons à soi-même autres qu'à l'exportation d'appareils de reprographie réalisées par les entreprises qui les ont fabriqués ou fait fabriquer en France; - les importations des mêmes appareils.
La redevance est perçue au taux de 3% sur une assiette semblable à celle qui sert de base de calcul de la TVA. » 3. Raming van de werkelijke inning voor het jaar 1995 3.1. Evenredige vergoeding 55,35 miljoen BEF. 3.2. Belasting op de apparaten 590 miljoen BEF. 6. Noorwegen 1.Rechtsregeling Exclusief recht op reproductie dat collectief wordt beheerd aan de hand van uitgebreide collectieve overeenkomsten (cf. Denemarken). 2. Bedrag van de vergoeding (Bron : IFRRO) 1,2 tot 2 BEF voor de overheidsdiensten; 1,4 tot 4 BEF voor onderwijsinstellingen; 1,6 tot 1,8 BEF voor de privé-sector. 3. Raming van de werkelijke inning voor het jaar 1995 530,4 miljoen BEF.7. Nederland 1.Rechtsregeling De wet voorziet in een recht op evenredige vergoeding waarvan het bedrag bij regelgeving wordt vastgesteld.
Alle sectoren zijn in beginsel aan deze rechtsregeling onderworpen.
Praktisch beschouwd moeten alleen de regering, de bibliotheken, de onderwijsinstellingen en andere instellingen van openbaar nut de evenredige vergoeding betalen. Privé-ondernemingen, daaronder begrepen de kopieerinrichtingen, moeten die vergoeding niet betalen omdat in geen enkele regel het op die sectoren toepasbare bedrag van de vergoeding is vastgesteld. 2. Bedrag van de evenredige vergoeding (Bron : Nederlandse wet) 1,86 BEF voor de overheidsdiensten; 1,86 BEF voor universiteiten; 0,46 BEF voor de andere onderwijsinstellingen. 3. Raming van de werkelijke inning voor het jaar 1995 (Bron : Verslag IFRRO) 183 miljoen BEF.8. Verenigd Koninkrijk 1.Rechtsregeling Het exclusieve recht op reproductie wordt uitgeoefend in het kader van een vrijwillig collectief beheer. 2. Bedrag van de vergoeding vastgesteld aan de hand van collectieve overeenkomsten (Bron : Verslag IFRRO) 5,2 tot 13 BEF voor de overheidsdiensten; 3 tot 13 BEF voor onderwijsinstellingen; 5,2 tot 13 BEF voor de privé- sector. 3. Raming van de inning voor het jaar 1995 (Bron : Verslag IFFRO en BKK) 381,5 miljoen BEF (IFRRO); 622 miljoen BEF (BKK). 9. Zweden 1.Rechtsregeling Het exclusieve recht op reproductie wordt beheerd aan de hand van uitgebreide collectieve overeenkomsten (cf. Denemarken). 2. Bedrag van de vergoeding vastgesteld aan de hand van collectieve overeenkomsten (Bron : Verslag IFRRO) 0,80 BEF voor onderwijsinstellingen. In verband met de bedragen die eventueel toepasselijk zijn op andere sectoren, zijn geen gegevens beschikbaar. 3. Raming van de inning voor het jaar 1995 235,2 miljoen BEF Uit deze vergelijking van de rechtsregelingen inzake reprografie blijkt dat terzake in de Europese landen grote verschillen bestaan. De wetgever kan hierbij een beroep doen op verschillende juridische technieken : een vrijwillig collectief beheer van het exclusieve recht op reproductie (Verenigd Koninkrijk), een verplicht collectief beheer van het exclusieve recht op reproductie (Frankrijk), uitgebreide collectieve overeenkomsten (Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden), een verplichte licentie (Spanje) of een wettelijke licentie (Duitsland, Nederland en België).
In de meeste landen (Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Zweden en België) geldt de rechtsregeling inzake reprografie voor alle sectoren van de maatschappij. In Duitsland en Nederland daarentegen is de evenredige vergoeding slechts van toepassing op bepaalde sectoren, te weten onderwijsinstellingen, instellingen voor openbare uitlening en bepaalde openbare besturen. In Duitsland zijn ook kopieerinrichtingen aan de regeling onderworpen.
Er bestaan ook verschillen inzake de financiering van de vergoeding.
In Duitsland, Spanje en België is voorzien in een vergoeding met betrekking tot de reproductieapparaten. In Frankrijk wordt een belasting geheven op apparaten waarvan de opbrengst bestemd is voor de promotie van de uitgeverij. In de andere landen bestaat geen forfaitaire vergoeding.
Ten slotte is het zo dat de bedragen van de evenredige vergoeding sterk verschillen naar gelang van het land. Er moet worden op gewezen dat de landen waar de bedragen het hoogst zijn, niet noodzakelijk die zijn waar proportioneel beschouwd de meeste rechten worden geïnd (cf.
Verenigd Koninkrijk).
Artikelsgewijze bespreking Overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass. 5 mei 1970, Pas., I, 1970, blz. 766 en de verwijzingen in voetnoot 1), op grond waarvan de uitvoerende macht uit het beginsel van de wet en de algemene economie ervan de gevolgtrekkingen moet afleiden die er van nature uit voortvloeien volgens de geest die bij de opvatting ervan heeft voorgezeten en de doeleinden die ze nastreeft, stelt dit besluit de maatregelen vast die ertoe strekken het verlies aan inkomsten te compenseren dat auteurs en uitgevers lijden ingevolge de reproductie voor privé-gebruik of didactisch gebruik van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken (Gedr. St. Senaat, B.Z. 1991-1992, 145-1, blzn. 11 en 12).
Overeenkomstig artikel 61 van de wet van 30 juni 1994 zoals het is gewijzigd bij de wet van 3 april 1995 houdende aanpassing van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (Belgisch Staatsblad van 29 april 1995), strekt dit besluit ertoe : - de bedragen van de vergoedingen bepaald in de artikelen 59 en 60 vast te stellen; - de in artikel 60 bedoelde vergoeding aan te passen naar gelang van de betrokken sectoren; - nadere regels voor de inning en verdeling van en de controle op die vergoedingen, alsmede het tijdstip waarop de vergoedingen verschuldigd zijn, vast te stellen; - bepaalde voorwaarden vast te stellen waaraan de overeenkomstig artikel 61, vierde lid, aangewezen beheersvennootschap moet voldoen. HOOFDSTUK I. - Definities Artikel 1 Artikel 1 bevat een lijst met sleutelwoorden.
De punten 1, 2, 21, 22 en 23 definiëren door middel van een synthetische uitdrukking algemene begrippen van voornoemde wet van 30 juni 1994, die zowel betrekking hebben op de forfaitaire vergoeding als op de evenredige vergoeding.
In punt 2 wordt aan de hand van een enkele term een omschrijving gegeven van de vergoeding betreffende apparaten en die evenredig aan het aantal kopieën van beschermde werken die respectievelijk in artikel 59, tweede lid, en 60 van voornoemde wet van 30 juni 1994 zijn bepaald. De uitdrukking "vergoeding voor reprografie" wordt inzonderheid gebruikt in de bepalingen betreffende het verzoek om gegevens (artikel 22), de nadere regels voor de verdeling (artikel 23), de aanpassing van de bedragen van de vergoeding (artikel 25), de studie betreffende de reprografie (artikel 26) en de adviescommissie (artikel 27).
De punten 3 tot 12 hebben betrekking op de forfaitaire vergoeding.
In de punten 3 tot 5 wordt op synthetische wijze een definitie gegeven van de begrippen van artikel 59, tweede lid, van voornoemde wet d.d. 30 juni 1994.
In punt 3 wordt de term "forfaitaire vergoeding" gedefinieerd als de vergoeding verschuldigd door fabrikanten, invoerders en intracommunautaire aankopers van apparaten waarmee beschermde werken kunnen worden gereproduceerd.
Het bijvoeglijk naamwoord "forfaitair" wordt in het besluit gebruikt omdat de vergoeding bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de wet van 30 juni 1994 de vorm aanneemt van een bijdrage die betrekking heeft op apparaten waarmee op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken kunnen worden gereproduceerd en waarvan het bedrag bij regelgeving wordt vastgesteld, teneinde het nadeel te compenseren dat de rechthebbenden lijden ingevolge reproducties met dergelijke apparaten.
In punt 4 wordt de term "bijdrageplichtige" omschreven als de persoon die overeenkomstig artikel 59, tweede lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994, de vergoeding die betrekking heeft op apparaten moet betalen.
In de punten 6 tot 12 wordt een definitie gegeven van de begrippen die hoofdzakelijk in de artikelen 2 tot 7 van dit besluit worden aangewend.
In punt 6 wordt een definitie gegeven van een office offsetmachine.
Het A3-formaat meet 29,3 bij 42 centimeter.
In de punten 7 tot 10 worden definities gegeven van invoer, intracommunautaire aankoop, uitvoer en intracommunautaire levering vanaf het nationale grondgebied.
Teneinde het verlies aan inkomsten te compenseren dat auteurs en uitgevers ingevolge reprografie lijden, moet ervoor worden gewaakt dat de kopieën van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken die in België zijn gerealiseerd, worden gemaakt met apparaten waarvoor een forfaitaire vergoeding moet worden betaald.
Te dien einde wordt in het ontwerp-besluit verwezen naar de materiële handelingen van het binnenkomen op het nationale grondgebied of het buiten het nationale grondgebied brengen. Die handelingen kunnen inzonderheid plaatsvinden ter uitvoering van een verkoop-, huur- of leasingovereenkomst. Bij gebreke van enige harmonisatie op Europees vlak inzake het recht op vergoeding voor reprografie is die oplossing ten opzichte van de andere Lid-Staten van de Europese Unie gerechtvaardigd.
De definities gegeven in de punten 7 tot 10 staan los van die geformuleerd in andere wetgevingen, zoals het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde en de Algemene Wet op de Douane en Accijnzen.
De punten 11 en 12 onderscheiden twee categorieën invoerders en intracommunautaire aankopers. Punt 11 heeft betrekking op invoerders en intracommunautaire aankopers van wie de handelsbedrijvigheid bestaat in de verspreiding van apparaten. Punt 12 betreft de personen die apparaten invoeren teneinde ze zelf te gebruiken.
De punten 13 tot 20 hebben betrekking op de evenredige vergoeding.
In de punten 13 tot 15 wordt op synthetische wijze een definitie gegeven van de begrippen van artikel 60 van voornoemde wet d.d. 30 juni 1994.
In punt 13 wordt met de term "evenredige vergoeding" de vergoeding bedoeld die in artikel 60 van de wet van 30 juni 1994 is bepaald. In tegenstelling tot de vergoeding omschreven in artikel 59, tweede lid, die forfaitair is, wordt de evenredige vergoeding geacht overeen te komen met de werkelijke exploitatie van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken.
In punt 14 worden met de term "vergoedingsplichtige" de personen aangewezen die overeenkomstig artikel 60 de evenredige vergoeding aan de beheersvennootschap moeten betalen (verplichting tot schuld).
De term "gebruikt apparaat" van punt 15 wijst op de omstandigheden bedoeld in artikel 60 van de wet van 30 juni 1994, waarin de aanwending van een apparaat de verplichting tot betaling van een evenredige vergoeding meebrengt.
In de punten 16 tot 19 worden de vier sectoren aangegeven waarvoor overeenkomstig artikel 61, eerste lid, van de wet van 30 juni 1994, zoals gewijzigd bij artikel 7 van de wet van 3 april 1995, een evenredige vergoeding moet worden betaald.
Uit de voorbereidende werkzaamheden betreffende de wet van 3 april 1995 blijkt dat deze sectoren moeten worden bepaald rekening houdend met het doel van de wet betreffende het auteursrecht, te weten auteurs en uitgevers beschermen door de schade die zij lijden wegens de reproductie van hun werken voor privé-gebruik of didactisch gebruik, te vergoeden. Normaal gezien wordt op een zo algemeen mogelijke wijze door alle vergoedingsplichtigen een evenredige vergoeding betaald (Wet van 3 april 1995, Parl. St., Verslag, 1151-2, blz. 7). Bij de bepaling van de betrokken sectoren moet, gelet op de moeilijkheden en de budgettaire gevolgen van de evenredige vergoeding, rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende sectoren, inzonderheid met die van het onderwijs (Wet van 3 april 1995, Parl.
St., Toelichting 1151-1, blz. 1).
De universiteitsbibliotheken, de instellingen voor hoger onderwijs, de scholen en de lesgevers zijn de betrokken sectoren die ten minste in aanmerking kunnen worden genomen (Wet van 3 april 1995, Parl. St, Toelichting, 1151-2, blz. 6).
Overeenkomstig het streven van de wetgever wordt in dit besluit het bedrag van de evenredige vergoeding voor onderwijsinstellingen en instellingen voor openbare uitlening beperkt.
De definities van onderwijsinstelling en van instelling voor openbare uitlening hebben zowel betrekking op door de overheid als door privaatrechtelijke personen ingerichte instellingen zoals vzw's, op voorwaarde dat zij door de overheid zijn erkend. De erkenning van een instelling door de overheid kan onder meer blijken uit het feit dat haar subsidies worden verleend.
De term "overheid" wordt in artikel 1 gedefinieerd teneinde die sector te kunnen uitsluiten van de gestandaardiseerde medewerking bepaald in de artikelen 11 en 12. Aangezien de gestandaardiseerde medewerking voornamelijk ten doel heeft de inning van de evenredige vergoeding bij kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken, lijkt het niet gepast die medewerkingsvorm ook op de overheid toe te passen.
De definitie van het begrip "overheid" is overgenomen uit de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten (B.S. 22 januari 1994).
In punt 20 wordt het begrip "documentatiecentrum" gedefinieerd. De inrichting van een documentatiecentrum door een vergoedingsplichtige is een beoordelingscriterium inzake het aantal kopieën van beschermde werken (artikelen 13 en 16).
Punt 22 heeft betrekking op de beheersvennootschap die overeenkomstig artikel 61, vierde lid, van de wet van 30 juni 1994 belast is met de inning en de verdeling van de vergoeding voor reprografie. Die bepaling verleent het monopolie voor de inning van de vergoeding voor reprografie aan een beheersvennootschap die representatief moet zijn voor alle vennootschappen voor het beheer van rechten. Zulks betekent onder meer dat alleen die vennootschap de vergoeding voor reprografie kan vorderen van de bijdrageplichtigen en van de vergoedingsplichtigen.
Met de term "vertegenwoordiger van de Minister" wordt de vertegenwoordiger bedoeld die de Minister tot wiens bevoegdheid het auteursrecht behoort, overeenkomstig artikel 76 van de wet van 30 juni 1994 moet aanwijzen. Die wetsbepaling legt aan de vertegenwoordiger van de Minister de verplichting op toezicht te houden op de toepassing van de wet en de statuten, alsmede van de tarieven en de regels inzake inning en verdeling van de vergoeding. Op verzoek van enige belanghebbende treedt hij op.
In het ontwerp van koninklijk besluit worden bepaalde taken van de vertegenwoordiger van de Minister met betrekking tot de controle op de inning van de vergoeding voor reprografie nader omschreven. Op verzoek moet hij een advies uitbrengen over het aantal kopieën van beschermde werken (artikel 14). Tevens moet hij aan de bijdrageplichtigen, de dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, alsook aan leasingbedrijven en aan de bedrijven die zorgen voor het onderhoud van de apparaten, de verzoeken om gegevens betreffende de evenredige vergoeding die uitgaat van de beheersvennootschap, bezorgen (artikel 22) en erop toezien dat de periodieke studies betreffende de reprografie op behoorlijke wijze ten uitvoer worden gelegd (artikel 26). HOOFDSTUK II. - Forfaitaire vergoeding Hoofdstuk II van het ontwerp-besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, heeft betrekking op de forfaitaire vergoeding.
In artikel 59, tweede lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994 wordt bepaald dat de vergoeding wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire aankoper van apparaten waarmee beschermde werken gereproduceerd kunnen worden, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht (zie commentaar hiervoren).
Overeenkomstig artikel 61, eerste en tweede lid, komt het U toe het bedrag van die vergoeding te bepalen, alsook de nadere regels voor de inning en verdeling van en de controle op die vergoeding, alsmede het tijdstip waarop ze verschuldigd is.
In de volgende tabel worden partiële gegevens verstrekt betreffende de markt van apparaten bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de wet van 30 juni 1994 (Bron : Belgische Kamer voor Kantoormachines - 29 april 1996).
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 1. - Bedragen van de forfaitaire vergoeding
Artikelen 2 tot 4 In de artikelen 2 tot 4 worden de bedragen van de forfaitaire vergoeding bepaald.
De bedragen zijn uitgewerkt aan de hand van verscheidene krachtlijnen. 1° Voor apparaten waarmee op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken gereproduceerd kunnen worden, is een bedrag vastgesteld.Apparaten waarvan de objectieve technische kenmerken erop wijzen dat zij uitsluitend worden aangewend voor de uitgave van beschermde werken, zijn daarentegen in de artikelen 2 tot 4 van dit besluit niet bedoeld. Het gaat in dit verband om apparaten zoals vlakdrukpersen, rotatiepersen, planafdrukmachines met rol en offsetmachines met een groter formaat dan A3. 2° Op grond van artikel 61 van de wet van 30 juni 1994 kan de Koning vrij de berekeningsgrondslag van de forfaitaire vergoeding bepalen. Daarbij kan de verkoopprijs van het apparaat of de reproductiecapaciteit van het apparaat in aanmerking worden genomen.
De vaststelling van de forfaitaire vergoeding in de vorm van een percentage van de verkoopprijs van het apparaat brengt verscheidene praktische problemen mee. Een dergelijke berekeningsgrondslag is niet geschikt voor geïntegreerde apparaten waarbij in de verkoopprijs rekening is gehouden met verscheidene andere functies dan de reproductiefunctie. Het is overigens wegens de bescherming van het zakengeheim niet mogelijk op de facturen die de dealers uitreiken, het bedrag van de vergoeding te vermelden aangezien hun klanten op die wijze de kostprijs van de verdeelde apparaten te weten kunnen komen.
Om die reden wordt voorgesteld het bedrag van de vergoeding vast te stellen op grond van de reproductiecapaciteit van het apparaat. Voor scanners wordt evenwel voorgesteld de vergoeding afhankelijk te stellen van de horizontale optische resolutie ervan, waarbij het bedrag van de vergoeding een bepaald percentage van de verkoopprijs niet te boven mag gaan. 3° Het bedrag van de forfaitaire vergoeding wordt aangepast naar gelang van het daadwerkelijk gebruik van het apparaat op de markt. Overeenkomstig deze krachtlijnen worden de kopieerapparaten in artikel 2, § 1, ingedeeld in zeven categorieën. Iedere categorie wordt bepaald op grond van een minimum- en een maximumaantal kopieën die per minuut kunnen worden gemaakt. Voor elke categorie wordt in artikel 2, § 1, een bedrag vastgesteld.
Telekopieerapparaten worden beschouwd als kopieerapparaten. Met die apparaten kunnen immers op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken worden gereproduceerd. De vergoeding toepasbaar op telekopieerapparaten wordt derhalve berekend op grond van het aantal kopieën per minuut dat met het apparaat kan worden gemaakt. Praktisch beschouwd kunnen de meeste telekopieerapparaten minder dan 6 kopieën per minuut vervaardigen. De vergoeding bedraagt bijgevolg 150 BEF. Die vergoeding is betrekkelijk gering maar er wordt rekening gehouden met het werkelijke gebruik van die apparaten op de markt. De kopieerfunctie ervan is bijkomstig ten opzichte van de telecommunicatiefunctie.
Voor apparaten waarmee kleurenkopieën (vierkleurendruk) kunnen worden gemaakt, wordt nader bepaald dat de zwart-witsnelheid in aanmerking wordt genomen. Het is de bedoeling in een hogere vergoeding te voorzien voor apparaten waarmee reproducties in vierkleurendruk, te weten in geel, rood, blauw en zwart, mogelijk zijn omdat een kleurenkopie van een werk in kleur zoals een foto, een poster of een tekening de auteur ervan meer nadeel berokkent dan een zwart-witkopie.
Op grond van artikel 2, § 1, tweede lid, kan dat streven worden verwezenlijkt. Uit de gegevens verstrekt door de vertegenwoordigers van de fabrikanten van apparaten blijkt dat voor het maken van een kopie in vierkleurendruk een blad viermaal door het kopieerapparaat wordt behandeld, telkens met een verschillende kleur. Zo heeft een apparaat waarmee per minuut 9 kopieën in vierkleurendruk kunnen worden gemaakt, in werkelijkheid een zwart-witsnelheid van 36 kopieën per minuut. Voor dat apparaat moet derhalve de vergoeding gelden die van toepassing is op kopieerapparaten waarmee tussen 20 en 39 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt.
In artikel 2, § 2, wordt het bedrag van de forfaitaire vergoeding vastgesteld dat geldt voor duplicators en office offsetmachines. Uit de gegevens verstrekt door de vertegenwoordigers van de fabrikanten van apparaten blijkt dat duplicators en office offsetmachines op de markt op uiteenlopende wijze worden gebruikt. Zij kunnen worden aangewend in het kader van een uitgave of onder omstandigheden die overeenkomen met het gebruik van een kopieerapparaat dat respectievelijk tussen 40 en 59 kopieën per minuut en 60 en 89 kopieën per minuut maakt.
Om die reden geldt voor duplicators dezelfde vergoeding als voor kopieerapparaten waarmee tussen 40 en 59 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt en voor office offsetmachines die welke van toepassing is op kopieerapparaten waarmee tussen 60 en 89 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt.
Artikel 3 stelt met betrekking tot de scanners categorieën van apparaten vast waarvan wordt aangenomen dat zij een verschillende reproductiecapaciteit hebben.
Er moet worden onderstreept dat scanners weliswaar aan de forfaitaire vergoeding zijn onderworpen omdat zij de mogelijkheid bieden op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken te reproduceren, maar daarom werken niet zomaar mogen worden gescand en vervolgens zonder machtiging geëxploiteerd. Om uit te maken of enige machtiging is vereist, moet vooraf worden nagegaan of voor de voorgenomen exploitatie geen van de in voornoemde wet van 30 juni 1994 bepaalde uitzonderingen op het auteursrecht geldt.
Het ontwerp-besluit onderscheidt drie algemene categorieën scanners : manuele scanners, scanners met automatische papiertoevoer en scanners met vast scanvenster. De eerste twee categorieën hebben betrekking op scanners met een geringere capaciteit dan die bedoeld in de derde categorie.
Binnen elke categorie varieert het bedrag van de vergoeding naar gelang van de grootte van de horizontale optische resolutie van de scanner.
Scanners met een horizontale optische resolutie groter dan 1199 dpi zijn evenwel niet bedoeld in artikel 2 van het ontwerp-besluit. Uit de gegevens verstrekt door de vertegenwoordigers van de fabrikanten van apparaten blijkt dat deze scanners op de markt uitsluitend worden aangewend in het kader van de uitgeverij.
De reproductiecapaciteit van de scanners wordt behalve door de gebruikswijze en de horizontale optische resolutie ook bepaald door de software waarmee hij is toegerust. Zo kan bijvoorbeeld een scanner met vast scanvenster en een horizontale optische resolutie van 200 dpi voor 20.000 BEF of voor 1.000.000 BEF worden verkocht naar gelang van de software waarmee hij is toegerust. Aangezien de informatica snel evolueert, kan dat aspect als zodanig niet in het ontwerp-besluit worden geïntegreerd.
Teneinde rekening te houden met de invloed van het computermateriaal op de capaciteit van de scanner, is bepaald dat het bedrag van de forfaitaire vergoeding toepasselijk op scanners naar gelang van het geval 2 procent van de verkoopprijs van de scanner of 2 procent van de aankoopprijs vermenigvuldigd met een coëfficiënt 1,2 niet te boven mag gaan.
Overeenkomstig die regel bedraagt de vergoeding voor een scanner met vast scanvenster en een optische resolutie van 200 dpi 400 BEF, indien de verkoopprijs ervan 20.000 BEF beloopt, en 750 BEF indien de verkoopprijs 1.000.000 BEF bedraagt.
In artikel 3, § 2, tweede lid, wordt de prijs vastgesteld die in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van de forfaitaire vergoeding wanneer de scanner wordt geleverd ter uitvoering van een overeenkomst die voorziet in periodieke betalingen zoals verkoop op afbetaling, huur of leasing. In dat geval is de prijs die in aanmerking moet worden genomen, gelijk aan de prijs van de scanner indien hij geleverd zou zijn ter uitvoering van een overeenkomst die voorziet in onmiddellijke betaling.
Voor apparaten met verscheidene functies welke overeenstemmen met die van de apparaten bedoeld in de artikelen 2 en 3, te weten kopiëren, faxen, dupliceren, offset reproduceren en scannen, is in artikel 4 bepaald dat de forfaitaire vergoeding gelijk is aan het hoogste bedrag van die vastgesteld in de artikelen 2 en 3 welke op het apparaat met verscheidene functies van toepassing zijn.
Om de forfaitaire vergoeding vast te stellen die voor apparaten met verscheidene functies geldt, moet derhalve in verschillende fasen te werk worden gegaan, te weten : 1° De in de artikelen 2 en 3 bedoelde functies van het apparaat vaststellen.Het gaat in dit verband om kopiëren, faxen, dupliceren, offset reproduceren en scannen; 2° Voor elke functie het bedrag van de forfaitaire vergoeding bedoeld in de artikelen 2 en 3 vaststellen;3° De bedragen die overeenstemmen met de vastgestelde functies met elkaar vergelijken en het hoogste bedrag in aanmerking nemen. Zo heeft bijvoorbeeld een apparaat dat 80.000 BEF kost en waarin een kopieerapparaat dat 9 kleurenkopieën per minuut kan maken, een faxapparaat dat 3 kopieën per minuut kan maken, een telefoon en een scanner met vast scanvenster en een horizontale optische resolutie van 600 dpi zijn geïntegreerd, drie functies, en wel kopiëren, faxen en scannen.
Indien artikel 2, § 1, zou worden toegepast op de kopieerfunctie, zou de vergoeding daarvoor 5.850 BEF bedragen. 9 kleurenkopieën per minuut komen immers overeen met 36 zwart-witkopieën per minuut en de vergoeding voor een kopieerapparaat waarmee 36 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt, bedraagt 5.850 BEF. Indien artikel 2, § 1, zou worden toegepast op de telekopieerfunctie, zou de vergoeding daarvoor 150 BEF bedragen. Indien artikel 3 zou worden toegepast, zou de vergoeding voor de scanfunctie 1.600 BEF bedragen. Overeenkomstig artikel 3, § 2, eerste lid, zou het bedrag van de forfaitaire vergoeding voor de scanner 2% van de verkoopprijs niet mogen overschrijden. In dit geval komt de prijs van de scanner overeen met die van het geïntegreerde apparaat, te weten 80.000 BEF. De forfaitaire vergoeding die op voornoemd geïntegreerd apparaat toepasselijk is, bedraagt derhalve 5.850 BEF. Afdeling 2. - Tijdstip waarop de forfaitaire vergoeding verschuldigd
is Artikelen 5 en 6 In de artikelen 5 en 6 van dit besluit wordt het tijdstip vastgesteld waarop de forfaitaire vergoeding verschuldigd is.
In artikel 59, tweede lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994 is bepaald dat de forfaitaire vergoeding verschuldigd is op het tijdstip waarop de apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht. Teneinde dat tijdstip nauwkeurig te kunnen bepalen, wordt in de artikelen 5 en 6 een definitie gegeven van het begrip "het in de handel brengen op het nationale grondgebied".
De definitie van het begrip "in de handel brengen op het nationale grondgebied" heeft een dubbel doel.
Aangezien de wettelijke erkenning van het recht op vergoeding voor reprografie ten doel heeft het inkomstenverlies te compenseren dat de rechthebbenden lijden als gevolg van het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van op een grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, Parl. St., Toelichting, 145-1, B.Z. 1991-1992, blz. 12), en de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten van toepassing is op in België verrichte exploitatiehandelingen, strekt de definitie van het begrip "in de handel brengen op het nationale grondgebied" ertoe te waarborgen dat in België vervaardigde kopieën van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken voor privé-gebruik of didactisch gebruik, worden verricht aan de hand van apparaten waarvoor een forfaitaire vergoeding is betaald.
Om het begrip "in de handel brengen op het nationale grondgebied" te omschrijven wordt in de §§ 1 en 2 van artikel 5 verwezen naar de invoer, de intracommunautaire aankoop, de levering en het voor zich houden voor eigen behoeften, omdat die handelingen het mogelijk maken in België apparaten te gebruiken om op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken te kopiëren.
Het begrip "levering" wijst op handelingen die onder meer kunnen worden verricht ter uitvoering van een verkoop-, een huur- of een leasingovereenkomst.
Om te kunnen spreken van "in de handel brengen op het nationale grondgebied" moet de levering door de bijdrageplichtige zijn verricht en het volstaat dan ook niet dat deze laatste apparaten in voorraad heeft.
In artikel 5, § 1, tweede en vierde lid, wordt uitdrukkelijk bepaald dat de terhandstelling van een apparaat aan een mogelijke klant gedurende korte tijd, uitsluitend teneinde dat apparaat uit te proberen, en het gebruik ervan door de bijdrageplichtige uitsluitend met het oog op de demonstratie ervan, niet worden beschouwd als het in de handel brengen van die apparaten op het nationale grondgebied.
In tegenstelling met de invoer en de intracommunautaire aankoop kunnen de uitvoer en de intracommunautaire levering van niet-gebruikte apparaten vanaf het nationale grondgebied geen aanleiding geven tot het maken van kopieën in België. Derhalve is bepaald dat die handelingen niet worden beschouwd als het in de handel brengen van apparaten op het nationale grondgebied.
Hetzelfde geldt voor niet-gebruikte apparaten die, nadat zij op het nationale grondgebied in de handel zijn gebracht, vanaf dat grondgebied worden uitgevoerd of intracommunautair worden geleverd.
Wanneer een niet-gebruikt apparaat wordt uitgevoerd na op het nationale grondgebied in omloop te zijn gebracht, zijn de kopieën die op het grondgebied van een andere staat aan de hand van dat apparaat worden gemaakt, onderworpen aan de wetgeving van die staat. Zij vallen derhalve niet onder het toepassingsgebied ratione loci van de Belgische wet.
In dat geval is het dan ook logisch te voorzien in de mogelijkheid tot terugbetaling van de forfaitaire vergoeding. Deze laatste is immers verschuldigd op het tijdstip dat het apparaat op het nationale grondgebied in omloop wordt gebracht. Op dat ogenblik wordt het apparaat waarschijnlijk op het nationale grondgebied geëxploiteerd.
Indien evenwel achteraf wordt vastgesteld dat het apparaat wordt uitgevoerd zonder op het nationale grondgebied te zijn gebruikt, verdwijnt de wettelijke grondslag van het recht op vergoeding en moet de forfaitaire vergoeding worden terugbetaald.
De wettelijke grondslag van de terugbetaling is derhalve het toepassingsgebied ratione loci van voornoemde wet d.d. 30 juni 1994.
Overigens moet worden onderstreept dat de terugbetaling van de forfaitaire vergoeding in geval van uitvoer van niet-gebruikte apparaten belangrijk is voor het concurrentievermogen van Belgische ondernemingen ten opzichte van buitenlandse.
Bepaalde buurlanden van België (Nederland, Luxemburg, Verenigd Koninkrijk) voorzien niet in de betaling van een forfaitaire vergoeding in verband met apparaten waarmee op grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken kunnen worden gekopieerd. De uitvoer van apparaten vanaf het grondgebied van die staten levert derhalve een concurrentieel voordeel op ten opzichte van de Belgische ondernemingen, indien deze laatsten bij de uitvoer van apparaten geen terugbetaling verkrijgen.
In de wetgeving van andere buurlanden, die wel voorzien in een vergoeding betreffende apparaten waarmee op grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken kunnen worden gekopieerd, is bepaald dat deze vergoeding bij de uitvoer van die apparaten niet verschuldigd is (Code français des impôts, Titre 8 - Redevance sur l'emploi de la reprographie, artikel 1609decies c; artikel 54c van de Duitse wet d.d. 9 september 1965 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten).
Het begrip "niet-gebruikt apparaat" wijst op een apparaat dat tussen het tijdstip waarop het op het nationale grondgebied in omloop is gebracht en dat waarop het is uitgevoerd, niet is gebruikt om kopieën te maken.
Overigens strekt de definitie van het begrip "in de handel brengen" ertoe een evenwicht tot stand te brengen tussen een doeltreffende inning van de forfaitaire vergoeding en de verplichtingen van de bijdrageplichtigen.
Voor iedere categorie van bijdrageplichtigen kan de definitie van "in de handel brengen van apparaten" betrekking hebben op hetzij een handeling die verband houdt met hun handelsbedrijvigheid, hetzij op een handeling die daarna wordt verricht (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, Gedr. St. Senaat, Verslag, 329-2, blzn. 253 en 254).
Voor fabrikanten kan het gaan om fabricatie of levering van apparaten.
Voor invoerders en intracommunautaire aankopers kan die handeling betrekking hebben op respectievelijk de invoer en de intracommunautaire aankoop of op de levering van de apparaten.
Een definitie van het in de handel brengen waarbij wordt verwezen naar handelingen op het stuk van fabricatie of van invoer en intracommunautaire aankoop, zou een spoedige inning van de forfaitaire vergoeding waarborgen. Een definitie gegrond op de levering van apparaten door de bijdrageplichtige zou evenwel voorkomen dat de vergoeding wordt betaald voor apparaten die gedurende een min of meer lange periode in voorraad zijn of die door de bijdrageplichtige worden uitgevoerd of intracommunautair geleverd vanaf het nationale grondgebied.
Artikel 5, §§ 1 en 2, strekt ertoe een evenwicht tussen beide gegronde streefdoelen tot stand te brengen. Daartoe worden verschillende categorieën bijdrageplichtigen onderscheiden (artikel 1, punten 11 en 12).
De eerste categorie bijdrageplichtigen omvat de fabrikanten, alsmede de professionele invoerders en intracommunautaire aankopers. De tweede categorie is een restcategorie samengesteld uit de andere invoerders en intracommunautaire aankopers.
Voor elke voornoemde categorie geldt een verschillende regeling die ertoe strekt te waarborgen dat de forfaitaire vergoeding in beginsel door de beheersvennootschap wordt geïnd op het tijdstip dat de exploitatie van het apparaat op het nationale grondgebied aanvangt.
Daartoe moeten de bijdrageplichtigen de forfaitaire vergoeding in beginsel betalen zodra zij het apparaat in België leveren. Bijgevolg is de forfaitaire vergoeding niet verschuldigd zolang het apparaat in de vooraad van de fabrikant, de invoerder of de intracommunauataire aankoper blijft. Die keuze is verantwoord omdat het apparaat gedurende verscheidene maanden kan worden opgeslagen en het opgeslagen apparaat uiteindelijk kan worden uitgevoerd en derhalve niet op het nationale grondgebied wordt geëxploiteerd.
Voor de andere invoerders en intracommunauataire aankopers die in de praktijk de end users van het apparaat zijn, is de vergoeding verschuldigd op het tijdstip dat de invoer of de intracommunautaire aankoop (artikel 5, § 2) geschiedt. Indien de uiteindelijke gebruikers een apparaat invoeren, valt de exploitatie ervan samen met de invoer van het apparaat op het nationale grondgebied.
De categorieën bedoeld in artikel 5, §§ 1 en 2, stemmen overeen met activiteiten die objectief beschouwd van elkaar verschillen. Overigens is de rechtsregeling waarin voor iedere categorie is voorzien in verhouding tot de nagestreefde doelstelling, te weten de inning van de forfaitaire vergoeding waarborgen op het tijdstip dat het apparaat op het nationale grondgebied wordt geëxploiteerd. Afdeling 3. - Nadere regels voor de inning
van de forfaitaire vergoeding Artikel 7 In artikel 7 van het ontwerp worden nadere regels bepaald voor de inning van de forfaitaire vergoeding.
Op grond van § 1 worden alle bijdrageplichtigen verplicht elke maand aan de beheersvennootschap een aangifte te verstrekken. Het woord "verstrekken" houdt niet in dat de aangifte op een bepaalde wijze aan de beheersvennootschap moet worden verstrekt. Zulks kan onder meer door middel van elektronische transmissie geschieden. In dat geval kunnen de beheersvennootschap en de betrokken bijdrageplichtigen aan de hand van een overeenkomst de bewijskracht van de aldus gedane aangiftes vaststellen.
In § 2 wordt de inhoud van de maandelijkse aangifte bepaald, waarbij is gesteld dat daarin de gegevens vereist voor de berekening van de forfaitaire vergoeding, alsmede de administratieve inlichtingen nodig om met zekerheid de identiteit van de bijdrageplichtige te kunnen vaststellen, moeten worden vermeld.
De kenmerken van de apparaten hebben betrekking op het soort apparaat (kopieerapparaat, telekopieerapparaat, offsetmachine, duplicator, scanner, apparaat met verscheidene functies), het merk, het model, waarbij voor kopieerapparaten het aantal kopieën per minuut dat het apparaat kan vervaardigen en voor scanners de horizontale optische resolutie en de verkoopprijs die de bijdrageplichtige aanrekent, moeten worden aangegeven. HOOFDSTUK III. - Evenredige vergoeding Hoofdstuk III van het ontwerp-besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, betreft de evenredige vergoeding.
In artikel 60 van de wet van 30 juni 1994 is bepaald dat een vergoeding evenredig aan het aantal vervaardigde kopieën moet worden betaald door de natuurlijke personen of de rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen of, in voorkomend geval, met decharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen (zie hiervoren). Artikel 61, eerste lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994, zoals gewijzigd bij artikel 7 van de wet van 3 april 1995, belast de Koning met de vaststelling van de evenredige vergoeding en bepaalt dat voornoemd bedrag naar gelang van de betrokken sectoren kan worden aangepast (zie hiervoren).
Gegevens betreffende het totaal aantal kopieën, het aantal kopieën van beschermde werken en het percentage kopieën van beschermde werken dat in bepaalde Europese landen wordt vervaardigd (Bron : Reprobel, januari 1997). 1° totaal aantal kopieën (in miljoenen) en aantal kopieën per sector (in miljoenen en met vermelding van het percentage ten opzichte van de totale hoeveelheid kopieën) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° totaal aantal kopieën van beschermde werken (in miljoenen en met vermelding van het percentage ten opzichte van de totale hoeveelheid kopieën) en aantal kopieën per sector (in miljoenen en met vermelding van het percentage ten opzichte van de totale hoeveelheid kopieën per sector, alsook van het percentage ten opzichte van de totale hoeveelheid kopieën van beschermde werken) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De daadwerkelijke toepassing van een evenredige vergoeding, een noodzakelijke voorwaarde voor de vergoeding van de schade die auteurs en uitgevers lijden ingevolge de reproductie van op grafische of op soortgelijke dragers vastgelegde werken voor privé-gebruik of didactisch gebruik, onderstelt dat de praktische toepassingsproblemen betreffende die vergoeding zoveel mogelijk worden opgelost. Een van de belangrijkste moeilijkheden daarbij is de vaststelling van het aantal kopieën van beschermde werken die een vergoedingsplichtige maakt. De hoeveelheid gemaakte kopieën kan gemakkelijk worden bepaald aan de hand van in de apparaten aangebrachte tellers of op grond van de hoeveelheid aangekocht papier. Het aantal kopieën van beschermde werken is moeilijker te ramen aangezien het slechts een gedeelte van de totale hoeveelheid kopieën vertegenwoordigt, die tussen de vergoedingsplichtigen kan verschillen naar gelang van een aantal factoren zoals de uitgeoefende activiteit, het aantal gebruikte apparaten, de plaats waar de activiteit wordt uitgeoefend, de inrichting van een intern documentatiecentrum, of de uitwerking van een persoverzicht.
Er moet overigens voor worden gezorgd dat alle vergoedingsplichtigen de evenredige vergoeding betalen. In Europese landen waar de wetgeving voorziet in een juridische regeling voor reprografie, kan worden vastgesteld dat een beperkt aantal vergoedingsplichtigen de vergoeding werkelijk betaalt. Noorwegen met een inningspercentage van ongeveer 60% van de vergoedingsplichtigen, waarborgt het best de inning van de evenredige vergoeding. Een beperkt inningspercentage ten aanzien van bepaalde vergoedingsplichtigen leidt tot onrechtvaardigheden, zowel in een zelfde sector als tussen de sectoren onderling. De last van de evenredige vergoeding is tussen de sectoren of binnen een zelfde sector tussen de vergoedingsplichtigen immers ongelijk verdeeld. Zo wordt de evenredige vergoeding over het algemeen meer gedragen door meer gecentraliseerde sectoren als het onderwijs en de overheidssector dan door de privé-sector, die wordt gekenmerkt door de verspreiding van de vergoedingsplichtigen. Bovendien dragen grote ondernemingen in een subsector zoals de dienstverlening onder dezelfde voorwaarden in het algemeen meer bij dan kleine ondernemingen.
Ten slotte moet worden voorkomen dat de administratieve lasten verbonden aan de inning van de evenredige vergoeding niet evenredig zijn met de geïnde bedragen. Indien dat probleem niet in de mate van het mogelijke wordt opgelost, wordt de vergoedingsplichtigen de wil ontnomen om mee te werken aan de inning van de evenredige vergoeding en kan de legitimiteit van de vergoeding voor reprografie in vraag worden gesteld aangezien de geïnde bedragen vooral voor de betaling van de inningskosten zouden worden aangewend.
Om die praktische problemen op te lossen, stelt het ontwerp-besluit verscheidene maatregelen in het vooruitzicht.
De eerste maatregel voorziet in een vermindering van het bedrag van de evenredige vergoeding wanneer de vergoedingsplichtige meewerkt aan de inning (zie artikelen 9 tot 13). Hiermee wordt ernaar gestreefd de vergoedingsplichtige aan te moedigen zijn aangifte aan de beheersvennootschap te verstrekken en in overleg met de vennootschap een raming te maken van het aantal kopieën van beschermde werken.
Als tweede maatregel wordt voorgesteld de factoren vast te stellen die het aantal kopieën van beschermde werken bepalen en op grond van die criteria een raming te maken van het aantal kopieën van beschermde werken (zie artikelen 11 tot 13). Deze maatregel is bestemd voor vergoedingsplichtigen die over het gehele grondgebied verspreid kunnen zijn, zoals kleine en middelgrote ondernemingen en vzw's die onderwijsinstellingen en instellingen voor openbare uitlening inrichten.
Voornoemde maatregel heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt zo aan een groot aantal vergoedingsplichtigen een eenvoudige inningsprocedure voorgesteld. Anderzijds leidt de maatregel tot een beperking van de inningskosten voor die vergoedingsplichtigen, die over het algemeen slechts kleine bedragen betalen.
Op grond van de derde maatregel, die erop is gericht de daadwerkelijke inning van de evenredige vergoeding te bevorderen, moet de beheersvennootschap personen die apparaten gebruiken waarmee beschermde werken kunnen worden gereproduceerd, ervan in kennis te stellen dat voor het gebruik van die apparaten een vergoeding moet worden betaald (zie artikel 20).
De vierde maatregel ten slotte bestaat in de verrichting van een studie betreffende de reprografie door een onafhankelijke instelling (artikel 26). Die maatregel strekt ertoe aan de beheersvennootschap en aan de vergoedingsplichtigen objectieve gegevens te verstrekken teneinde in overleg het aantal kopieën van beschermde werken te ramen.
De praktische moeilijkheden bij de toepassing van dit besluit kunnen tevens worden opgelost aan de hand van maatregelen die behoren tot het gemeen recht van de overeenkomsten.
Een voorbeeld van een dergelijke maatregel die erop is gericht de inning van de evenredige vergoeding te vergemakkelijken, is de collectieve samenwerking tussen verscheidene vergoedingsplichtigen van een zelfde sector, bijvoorbeeld de vrije beroepen of de universiteiten, en de beheersvennootschap.
Zo kunnen verscheidene vergoedingsplichtigen een derde, zoals een beroepsvereniging, een verbond van ondernemingen of een sociaal secretariaat, ermee belasten in hun naam en voor hun rekening de aangifte aan de beheersvennootschap te verstrekken, in overleg met die vennootschap een raming te maken van het aantal kopieën van beschermde werken dat tijdens de beschouwde periode is gemaakt en de evenredige vergoeding aan de beheersvennootschap te betalen.
Die samenwerkingsvorm heeft verscheidene voordelen. Door gezamenlijk een gemachtigde aan te wijzen om in hun naam en voor hun rekening op te treden bij de samenwerking, kunnen de vergoedingsplichtigen meer gewicht in de schaal werpen bij de onderhandelingen en waarborgen dat zij niet zullen worden gediscrimineerd. Bovendien kan de beheersvennootschap in korte tijd een groter aantal vergoedingsplichtigen bereiken en haar inningskosten verminderen.
De groepering van verscheidene vergoedingsplichtigen is een vrijwillige maatregel die kan worden geregeld door het gemeen recht inzake lastgevingsovereenkomsten.
Een andere maatregel die de inning van de evenredige vergoeding moet vergemakkelijken, bestaat in het sluiten van een overeenkomst waarin de vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap overeenkomen dat het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld voor een bepaalde periode op grond van een in overleg opgemaakte raming, in de toekomst blijft gelden en aanleiding geeft tot de voorafbetaling van een bedrag gelijk aan de vergoeding voor de eerste periode vermenigvuldigd met het aantal periodes waarvoor de overeenkomst geldt. In een dergelijke overeenkomst kan worden voorzien in de aftrek van het bedrag dat overeenstemt met de besparing inzake inningskosten die de beheersvennootschap door die overeenkomst verkrijgt. Overigens moet ervoor worden gewaakt dat de vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap de mogelijkheid handhaven om de raming van het aantal kopieën van beschermde werken te herzien wanneer a posteriori blijkt dat die kennelijk niet overeenstemt met het aantal gemaakte kopieën. Afdeling 1. - Bedragen van de evenredige vergoeding
Onderafdeling 1. - Bedragen van de evenredige vergoeding ingeval niet aan de inning wordt meegewerkt Artikel 8 In artikel 8 worden de bedragen van de evenredige vergoeding vastgesteld ten aanzien van vergoedingsplichtigen die niet aan de inning van de vergoeding hebben meegewerkt.
Een vergoedingsplichtige heeft onder meer niet meegewerkt aan de inning wanneer hij : - zijn aangifte niet binnen de in het besluit gestelde termijn heeft verstrekt; - zijn aangifte onvolledig of onmiskenbaar onjuist heeft ingevuld; - het bedrag van de evenredige vergoeding niet betaalt op het tijdstip waarop hij zijn aangifte bezorgt; - niet de gegevens verstrekt die nodig zijn voor de uitwerking van het advies door een onafhankelijke derde.
Ingeval de vergoedingsplichtige niet meewerkt, beloopt het bedrag van de evenredige vergoeding in beginsel 1 BEF per kopie van een beschermd werk. Dat bedrag is van toepassing ongeacht het formaat van de kopie.
Voor kopieën van beschermde werken vervaardigd aan de hand van apparaten gebruikt door een onderwijsinstelling of door een instelling voor openbare uitlening bedraagt de vergoeding 0,75 BEF. Voor reproducties in vierkleurendruk van werken in kleur moet het bedrag van de evenredige vergoeding worden verdubbeld.
De vaststelling van een hogere vergoeding ingeval niet aan de inning wordt meegewerkt, vormt een belangrijk aspect van de evenredige vergoeding aangezien die maatregel gericht is op de dekking van de bijkomende kosten veroorzaakt door vergoedingsplichtigen die niet aan de inning meewerken.
Indien daarmee geen rekening wordt gehouden bij de vaststelling van het bedrag van de vergoeding, zouden de auteurs en de uitgevers de bijkomende inningskosten moeten dragen, hetgeen in tegenstelling tot het door de wetgever nagestreefde doel zou leiden tot een vermindering van het nettobedrag van de vergoeding, en zouden de vergoedingsplichtigen die aan de inning van de evenredige vergoeding meewerken, zonder enige wettelijke grondslag een gedeelte van de kosten moeten dragen die voortvloeien uit de weigering van andere vergoedingsplichtigen om mee te werken.
Onderafdeling 2. - Bedragen van de evenredige vergoeding ingeval aan de inning wordt meegewerkt Artikel 9 In artikel 9 van dit besluit worden de bedragen van de evenredige vergoeding vastgesteld ingeval de vergoedingsplichtige aan de inning ervan heeft meegewerkt. Het doel van deze bepaling bestaat erin de vergoedingsplichtigen aan te sporen volledige en correcte aangiftes binnen de gestelde termijnen aan de beheersvennootschap te bezorgen.
Dit is een van de maatregelen gericht op optimale inning van de evenredige vergoeding en voorkoming van een onrechtvaardige verdeling ervan. De medewerking terzake wordt geregeld in de artikelen 10 tot 12 van het ontwerp-besluit.
Aangezien het verschil in het bedrag van de evenredige vergoeding op grond van het gegeven of al dan niet aan de inning is meegewerkt, erop is gericht een optimale inning te waarborgen, is zulks een logisch gevolg van de doelstelling nagestreefd door de wetgever, te weten het inkomensverlies te compenseren dat de auteurs en uitgevers lijden wegens het kopiëren van op grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken (Parl. St. Senaat, 145-1, blzn. 11 en 12).
De medewerking, die voor alle vergoedingsplichtigen op dezelfde wijze wordt gedefinieerd, bestaat uit drie elementen.
Het eerste element bestaat in de indiening van een aangifte overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Zulks betekent dat de vergoedingsplichtigen aan de hand van het daartoe bestemde formulier een volledige en correcte aangifte indienen binnen een termijn van 30 werkdagen te rekenen van het verstrijken van de beschouwde periode.
Deze termijn kan onder bepaalde voorwaarden worden verlengd.
Het tweede element van de medewerking is de storting van een bedrag dat overeenstemt met het aantal aangegeven kopieën van beschermde werken, zulks vermenigvuldigd met de tarieven vastgesteld in artikel 9. De storting moet plaatsvinden op het tijdstip dat de aangifte wordt ingediend.In het kader van de gestandaardiseerde medewerking kan het aantal kopieën van beschermde werken aangegeven door de vergoedingsplichtige het aantal zijn dat is vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster of een ander aantal.
Het derde element houdt verband met de mogelijkheid geboden aan de partijen om het aantal kopieën van beschermde werken in onderling overleg te ramen.
Deze raming moet plaatsvinden voor het verstrijken van een termijn van 200 werkdagen te rekenen van de ontvangst van de aangifte door de beheersvennootschap. In het kader van de gestandaardiseerde medewerking komt de raming in onderling overleg tot stand wanneer de beheersvennootschap het aantal kopieën van beschermde werken aangegeven door de vergoedingsplichtige aanvaardt, ongeacht of dit aantal overeenstemt met dat vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster of met een ander aantal.
Indien het aantal kopieën van beschermde werken gemaakt tijdens de beschouwde periode niet in onderling overleg wordt geraamd, bestaat het derde element van de medewerking in het verstrekken van gegevens nodig voor de uitwerking van een advies door een onafhankelijke deskundige (zie artikel 14). In het kader van de gestandaardiseerde medewerking wordt beschouwd dat geen raming in onderling overleg heeft plaatsgevonden wanneer de beheersvennootschap weigert het aantal kopieën van beschermde werken aangegeven door de vergoedingsplichtige te aanvaarden, ongeacht of dit aantal overeenstemt met dat vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster of met een ander aantal.
In beginsel bedraagt de evenredige vergoeding 0,6 BEF per kopie van een beschermd werk wanneer de vergoedingsplichtige aan de inning heeft meegewerkt. Dat bedrag geldt ongeacht het formaat van de gemaakte kopie.
Voor kopieën van beschermde werken gemaakt aan de hand van apparaten gebruikt door een onderwijsinstelling of door een instelling voor openbare uitlening bedraagt de vergoeding 0,45 BEF. Dit verschil in het bedrag van de evenredige vergoeding wordt verantwoord door het didactische gebruik van de kopieën die voornoemde instellingen maken en stemt overeen met artikel 61 van voornoemde wet van 30 juni 1994, zoals gewijzigd bij artikel 7 van de wet van 3 april 1995 (zie commentaar betreffende artikel 1, punten 16 tot 19).
Aangezien dit verschil in evenredige vergoeding ten voordele van onderwijsinstellingen en instellingen voor openbare uitlening verantwoord wordt door de didactische rol van de kopieën, geldt dit voordeel niet ingeval voor andere doeleinden kopieën van werken worden gemaakt. Dat is bijvoorbeeld zo wanneer de beoefenaars van een vrij beroep voor eigen gebruik apparaten aanwenden die in een onderwijsinstelling ter beschikking van het publiek zijn gesteld of wanneer een onderwijsinstelling of een instelling voor openbare uitlening een kopieerinrichting uitbaat voor commerciële doeleinden.
Voor reproducties in vierkleurendruk van werken in kleur moet het bedrag van de evenredige vergoeding worden verdubbeld.
Die verhoging van het bedrag wordt verantwoord door de grotere schade die de auteurs van werken in kleur lijden wanneer die werken voor privé-gebruik of didactisch gebruik worden gereproduceerd. In vergelijking met schriftelijke werken is het immers zo dat werken in kleur over het algemeen hogere productiekosten meebrengen en voor een kleinere markt bestemd zijn.
Wanneer voor de evenredige vergoeding de bedragen 0,60 BEF en 0,45 BEF in aanmerking worden genomen, zou het totaal van de evenredige vergoedingen theoretisch beschouwd ongeveer 566 miljoen BEF per jaar bedragen. Verdeeld over het totaal aantal jaarlijks in België gemaakte kopieën, dat op 15 miljard wordt geraamd, zou zulks een verhoging met 3,7 centiemen per kopie betekenen. De gemiddelde kostprijs van een fotokopie wordt op l, 25 BEF geraamd, waaronder 33 centiemen voor de afschrijving van het apparaat, 66 centiemen voor onderhoud en gebruikte produkten en 25 centiemen voor het papier.
Onderafdeling 3. - Algemene medewerking Artikel 10 In artikel 10 wordt de algemene vorm van medewerking aan de inning van de vergoeding omschreven. Het adjectief "algemeen" wordt gebruikt om een onderscheid te maken tussen de medewerking bedoeld in artikel 10 en de gestandaardiseerde medewerking vastgesteld in de artikelen 11 en 12.
De algemene medewerking is bestemd om te worden toegepast op alle vergoedingsplichtigen, ongeacht hun hoedanigheid.
Onderafdeling 4. - Gestandaardiseerde medewerking In de artikelen 11 en 12 wordt de gestandaardiseerde medewerking bepaald.
Er wordt aan herinnerd dat de standaardisering betrekking heeft op de factoren die het aantal kopieën van beschermde werken bepalen en op de raming van dat aantal. Die maatregel heeft ten doel een vereenvoudigde inningsprocedure voor te stellen aan een groot aantal vergoedingsplichtigen en de kosten veroorzaakt door de inning van de vergoeding bij die vergoedingsplichtigen, welke meestal kleine bedragen storten, te verminderen.
De vergoedingsplichtigen die in aanmerking komen voor de gestandaardiseerde medewerking, zijn die welke zorgen voor de inrichting van een onderwijsinstelling of van een instelling voor openbare uitlening, alsmede de andere vergoedingsplichtigen in de zin van artikel 1 van het ontwerp-besluit. Er moet aan worden herinnerd dat het begrip "andere vergoedingsplichtigen" geen betrekking heeft op de overheid (zie artikel 1, punt 18).
Artikelen 11 en 12 Vergoedingsplichtigen die zorgen voor de inrichting van een of meer onderwijsinstellingen of instellingen voor openbare uitlening komen slechts in aanmerking voor de gestandaardiseerde medewerking met betrekking tot de instellingen die voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 11, § 3.
Die instellingen moeten minder dan 6 kopieerapparaten waarmee meer dan 9 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt of geïntegreerde apparaten die overeenkomstig artikel 4 daarmee worden gelijkgesteld, gebruiken.
Aangezien de standaardisering slechts redelijkerwijs kan worden aangetoond wanneer de reproductiecapaciteit van beschermde werken van de inrichting beperkt is, moet het aantal apparaten gebruikt door een instelling worden beperkt. Indien de reproductiecapaciteit van de instelling groter is dan die bepaald in het besluit, wordt de raming van het aantal kopieën van beschermde werken te veel een benadering.
Ingeval de vergoedingsplichtige een instelling is die meer dan 5 kopieerapparaten gebruikt waarmee meer dan 9 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt, moet hij meewerken aan de inning op de wijze bepaald in artikel 10 van het ontwerp-besluit.
De onderwijsinstellingen of instellingen voor openbare uitlening mogen de door hen gebruikte apparaten niet ter beschikking stellen van anderen in het kader van een handelsbedrijvigheid of van een winstgevende activiteit die als hoofdberoep of bijberoep wordt uitgeoefend, omdat het aantal kopieën van beschermde werken op grond van de gestandaardiseerde criteria waarschijnlijk te laag zal worden geraamd ingeval de instelling voor commerciële doeleinden een kopieerinrichting exploiteert. Daarom moeten vergoedingsplichtigen die zorgen voor de inrichting van een instelling die een kopieerinrichting exploiteert, meewerken aan de inning van de vergoeding op de wijze bepaald in artikel 10.
Vergoedingsplichtigen die zorgen voor de inrichting van een of meer onderwijsinstellingen of instellingen voor openbare uitlening, kunnen voor elke inrichting die voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 11, § 3, het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster aanvaarden.
Naargelang de instellingen al dan niet voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 11, § 3, kan voor vergoedingsplichtigen die dergelijke instellingen inrichten, hetzij uitsluitend de algemene medewerking aan de inning bepaald in artikel 10 gelden, hetzij uitsluitend de gestandaardiseerde medewerking bedoeld in artikel 11, hetzij een gemengde regeling, te weten de algemene medewerking voor instellingen die niet aan voornoemde voorwaarden voldoen en de gestandaardiseerde medewerking voor degenen die daaraan wel voldoen.
De andere vergoedingsplichtigen komen slechts in aanmerking voor de gestandaardiseerde medewerking wanneer zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 12, § 3.
In dat verband moeten de andere vergoedingsplichtigen minder dan 50 hoofdarbeiders of zelfstandige arbeiders tewerkstellen. Met het begrip "hoofdarbeider" worden arbeiders bedoeld die gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor bedienden in de zin van artikel 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Volgens de statistieken van de RSZ stellen bijna 97% van de ondernemingen minder dan 50 hoofdarbeiders tewerk (zie Personeelssterkte op 30 juni 1995 van werkgevers en werknemers onderworpen aan de sociale zekerheid - Rijksdienst voor sociale zekerheid).
Het begrip "zelfstandige arbeider" moet worden opgevat als in het kader van de sociale zekerheid (Koninklijk Besluit nr. 38 d.d. 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, B.S. 29 juli 1967). Het gaat in dit verband om ieder natuurlijk persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is.
Bovendien moeten de andere vergoedingsplichtigen minder dan 6 kopieerapparaten waarmee meer dan 9 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt of geïntegreerde apparaten die overeenkomstig artikel 4 daarmee worden gelijkgesteld, gebruiken.
Ten slotte mogen de door andere vergoedingsplichtigen gebruikte apparaten niet onder bezwarende titel ter beschikking van anderen worden gesteld. Die maatregel is erop gericht de gestandaardiseerde medewerking uit te sluiten ingeval de andere vergoedingsplichtige een kopieerinrichting uitbaat.
Ten aanzien van de andere vergoedingsplichtigen moet worden nagegaan of met betrekking tot al zijn activiteiten, instellingen en bijkantoren voldaan is aan de voorwaarden gesteld in artikel 12, § 3.
Dat onderzoek moet derhalve niet voor iedere sector, instelling of bijkantoor afzonderlijk geschieden.
Hoewel het van belang is om met betrekking tot de kleine en middelgrote ondernemingen, alsook de kleine onderwijsinstellingen en instellingen voor openbare uitlening te voorzien in een vereenvoudigde inningsprocedure, waarbij het aantal kopieën van beschermde werken onder toezicht van de overheid vooraf wordt geraamd op grond van objectieve criteria, kan niet worden uitgesloten dat het aantal kopieën in bepaalde bijzondere gevallen onmiskenbaar niet het aantal kopieën van beschermde werken weergeeft dat de vergoedingsplichtige werkelijk heeft gemaakt.
Om die reden moet erin worden voorzien dat de in de artikelen 11 en 12 bedoelde vergoedingsplichtigen het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster al dan niet kunnen aanvaarden. Indien zij dat aantal niet aanvaarden, verwijzen de artikelen 11, § 2, en 12, § 2, naar de algemene medewerking omschreven in artikel 10.
Artikel 13 Artikel 13 bepaalt de wijze waarop de gestandaardiseerde roosters voor de vaststelling van het aantal kopieën van beschermde werken moeten worden uitgewerkt.
De beheersvennootschap moet de gestandaardiseerde roosters uitwerken op grond van de in het besluit vastgestelde criteria.
Het gestandaardiseerde rooster toepasselijk op de onderwijsinstellingen moet worden uitgewerkt op grond van de volgende criteria : - niveau van het onderwijs; dit gegeven moet worden nagegaan op grond van de inrichting van het onderwijs in elke Gemeenschap; - aantal personen dat regelmatig kopieën kan maken of kan laten maken aan de hand van de gebruikte apparaten; het gaat meestal om het aantal leerlingen, studenten, lesgevers en leden van het administratief personeel; - al dan niet bestaan van een of meer documentatiecentra; de term "documentatiecentrum" wordt gedefinieerd als de gestructureerde samenvoeging, door een vergoedingsplichtige, van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken met het oog op de aanwending ervan door verscheidene personen (artikel 1, punt 20); - eventuele uitwerking van een of meer persoverzichten omdat daartoe meestal persartikels op grote schaal moeten worden gereproduceerd.
Het gestandaardiseerde rooster toepasselijk op de instellingen voor openbare uitlening moet worden uitgewerkt op grond van de volgende criteria : - al dan niet gespecialiseerd karakter van de instelling voor openbare uitlening; dit criterium vloeit voort uit de gemeenschapsdecreten betreffende het openbare lezen waarin is bepaald dat sommige openbare bibliotheken een gespecialiseerd voorwerp hebben. Het gespecialiseerde karakter van een instelling voor openbare uitlening kan ook blijken uit feitelijke elementen, zoals de specialisering van een dergelijke instelling op een bepaald gebied van de wetenschap of de beperking van de toegang ertoe tot een bepaalde categorie personen; - aantal personen dat regelmatig kopieën kan maken of kan laten maken aan de hand van de gebruikte apparaten; in de meeste gevallen gaat het om de lezers die in het register van de instellingen zijn ingeschreven en om de personeelsleden; - eventuele uitwerking van een of meer persoverzichten.
Het gestandaardiseerde rooster toepasselijk op de andere vergoedinsgplichtigen moet worden uitgewerkt op grond van de volgende criteria : - activiteitensector van de vergoedingsplichtige vastgesteld aan de hand van de activiteitennomenclatuur NACE-BEL; met de term "NACE-BEL" wordt de nomenclatuur van economische actviteiten in België bedoeld (zie activiteitennomenclatuur NACE-BEL, Nationaal Instituut voor Statistiek, eerste uitgave). Die nomenclatuur is uitgewerkt op grond van Verordening EEG nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, gewijzigd bij Verordening EEG nr. 761/93 van de Commissie van 24 maart 1993; zij heeft ten doel de classificatie van economische en sociale gegevens te vergemakkelijken; - aantal hoofdarbeiders of zelfstandige arbeiders dat regelmatig kopieën kan maken of kan laten maken aan de hand van de gebruikte apparaten; meestal komt dit aantal overeen met het aantal hoofdarbeiders en zelfstandige arbeiders die de vergoedingsplichtige tewerkstelt; - al dan niet bestaan van een of meer documentatiecentra; - eventuele uitwerking van een of meer persoverzichten.
Deze roosters moeten door de bevoegde Minister worden goedgekeurd. Zij worden goedgekeurd indien daarin het aantal kopieën van beschermde werken wordt vastgesteld op grond van de criteria omschreven in het besluit en de vaststelling van dat aantal op objectieve en redelijke wijze wordt aangetoond. De verplichting om de vaststelling van het aantal kopieën van beschermde werken op objectieve en redelijke wijze aan te tonen op grond van de in het besluit omschreven criteria, moet worden beschouwd ten opzichte van de gegevens beschikbaar op het tijdstip waarop de roosters worden uitgewerkt.
In de toekomst kunnen de roosters onder meer worden aangepast aan de resultaten van de studie betreffende de reprografie die periodiek door een onafhankelijke instelling moet worden verricht (zie commentaar bij artikel 26).
Indien een rooster niet wordt goedgekeurd, is de algemene medewerking omschreven in artikel 10 toepasselijk op de categorie vergoedingsplichtigen op wie dat rooster van toepassing had moeten zijn.
Onderafdeling 5. - Adviesprocedure Artikel 14 In dit artikel wordt de procedure inzake de raadpleging van een onafhankelijke derde geregeld.
Deze procedure wordt toegepast wanneer de vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap het aantal kopieën van beschermde werken gemaakt tijdens de beschouwde periode niet in onderling overleg hebben geraamd. Zulks is het geval wanneer de vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap in het kader van de algemene medewerking het aantal kopieën van beschermde werken gemaakt tijdens de beschouwde periode niet in onderling overleg hebben geraamd (artikel 10), alsook wanneer in het kader van de gestandaardiseerde procedure de beheersvennootschap het aantal kopieën van beschermde werken aangegeven door de vergoedingsplichtige niet aanvaardt, ongeacht of het gaat om het aantal kopieën vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster of om een ander aantal (artikelen 11 en 12).
Het advies betreffende de raming van het aantal kopieën van beschermde werken gemaakt tijdens de beschouwde periode moet uitgaan van de beheersvennootschap.
De beheersvennootschap is niet verplicht om een advies te verzoeken.
Indien zij zonder om een advies te verzoeken aan de vergoedingsplichtige een bedrag betekent dat is berekend op grond van een groter aantal kopieën van beschermde werken dan dat aangegeven door de vergoedingsplichtige, moet zij haar raming van dat aantal staven. Ingeval de vergoedingsplichtige naar gelang van het geval heeft gehandeld overeenkomstig artikel 10, 1° en 2°, artikel 11, § 1, 1°en 2°, of 12, § 1, 1° en 2°, wordt de evenredige vergoeding berekend op grond van de bedragen vastgesteld in artikel 9.
Het advies moet worden uitgebracht door een of meer deskundigen die door de vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap in onderling overleg worden aangewezen of op verzoek van de beheersvennootschap, door de vertegenwoordiger van de Minister.
Indien de vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap in onderling overleg een of meer deskundigen aanwijzen, moeten zij de betaling van de daartoe gemaakte kosten onder hen regelen. Aangezien de raadpleging van de vertegenwoordiger van de Minister een bijzondere toepassing is van zijn opdracht bepaald in artikel 76 van voornoemde wet van 30 juni 1994, moeten de kosten daarvoor worden gedekt in het kader van de financiering van zijn algemene opdracht.
Deze adviesprocedure is erop gericht aan de vergoedingsplichtigen en aan de beheersvennootschap een onbevooroordeeld advies te bezorgen aangaande het aantal kopieën van beschermde werken dat tijdens de beschouwde periode is gemaakt. De partijen kunnen op grond van dat advies eventueel overeenstemming bereiken omtrent het aantal kopieën van beschermde werken.
De vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap moeten alle gegevens verstrekken die nodig zijn voor de uitwerking van het advies. Afdeling 2. - Tijdstip waarop
de evenredige vergoeding verschuldigd is Artikel 15 Artikel 15 bepaalt wanneer de evenredige vergoeding moet worden betaald, te weten op het tijdstip waarop de kopie van het beschermde werk wordt gemaakt. Afdeling 3. - Nadere regels voor de inning
van de evenredige vergoeding Onderafdeling 1. - Aangifte Artikel 16 Artikel 16 betreft de inhoud van de aangifte.
In de eerste paragraaf worden de gegevens opgesomd die iedere vergoedingsplichtige in beginsel moet verstrekken.
In de paragrafen 2 en 3 wordt de inhoud van de aangifte vastgesteld ten aanzien van vergoedingsplichtigen die in aanmerking komen voor de gestandaardiseerde medewerking.
In paragraaf twee, eerste en tweede lid, en paragraaf 3, eerste lid, wordt de inhoud van de verplichte aangifte bepaald ingeval de vergoedingsplichtige het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster, aanvaardt.
De aangifte heeft hoofdzakelijk betrekking op de objectieve criteria op grond waarvan het aantal kopieën wordt geraamd.
In paragraaf twee, derde lid, en paragraaf drie, tweede lid, wordt de inhoud van de aangifte uitgebreid met het aantal kopieën en een raming van het aantal kopieën van beschermde werken ten aanzien van vergoedingsplichtigen die het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster niet aanvaarden. Die aanvullende inlichtingen moeten aan de beheersvennootschap de mogelijkheid bieden na te gaan of de aangifte van de vergoedingsplichtige juist is, alsmede of het wenselijk is advies te vragen aan een onafhankelijke deskundige.
Artikel 17 In artikel 17 worden de nadere regels inzake de verplichte aangifte van de vergoedingsplichtigen vastgesteld.
De aangiftetermijn bedraagt in beginsel dertig werkdagen.
Indien blijkt dat de termijn van dertig werkdagen kennelijk ontoereikend is om de aangifte te bezorgen, moet de beheersvennootschap op een met redenen omkleed verzoek van de vergoedingsplichtige een langere termijn toestaan, die evenwel negentig werkdagen niet te boven mag gaan.
De aangiftetermijn vangt aan op de eerste dag van de zevende maand volgend op de inwerkingtreding van het besluit en vervolgens elk jaar op de verjaardag van die dag.
De aangifte heeft betrekking op de periode van zes maanden volgend op de inwerkingtreding van dit besluit en vervolgens op de periode van een jaar voorafgaand aan de verjaardag van de aanvang van de termijn.
De beheersvennootschap en de vergoedingsplichtige kunnen overeenkomen dat de periode waarop de aangifte betrekking heeft, langer of korter is. In dat geval hebben de aangifte en het bedrag van de evenredige vergoeding betrekking op de in onderling overleg overeengekomen periode.
Artikel 18 Artikel 18 bepaalt dat de beheersvennootschap een aangifteformulier moet uitwerken. Dat formulier kan verschillen naar gelang van de hoedanigheid van de vergoedingsplichtige.
Opdat het formulier voor de vergoedingsplichtigen begrijpelijk zou zijn, moet het ten minste de volgende gegevens bevatten : 1° de periode waarop de aangifte betrekking heeft (zie artikel 17);2° de termijn binnen welke de aangifte aan de beheersvennootschap moet worden bezorgd (zie artikel 17);3° de gegevens waarvan overeenkomstig artikel 16 aangifte moet worden gedaan;4° de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het in artikel 9 bepaalde bedrag.Het gaat in dit verband om de medewerking bedoeld in de artikelen 10 tot 12; 5° de verplichting voor de personeelsleden van de beheersvennootschapp en voor alle andere personen betrokken bij de inning van de vergoeding voor reprografie om het beroepsgeheim te bewaren (zie artikel 78 van voornoemde wet van 30 juni 1994);6° de sancties bepaald in artikel 80, vijfde lid, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. Voornoemd artikel maakt hoofdstuk XI van de wet van 3 juli 1969 houdende invoering van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde toepasselijk op overtredingen van de bepalingen van de artikelen 59 tot 61 van voornoemde wet van 30 juni 1994, alsook op overtredingen van de bepalingen van dit besluit.
De bevoegde Minister kan in bijkomende vermeldingen voorzien ingeval die nodig zijn voor de vaststelling van het bedrag van de evenredige vergoeding of ter informatie van de vergoedingsplichtigen.
Het aangifteformulier moet door de bevoegde Minister worden goedgekeurd. Het wordt goedgekeurd indien het de vermeldingen omschreven in artikel 18, § 1, eerste lid, of die waarin de bevoegde Minister op grond van artikel 18, § 1, tweede lid, kan voorzien, bevat.
De beheersvennootschap moet ten minste 20 werkdagen vóór het verstrijken van de periode waarop de aangifte betrekking heeft, aan de vergoedingsplichtigen van wie zij de identiteit op behoorlijke wijze heeft kunnen vaststellen, een exemplaar van het aangifteformulier toezenden. Deze bepaling legt aan de beheersvennootschap de verplichting op om de vergoedingsplichtigen van de evenredige vergoeding te identificeren. Het gaat niettemin om een inspanningsverbintenis.
Bovendien moet de beheersvennootschap aan de vergoedingsplichtigen die daarom verzoeken, de nodige documentatie omtrent de wets- en verordeningsbepalingen inzake de evenredige vergoeding, alsook een aangifteformulier bezorgen.
Aan die verplichtingen kan inzonderheid worden voldaan door overdracht aan de hand van elektronische middelen. In dat geval moet de beheersvennootschap ervoor zorgen dat zij de nakoming van haar verplichtingen kan bewijzen.
Onderafdeling 2. - Kennisgeving van het bedrag van de evenredige vergoeding Artikel 19 De beheersvennootschap moet het bedrag van de evenredige vergoeding aan de vergoedingsplichtigen betekenen.
In die kennisgeving moeten volgende gegevens zijn vermeld : 1. de hoedanigheid van de vergoedingsplichtige;2. de periode waarvoor de evenredige vergoeding verschuldigd is;3. het bedrag van de evenredige vergoeding dat de vergoedingsplichtige verschuldigd is, alsmede de berekening ervan. De kennisgeving van de evenredige vergoeding geschiedt onverminderd de mogelijkheid om voornoemde vergoeding overeenkomstig de artikelen 10 tot 12 te betalen op het tijdstip van indiening van de aangifte.
Kennisgevingen moeten ten behoeve van de vergoedingsplichtige vermelden of de beheersvennootschap instemt met het aantal kopieën van beschermde werken dat de vergoedingsplichtige heeft aangegeven, ongeacht of het gaat om het aantal vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster of om een ander aantal.
De kennisgeving moet plaatsvinden binnen een termijn van een jaar te rekenen van de ontvangst van de aangifte door de beheersvennootschap.
Ingeval om het advies van een onafhankelijke derde wordt verzocht, wordt die termijn opgeschort totdat het advies is uitgebracht.
De berekening van de vergoeding hangt af van de eventuele medewerking van de vergoedingsplichtige, alsmede van het soort medewerking.
Bij algemene medewerking van de vergoedingsplichtige in de zin van artikel 10 moeten twee gevallen worden onderscheiden.
Ingeval het aantal kopieën van beschermde werken gemaakt tijdens de beschouwde periode in onderling overleg is geraamd, worden voor de berekening van de vergoeding de in artikel 9 bepaalde bedragen toegepast op het aantal kopieën.
Wanneer geen raming in onderling overleg is gemaakt, wordt het betekende bedrag van de vergoeding berekend op grond van de raming van het aantal kopieën van beschermde werken door de beheersvennootschap.
Deze raming kan eventueel gegrond zijn op het door de onafhankelijke deskundige uitgebrachte advies.
De vergoedingsplichtige die een dergelijke kennisgeving ontvangt, kan instemmen met de door de beheersvennootschap gemaakte raming en het restbedrag van de vergoeding betalen of het aantal door hem aangegeven kopieën van beschermde werken handhaven. In dat geval moet de beheersvennootschap nagaan of het past het bedrag van de evenredige vergoeding waarop zij denkt recht te hebben, te vorderen.
Er moet aan worden herinnerd dat de vergoedingsplichtige in dit laatste geval op het tijdstip dat hij zijn aangifte indient, bij wijze van voorschot een bedrag heeft betaald dat overeenkomt met het aantal kopieën waarvan hij aangifte heeft gedaan.
Bij gestandaardiseerde medewerking moeten ook twee gevallen worden onderscheiden naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet instemt met het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster.
Wanneer de vergoedingsplichtige instemt met het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster, kan de beheersvennootschap zulks bekrachtigen, kan zij het advies van een onafhankelijke derde inwinnen of haar raming van het aantal kopieën van beschermde werken aan de betrokken vergoedingsplichtige betekenen.
Wanneer de vergoedingsplichtige niet instemt met het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster, kan de beheersvennootschap een bedrag betekenen dat is berekend op grond van het aantal door de vergoedingsplichtige aangegeven kopieën, het advies van een onafhankelijke derde inwinnen of haar raming van het aantal kopieën van beschermde werken aan de betrokken vergoedingsplichtige betekenen.
Er moet aan worden herinnerd dat de vergoedingsplichtige in de twee hiervoren omschreven gevallen het bedrag van de evenredige vergoeding dat overeenstemt met het aantal aangegeven kopieën, ongeacht of het gaat om het aantal vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster of om een ander aantal, reeds heeft betaald op het tijdstip van indiening van de aangifte.
Wanneer de vergoedingsplichtige niet meewerkt aan de inning, moet de beheersvennootschap hem een bedrag betekenen dat overeenkomt met de raming van het aantal kopieën van beschermde werken dat de vergoedingsplichtige volgens haar heeft gemaakt, en wel vermenigvuldigd met de in artikel 8 bepaalde tarieven.
Onderafdeling 3. - Voorlichting van de vergoedingsplichtigen Artikel 20 Op grond van artikel 20 moet de beheersvennootschap een duidelijke, volledige, correcte en nauwkeurige documentatie betreffende de wets- en verordeningsbepalingen inzake de evenredige vergoeding bezorgen aan de vergoedingsplichtigen die zij op behoorlijke wijze heeft kunnen identificeren.
Die verplichting strekt ertoe de werkelijke inning van de evenredige vergoeding te bevorderen.
De beheersvennootschap moet de personen die de evenredige vergoeding moeten betalen, derhalve zo spoedig mogelijk identificeren. Het gaat in dit verband om een inspanningsverbintenis. De documentatie kan onder meer aan de hand van elektronische overdracht worden bezorgd.
De documentatie betreffende de evenredige vergoeding moet door de bevoegde minister worden goedgekeurd. De documentatie wordt goedgekeurd indien zij duidelijke, volledige, correcte en nauwkeurige gegevens bevat. HOOFDSTUK IV. - Nadere regels voor de controle Uit de parlementaire werkzaamheden blijkt dat de wetgever ernaar streeft dat de beheersvennootschap toegang heeft tot de economische gegevens waarover de overheid beschikt en welke nodig zijn voor de inning van de vergoeding voor reprografie (Gedr. St. Kamer, Verslag, 473-33, blz. 275).
Aangezien de Staat toezicht uitoefent op de activiteiten van de beheersvennootschap en gelet op de opdracht die zij vervult, kan zij overeenkomstig artikel 320 van de Gecoördineerde Wetten op de Douane en Accijnzen, gewijzigd bij de wet van 27 december 1993, inlichtingen inwinnen bij het Bestuur Douane en Accijnzen, alsmede krachtens de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
In de artikelen 21 en 22 van dit besluit wordt voorzien in twee wijzen van toezicht op de inning van de vergoeding. Afdeling 1. - Vermeldingen op de facturen
Artikel 21 Artikel 21 bevat de gegevens die op de facturen moeten worden vermeld.
De facturen die door bijdrageplichtigen, alsook door dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, worden uitgereikt in verband met apparaten die op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, moeten duidelijk het bedrag van de forfaitaire vergoeding betreffende die apparaten vermelden.
Teneinde zich ervan te vergewissen dat de facturen uitgereikt door bijdrageplichtigen aan dealers in apparaten, ongeacht of zij kleinhandelaar of groothandelaar zijn, duidelijk het bedrag van de forfaitaire vergoeding vermelden, voorziet het tweede lid erin dat voornoemde dealers geen facturen betreffende die apparaten mogen aanvaarden waarop die vermelding ontbreekt. Op grond van de regels inzake burgerlijke aansprakelijkheid wordt zodoende aan de dealers de verplichting opgelegd zich te onthouden. Afdeling 2. - Verzoek om gegevens
Artikel 22 Artikel 22 heeft betrekking op het verzoek om gegevens.
Het gaat om een wijze van schriftelijk toezicht, waarbij de beheersvennootschap aan de vergoedingsplichtigen, de bijdrageplichtigen, de dealers, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, de leasingbedrijven en de bedrijven voor onderhoud van apparaten (hierna ondernemingen genoemd) kan vragen de gegevens te verstrekken die nodig zijn voor het toezicht op de inning van de vergoeding voor reprografie. Ondernemingen die een dergelijk verzoek ontvangen, moeten daarop een antwoord verstrekken.
Het verzoek om gegevens moet niet noodzakelijk worden gericht aan ondernemingen die ervan worden verdacht de bepalingen inzake het recht op vergoeding voor reprografie te hebben overtreden. Dergelijke verzoeken kunnen ook worden gericht aan ondernemingen die leverancier of klant zijn van voornoemde ondernemingen.
De beheersvennootschap kan evenwel aan de bijdrageplichtigen, aan de dealers, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, aan de leasingbedrijven of aan de bedrijven voor onderhoud van apparaten slechts vragen de gegevens nodig voor de inning van de evenredige vergoeding te verstrekken indien zij zich vooraf tot de vergoedingsplichtige heeft gewend en deze laatste de opgelegde termijn niet in acht heeft genomen of onvolledige of kennelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt.
In dat geval moet de vertegenwoordiger van de Minister bedoeld in artikel 76 van de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten het verzoek om gegevens zo spoedig mogelijk aan de geadresseerde toezenden.
Het verzoek moet betrekking hebben op gegevens die nodig zijn voor het toezicht op de inning van de vergoeding voor reprografie. Zoniet kan de onderneming waaraan wie de gegevens zijn gevraagd, weigeren deze mede te delen.
De beheersvennootschap moet in haar verzoek om gegevens op duidelijke en volledige wijze opgave doen van de volgende vermeldingen : a) Rechtsgronden De rechtsgronden van het verzoek om gegevens zijn de artikelen van de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, alsmede die van onderhavig besluit op grond waarvan aan de beheersvennootschap het recht wordt verleend dit toezicht uit te oefenen.b) Gevraagde gegevens Het verzoek kan betrekking hebben op alle gegevens die nodig zijn voor het toezicht op de inning van de vergoeding voor reprografie.Het kan gaan om balansen, kasboeken, facturen, algemeen of gedetailleerd cijfermateriaal of feitelijke informatie.
De beheersvennootschap kan gegevens vragen die onder het zakengeheim vallen. Overeenkomstig artikel 78 van de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten moeten de personeelsleden van de beheersvennootschap, alsook alle andere personen betrokken bij de inning van de vergoeding voor reprografie het beroepsgeheim bewaren over alle inlichtingen waarvan zij kennis hebben door of naar aanleiding van de uitvoering van hun opdracht. c) Redenen en doel van het verzoek Teneinde de onderneming de mogelijkheid te bieden het verband tussen de gevraagde gegevens en het beoogde doel vast te stellen, moet de beheersvennootschap haar verzoek om gegevens motiveren door zo nauwkeurig mogelijk de redenen en het doel ervan te omschrijven.d) Termijn De beheersvennootschap doet opgave van de termijn binnen welke de onderneming aan wie het verzoek om gegevens is gericht, moet antwoorden.Die termijn mag niet minder dan twintig werkdagen bedragen te rekenen van de ontvangst van het verzoek. e) De sancties bepaald in artikel 80, vijfde lid, van de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten ingeval de opgelegde termijn niet in acht wordt genomen of onvolledige of onjuiste gegevens worden verstrekt. Voornoemd artikel maakt hoofdstuk XI van de wet van 3 juli 1969 houdende invoering van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde toepasselijk op overtredingen van de artikelen 59 tot 61 van voornoemde wet van 30 juni 1994, alsook op overtredingen van de bepalingen van dit besluit.
Er wordt nader bepaald dat de gegevens verkregen als antwoord op een verzoek niet voor andere doeleinden mogen worden aangewend dan die omschreven in het verzoek. Deze bepaling strekt ertoe het gebruik van de verkregen gegevens te beperken tot het toezicht op de inning van de vergoeding voor reprografie.
Wanneer de beheersvennootschap een verzoek om gegevens aan een onderneming richt, legt zij die onderneming de verplichting op haar alle gegevens mede te delen waarvan zij kennis heeft, zelfs indien op grond daarvan kan worden vastgesteld dat die onderneming of een andere onderneming de bepalingen inzake het recht op vergoeding voor reprografie heeft overtreden. De beheersvennootschap kan de ondervraagde onderneming evenwel niet verplichten te bekennen dat zij een dergelijke overtreding heeft begaan of daarbij betrokken is geweest.
De verzoeken om gegevens moeten aan de geadresseerde worden gericht bij aangetekende brief met ontvangbewijs. Tegelijkertijd moet een kopie ervan worden toegezonden aan de bevoegde Minister. Zo kan hij op de hoogte blijven van de wijze waarop de beheersvennootschap het recht op toezicht uitoefent en kan hij uitmaken of het raadzaam is om door middel van een ministerieel besluit de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken om gegevens op zodanige wijze te bepalen dat zij de activiteiten van de ondervraagde personen niet meer dan nodig hinderen.
De vertegenwoordigers van alle betrokken milieus zijn ervan overtuigd dat de bepalingen inzake het toezicht strikt moeten worden toegepast teneinde te waarborgen dat alle bijdrageplichtigen en alle vergoedingsplichtigen op dezelfde wijze worden behandeld. HOOFDSTUK V. - Nadere regels voor de verdeling Afdeling 1. - Verzoek om gegevens
Artikel 23 Artikel 23 heeft betrekking op het verzoek om gegevens nodig voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie.
Dat verzoek heeft tot doel aan de beheersvennootschap de mogelijkheid te bieden statistieken uit te werken door vergoedingsplichtigen te selecteren die representatief zijn voor een bepaalde categorie.
Bij gebreke van een dergelijk statistisch instrument zouden de geïnde vergoedingen worden verdeeld op grond van gegevens die geen juiste weergave vormen van de voor privé-gebruik of didactisch gebruik gekopieerde werken, zoals verkoopcijfers in de boekhandels of het omzetcijfer van de uitgevers.
In tegenstelling tot het verzoek om gegevens nodig voor het toezicht op de inning van de vergoeding moet het in artikel 23 bedoelde verzoek rechtstreeks worden toegezonden aan de vergoedingsplichtige die de kopieën van beschermde werken vervaardigt.
Het verzoek om gegevens moet schriftelijk aan de vergoedingsplichtigen worden toegezonden.
Het verzoek moet betrekking hebben op de gegevens nodig voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie. Zoniet kan de ondervraagde vergoedingsplichtige weigeren de gegevens mede te delen.
De beheersvennootschap moet in haar verzoek om gegevens op duidelijke en volledige wijze opgave doen van de volgende vermeldingen : a) Rechtsgronden van het verzoek De rechtsgronden van het verzoek om gegevens zijn de artikelen van de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, alsmede die van onderhavig besluit op grond waarvan aan de beheersvennootschap het recht wordt verleend dit toezicht uit te oefenen.b) Gevraagde gegevens Het verzoek kan betrekking hebben op alle gegevens die nodig zijn voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie.Het kan gaan om abonnementen van vergoedingsplichtigen op kranten en tijdschriften, de lijst met monografieën die zich in de lokalen van vergoedingsplichtigen bevinden, een lijst van de werken gekopieerd aan de hand van de apparaten die de vergoedingsplichtige gedurende een bepaalde periode heeft gebruikt.
De beheersvennootschap kan gegevens vragen die onder het zakengeheim vallen. Overeenkomstig artikel 78 van de wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten moeten de personeelsleden van de beheersvennootschap, alsook alle andere personen betrokken bij de inning van de vergoeding voor reprografie het beroepsgeheim bewaren over alle inlichtingen waarvan zij kennis hebben door of naar aanleiding van de uitvoering van hun opdracht. c) Redenen en doel van het verzoek d) Periode tijdens welke de lijst van gekopieerde werken moet worden opgesteld Die periode mag vijftien werkdagen per kalenderjaar niet te boven gaan.e) Termijn De beheersvennootschap doet opgave van de termijn binnen welke de onderneming aan wie het verzoek om gegevens is gericht, moet antwoorden.Die termijn mag niet minder dan dertig werkdagen bedragen te rekenen van de ontvangst van het verzoek.
De verzoeken om gegevens moeten aan de geadresseerde worden gericht bij aangetekende brief met ontvangbewijs. Tegelijkertijd moet een kopie ervan worden toegezonden aan de bevoegde Minister. Zo kan hij op de hoogte blijven van de wijze waarop de beheersvennootschap het recht op toezicht uitoefent en kan hij uitmaken of het raadzaam is om door middel van een ministerieel besluit de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken om gegevens op zodanige wijze te bepalen dat zij de activiteiten van de vergoedingsplichtigen niet meer dan nodig hinderen.
De vergoedingsplichtige kan zich onttrekken aan de verplichting om te antwoorden op het verzoek om gegevens vanwege de beheersvennootschap indien hij ermee instemt dat deze laatste in zijn lokalen een lijst van de kopieën van beschermde werken opmaakt.
In dat geval mag het opstellen van die lijst in de lokalen van de vergoedingsplichtige niet meer dan 15 werkdagen per kalenderjaar in beslag nemen. Die periode kan ook van kortere duur zijn.
Er wordt nader bepaald dat de gegevens verkregen als antwoord op een verzoek niet voor andere doeleinden of andere redenen mogen worden aangewend dan voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie. Afdeling 2. - Goedkeuring van de verdelingsregels
Artikel 24 Artikel 24 voorziet erin dat de bevoegde Minister toezicht houdt op de wettelijkheid van de verdelingsregels vastgesteld door de beheersvennootschap. Dat toezicht strekt inzonderheid ertoe na te gaan of de verdeling van de vergoeding voor reprografie geschiedt in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 61 en 79 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.
Artikel 61, derde lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994 bepaalt dat de vergoedingen voor reprografie in gelijke delen aan de auteurs en de uitgevers worden toegewezen.
Naar luid van artikel 79, vierde lid, is de wederkerigheid van toepassing op het recht op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik van uitgevers, zulks onverminderd het Verdrag over de Europese Unie. Uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt dat de wetgever met de woorden "kopiëren voor eigen gebruik" het recht op vergoeding voor reprografie van de uitgevers bedoelt (Gedr. St., Kamer, 743-33, blz. 321).
Artikel 28 van dit besluit voorziet in een regeling inzake de procedure voor de goedkeuring van de verdelingsregels. HOOFDSTUK VI. - Aanpassing van de bedragen van de vergoeding voor reprografie Artikel 25 In artikel 25 wordt bepaald dat de bevoegde Minister iedere twee jaar een ontwerp van koninklijk besluit uitwerkt op grond waarvan de bedragen van de vergoeding voor reprografie worden aangepast rekening houdend met de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen en dat ontwerp van koninklijk besluit ter beraadslaging aan de Ministerraad voorlegt.
De aanpassing van de vergoeding aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen strekt ertoe te voorkomen dat de werkelijke waarde van de vergoeding voor auteurs en uitgevers wordt uitgehold.
Er wordt voorzien in een gedeeltelijke aanpassing van de vergoeding teneinde rekening te houden met de algemene baisseconjunctuur op de markt van apparaten waarmee op grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken kunnen worden gereproduceerd. HOOFDSTUK VII. - Studie betreffende de reprografie Artikel 26 Artikel 26 van dit besluit is uitgewerkt overeenkomstig artikel 61, vierde lid, van voornoemde wet van 30 juni 1994.
Het gaat om een voorwaarde waaraan overeenkomstig dit artikel aangewezen vennootschap moet voldoen teneinde een optimale inning en een zo juist mogelijke verdeling van de vergoeding voor reprografie te waarborgen. Zij moet de kosten van deze studie dragen.
Uit de memorie van toelichting betreffende de wet van 3 april 1995 houdende aanpassing van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten blijkt dat de wetgever wenst dat in het koninklijk besluit ter uitvoering van de artikelen 59 tot 61 van voornoemde wet van 30 juni 1994 in een periodiek onderzoek wordt voorzien teneinde statistische gegevens te verzamelen (Gedr. St.
Senaat, 1151-1, blz. 2).
Dit onderzoek kan een aantal voordelen bieden indien de bekwaamheid en de objectiviteit van de auteur ervan gewaarborgd zijn.
De studie verstrekt objectieve gegevens waarop de beheersvennootschap en de vergoedingsplichtigen zich kunnen baseren om in overleg een raming te maken van het aantal kopieën van beschermde werken.
Aan de hand van die objectieve gegevens kan ook de raming van het aantal kopieën van beschermde werken aan de hand van het gestandaardiseerde rooster betrouwbaarder worden gemaakt.
Aangezien de studie betrekking heeft op de verdeling van het aantal kopieën onder de verschillende categorieën van beschermde werken, zal zij bijdragen tot een meer waarheidsgetrouwe verdeling van de rechten.
In de meeste Europese landen waar terzake een rechtsregeling bestaat, worden studies betreffende de reprografie verricht. In Duitsland en Spanje heeft de beheersvennootschap een onafhankelijke instelling met die studie belast. In de Scandinavische landen wordt zij verricht door de beheersvennootschap in samenwerking met de vertegenwoordigers van de vergoedingsplichtigen (Bron : Reprobel).
Aangezien de voordelen van een studie betreffende de reprografie ondergeschikt zijn aan de objectiviteit en de onbevooroordeeldheid van de auteur ervan, is bepaald dat de beheersvennootschap die studie moet laten verrichten door een onafhankelijke instelling.
Het ontwerp van de studie moet door de bevoegde Minister worden goedgekeurd. Die goedkeuring wordt verleend op voorwaarde dat de beheersvennootschap een openbare aanbesteding heeft gehouden om de instelling belast met de studie aan te wijzen, dat die instelling haar onafhankelijkheid en onbevooroordeeldheid waarborgt en aantoont dat zij over de nodige bekwaamheden beschikt om de studie te verrichten.
De vertegenwoordiger van de Minister bedoeld in artikel 76 van voornoemde wet van 30 juni 1994 waakt erover dat de studie op behoorlijke wijze wordt gerealiseerd.
Door middel van de studie moeten volgende gegevens worden verkregen : 1° Algemene gegevens voor België In dit verband gaat het om het aantal gebruikte apparaten, het aantal kopieën en het aantal kopieën van beschermde werken.2° Gegevens per sector Die gegevens hebben betrekking op de verdeling van de apparaten, van het aantal kopieën en van het aantal kopieën van beschermde werken per activiteitensector.3° Categorieën van beschermde werken Aan de hand van dit gegeven worden de verdelingsregels betreffende de vergoeding uitgewerkt.4° Budgettaire gegevens Deze gegevens moeten de mogelijkheid bieden te beoordelen welke gevolgen de vergoeding voor reprografie in feite heeft voor de geldmiddelen die de vergoedingsplichtigen besteden aan de reproductie voor privé-gebruik of didactisch gebruik van op grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken. HOOFDSTUK VIII. - Raadpleging van de betrokken milieus Artikel 27 Bij artikel 27 wordt de adviescommissie van de betrokken milieus ingesteld.
De opdracht van die commissie bestaat erin advies uit te brengen omtrent het statuut van bepaalde apparaten ten opzichte van de forfaitaire vergoeding, inzake de bedragen van de vergoeding voor reprografie, alsmede over de wijze waarop die vergoeding wordt geïnd of terugbetaald en toezicht terzake wordt uitgeoefend.
Met betrekking tot het statuut van bepaalde apparaten ten opzichte van de forfaitaire vergoeding, moet erop worden gewezen dat een van de eerste opdrachten van de commissie erin moet bestaan advies uit te brengen over de draagwijdte van de term "grafische of soortgelijke wijze" gebruikt in de artikelen 22, § 1, 4° en 59 van voornoemde wet van 30 juni 1994. De commissie moet tevens de evolutie op de scannermarkt volgen teneinde te voorkomen dat de concurrentie tussen de fabrikanten van dat soort apparaten wordt verstoord.
In de adviezen van de commissie moet rekening worden gehouden met de technische evolutie en met de evolutie van de markt, alsmede met het gevolg dat zal worden gegeven aan het Groenboek van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.
De commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de beheersvennootschap, van de bijdrageplichtigen, van de dealers in apparaten, ongeacht of zij kleinhandelaar of groothandelaar zijn, en van de vergoedingsplichtigen.
Naar gelang van de agendapunten en rekening houdend met de belangen van de verschillende vertegenwoordigde organisaties, zetelt de commissie in plenaire of in beperkte vergadering. HOOFDSTUK IX. - Procedure van goedkeuring door de Minister Artikel 28 In dit besluit is bepaald dat de bevoegde Minister verscheidene door de beheersvennootschap uitgewerkte stukken moet goedkeuren.
Het gaat in dit verband om de gestandaardiseerde roosters (artikel 13), het aangifteformulier (artikel 18), de documentatie inzake de bepalingen betreffende de evenredige vergoeding (artikel 20), de verdelingsregels (artikel 24) en het ontwerp van studie betreffende de reprografie (artikel 26).
De bevoegde Minister bezit terzake een gebonden bevoegdheid. Hij kan de goedkeuring van stukken slechts weigeren indien deze niet voldoen aan de in het besluit bepaalde voorwaarden.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, S. DE CLERCK ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 7 januari 1997 door de Minister van Justitie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor persoonlijk of intern gebruik van op grafische of analoge dragers vastgelegde werken", heeft op 9 juli 1997 het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen I. Draagwijdte van het ontwerp 1. Het onderzochte ontwerp strekt tot uitvoering van de artikelen 59 tot 61 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. Die bepalingen bevestigen ten eerste het recht van de auteurs en de uitgevers van werken die op grafische of soortgelijke wijze zijn vastgelegd om een vergoeding te genieten voor de reproductie van die werken, zelfs wanneer de reproductie voor eigen of intern gebruik plaatsvindt (artikel 59, eerste lid).
Voorts schrijven die artikelen voor op welke wijze de vergoeding wordt geïnd. Er wordt een forfaitaire vergoeding geïnd voor elk op het nationale grondgebied in de handel gebrachte apparaat waarmee de beschermde werken kunnen worden gereproduceerd (artikel 59, tweede lid). Voorts wordt een vergoeding geïnd die evenredig is aan het aantal vervaardigde kopieën van beschermde werken (artikel 60).
De wijze waarop de vergoeding aan de auteurs en de uitgevers wordt gestort, wordt nauwelijks gepreciseerd. Uit de voormelde bepalingen kunnen twee zaken worden afgeleid. Aangezien de vergoeding wegens de reproductie van beschermde werken verschuldigd is (artikel 59, eerste lid), moet ze worden gestort aan de auteurs en de uitgevers wier werken werkelijk gereproduceerd zijn. Die vergoeding wordt in gelijke delen aan de auteurs en de uitgevers toegewezen (artikel 61, derde lid).
Voor het overige wordt bij die artikelen aan de Koning de bevoegdheid opgedragen om : 1° het bedrag te bepalen van de forfaitaire vergoeding en van de evenredige vergoeding, waarbij deze laatste kan worden aangepast naargelang van de betrokken sectoren (artikel 61, eerste lid);2° de nadere regels te bepalen voor de inning en de verdeling van en de controle op die vergoedingen, alsmede het tijdstip waarop ze verschuldigd zijn (artikel 61, tweede lid);3° te bepalen op welke voorwaarden en volgens welke regels de vennootschap die representatief is voor alle beheersvennootschappen zorgt voor de inning en de verdeling van de vergoeding (artikel 61, vierde lid).2. Het onderzochte ontwerpbesluit heeft als rechtsgrond artikel 61, eerste en tweede lid, en vierde lid, ten dele (voor artikel 20 van het ontwerp). De parlementaire voorbereiding van de wet van 30 juni 1994 toont aan dat de wetgever zich ervan bewust was dat het moeilijk zou zijn de zopas uiteengezette beginselen toe te passen (1).
De stellers van het ontwerp zijn dan ook genoodzaakt de onnauwkeurigheden van de wet weg te werken om de wet uit te voeren.
Het verslag aan de Koning bepaalt dat het onderzochte ontwerp opgesteld is "overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie, op grond waarvan de uitvoerende macht uit het beginsel van de wet en de algemene economie ervan de gevolgtrekkingen moet afleiden die er van nature uit voortvloeien volgens de geest die bij de opvatting ervan heeft voorgezeten en de doeleinden die ze nastreeft" (2).
Volgens artikel 60 van de wet van 30 juni 1994 is de evenredige vergoeding verschuldigd naargelang van het aantal kopieën dat van beschermde werken is vervaardigd. Volgens artikel 59 hebben de auteurs en de uitgevers recht op een vergoeding voor de reproductie van hun werken. Het is echter niet eenvoudig vast te stellen of de apparaten al dan niet een beschermd werk reproduceren en nog moeilijker uit te maken welk werk gereproduceerd is.
Artikel 6 van het ontwerp voert een systeem in om het aantal kopieën dat van beschermde werken is gemaakt forfaitair te ramen teneinde het bedrag van de evenredige vergoeding te bepalen. Het bedrag van die vergoeding zal schommelen naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet aan de raming heeft meegewerkt (artikelen 6, § 1, 8 en 13 van het ontwerp). Artikel 17 van het ontwerp voert een stelsel van steekproeven in om na te gaan welke werken gereproduceerd zijn.
Volgens de gemachtigde van de minister is het immers mogelijk om door middel van lijsten opgesteld op basis van monsters die representatief zijn voor een specifieke categorie vergoedingsplichtigen, inlichtingen te verkrijgen op basis waarvan kan worden vastgesteld welke werken door de tot die categorie behorende vergoedingsplichtigen worden gereproduceerd. 3. Hoewel in de wet geen sprake is van het principe van een forfaitaire raming, noch van dat van het nemen van steekproeven, mag men ervan uitgaan dat de stellers van het ontwerp binnen de perken zijn gebleven van de bevoegdheid die aan de Koning is toegekend opdat Hij zijn grondwettelijke verplichting om de wetten uit te voeren, kan nakomen. II. De verplichting om de Europese Commissie in kennis te stellen van de ontwerpen van technische regels 1. Artikel 11, § 1, van het ontwerp legt aan de personen die reproductieapparaten leveren, ter beschikking stellen of onderhouden, de verplichting op om aan degenen die de evenredige vergoeding verschuldigd zijn, een duidelijke, volledige, correcte en nauwkeurige beschrijving te bezorgen van de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de evenredige vergoeding.2. Artikel 8 van richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, gewijzigd bij richtlijn 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994, verplicht de Lid-Staten ertoe de Commissie onmiddellijk ieder ontwerp voor een technisch voorschrift mee te delen.In artikel 1 van die richtlijn wordt het "technisch voorschrift" omschreven als de "technische specificatie of andere eis, met inbegrip van de erop toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen die de jure of de facto moeten worden nageleefd voor de verhandeling of het gebruik in een Lid-Staat... » .
Die richtlijn is rechtstreeks toepasselijk (1).
Artikel 11 van het ontwerp dient dan ook aan de Commissie te worden meegedeeld.
Het onderhavige voorontwerp wordt onderzocht onder voorbehoud dat dit vormvereiste wordt nageleefd.
III. Verscheidene artikelen van het voorontwerp van besluit zijn zeer moeilijk gesteld. Eenzelfde artikel bevat immers veel bepalingen, ook al houden de daarin gegeven regels enig verband met elkaar. Die bepalingen zijn moeilijk te begrijpen wegens hun lengte en een indeling die niet altijd aan de regels van de wetgevingstechniek beantwoordt. Bovendien komen daarin gevallen aan de orde waarvan het verslag aan de Koning met geen woord rept, wat de bevattelijkheid van de tekst niet ten goede komt.
Het verdient aanbeveling de tekst van die bepalingen in verscheidene afzonderlijke artikelen op te delen. Deze opmerking geldt inzonderheid voor artikel 6 van het ontwerp.
Bijzondere opmerkingen Aanhef Het voorontwerp van besluit bevat geen aanhef. Die leemte moet worden aangevuld.
Bepalend gedeelte Artikel 1 1. In onderdeel 3° behoort eerst een definitie te worden gegeven van de forfaitaire vergoeding, en pas daarna van de bijdrageplichtigen.De volgorde van de onderdelen 3° en 4° moet dan ook worden omgekeerd.
In onderdeel 3°, dat onderdeel 4° wordt, schrijve men daarenboven "aankopers", zonder koppelteken. 2. Gelet op artikel 60 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten zou het beter zijn om in onderdeel 14° "evenredige vergoeding" te schrijven in plaats van "proportionele vergoeding".3. In onderdeel 19° is het begrip "overheid" juridisch gezien niet correct.Het behoort te worden herzien of te worden geschrapt. 4. In onderdeel 22° zou men beter niet spreken van een "beheersvennootschap" maar wel van een "vennootschap die representatief is voor alle vennootschappen voor het beheer van de rechten", zoniet schept men verwarring met de "gewone" vennootschappen voor het beheer van de rechten. Artikel 2 1. Op de vraag of sommige apparaten op basis van artikel 61 van de wet van de vergoeding kunnen worden vrijgesteld, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord : « Etant donné que la reconnaissance d'une rémunération aux auteurs et aux éditeurs d'oeuvres fixées sur support graphique ou analogue a pour but de compenser la perte de revenus qu'ils subissent en raison de la reproduction de leurs oeuvres, il convient de soumettre à la rémunération forfaitaire les appareils qui sont utilisés pour effectuer ces reproductions. Par contre, lorsqu'un appareil qui permet la reproduction d'oeuvres fixées sur un support graphique ou analogue, est exclusivement utilisé dans un processus d'édition en raison de ses caractéristiques techniques, cet appareil n'est pas la cause du préjudice subi par les auteurs et les éditeurs. Il convient par conséquent de considérer que cet appareil n'entre pas dans le champ d'application de l'article 59, alinéa 2, de la loi précitée du 30 juin 1994.
D'après les renseignements fournis par les représentants de la fédération des entreprises de l'édition graphique (FEBELGRA), les scanners d'une résolution optique horizontale supérieure à 1199 DPI sont des appareils utilisés exclusivement à des fins d'édition. ». 2. Uit het verslag aan de Koning blijkt dat het bedrag van de forfaitaire vergoeding wordt bepaald naargelang van de reproductiecapaciteit van het apparaat, behalve wat de scanners betreft, waarvoor in een vergoeding op basis van de horizontale optische resolutie wordt voorzien.Bijgevolg wordt duidelijkheidshalve voorgesteld in artikel 2, eerste lid (nieuw), de bedragen van de forfaitaire vergoeding te vermelden die voor kopieerapparaten, duplicators en offsetmachines verschuldigd zijn, en in een tweede lid het tweede lid van de ontworpen tekst weer te geven. De bepalingen betreffende de scanners moeten dan in een nieuw artikel worden opgenomen. De overige artikelen behoren dienovereenkomstig te worden vernummerd. 3. In onderdeel 3°, c), van de ontworpen tekst behoren de tarieven op dezelfde wijze te worden vermeld als in de onderdelen a) en b), en niet in de vorm van een tabel. Artikel 3 1. Paragraaf 1 dient te vervallen aangezien hij slechts een herhaling is van artikel 59, tweede lid, in fine, van de wet.2. Op de vraag of de steller van het ontwerp in het licht van het gelijkheidsbeginsel beter dan in het verslag aan de Koning kan uitleggen waarom hij een onderscheid maakt tussen de categorieën waarvan de rede is in respectievelijk paragraaf 2 en paragraaf 3, welke vraag eveneens voor artikel 5, §§ 3 en 4 geldt, is het volgende antwoord gegeven : « Les articles 3 et 5 de l'arrêté en projet distinguent plusieurs catégories de redevables. La première catégorie (catégorie A) comprend les fabricants ainsi que les importateurs et les acquéreurs intracommunautaires, grossistes ou exclusifs. La seconde catégorie (catégorie B) comprend les autres importateurs ou acquéreurs intracommunautaires. Il s'agit en pratique des détaillants et des utilisateurs finaux.
Chacune de ces catégories est soumise à un régime différencié qui a pour but de garantir que la rémunération forfaitaire sera en principe perçue par la société de gestion des droits au moment où l'appareil commence à être exploité sur le territoire national à des fins de reproduction.
A cet effet, les redevables de la catégorie A sont tenus de verser la rémunération forfaitaire à dater de la livraison de l'appareil qu'ils effectuent en Belgique. Par conséquent, tant que l'appareil reste dans le stock du fabricant, de l'importateur ou acquéreur intracommunautaire, grossiste ou exclusif, la rémunération forfaitaire n'est pas due. Cette solution est justifiée au motif, d'une part, que la période de stockage peut durer plusieurs mois et, d'autre part, que l'appareil stocké peut finalement être exporté et donc ne pas être exploité sur le territoire national.
En ce qui concerne le délai de paiement de la rémunération forfaitaire prévu à l'article 5, § 3, de l'arrêté en projet, ce délai correspond à la durée moyenne entre la livraison de l'appareil par un redevable de la catégorie A et l'utilisation de celui-ci par un client final en Belgique.
En ce qui concerne les autres importateurs et les acquéreurs intracommunautaires qui sont des détaillants et des utilisateurs finaux d'appareils, il est prévu un régime différencié.
La rémunération est due au moment de l'importation ou de l'acquisition intracommunautaire (article 3, § 3). D'une part, en raison de l'activité de l'importateur-détaillant, l'appareil est immédiatement offert en vente aux utilisateurs finaux. Pour ce qui est de l'utilisateur final lui-même qui importe un appareil, l'exploitation est concomitante à l'acte d'introduction de l'appareil sur le territoire national. Pour ces raisons, il est également prévu que ces redevables doivent verser la rémunération forfaitaire à dater de la notification du montant de celle-ci par la société de gestion des droits (article 5, § 4, de l'arrêté en projet).
Ces catégories visées respectivement aux articles 3, §§ 2 et 3, et 5, §§ 3 et 4 correspondent à des activités objectivement différentes. Par ailleurs, le régime juridique prévu pour chaque catégorie est proportionné à l'objectif poursuivi qui est d'assurer la perception de la rémunération forfaitaire au moment où l'appareil est exploité sur le territoire national.
Il est utile de mentionner que les législations espagnole et française prévoient une distinction semblable (article 25, 11) et 14) de la loi espagnole du 11 novembre 1987 relative à la propriété intellectuelle; article 6 de la décision du 30 juin 1986 de la Commission prévue à l'article 34 de la loi du 3 juillet 1985 relative aux droits d'auteur et aux droits voisins). ».
Teneinde de gelijkheid van de personen die de forfaitaire vergoeding verschuldigd zijn niet in het gedrang te brengen, kan men zich afvragen of het niet raadzaam is de oplossing die voor de eerste categorie gekozen is voor alle vergoedingsplichtigen te laten gelden, namelijk dat de vergoeding bij de levering verschuldigd is. Deze opmerking geldt tevens voor artikel 5, §§ 3 en 4. 3. In de Franse tekst van paragraaf 2, eerste lid, schrijve men, om de Franse tekst met de Nederlandse tekst te laten overeenstemmen : « ... pour autant que cette livraison ne constitue pas une exportation... ».
Artikel 4 1. Op de vraag waarom alleen ondernemingen die "in het kader van hun handelsbedrijvigheid niet-gebruikte apparaten (uitvoeren) of intracommunautair leveren" de teruggave van de vergoeding kunnen verkrijgen, heeft de gemachtigde van de Koning het volgende geantwoord : « La condition selon laquelle l'entreprise qui exporte doit agir dans le cadre de son activité commerciale devrait être précisée.Cette condition vise les entreprises qui ont pour activité principale la distribution d'appareils permettant la reproduction d'oeuvres fixées sur un support graphique ou analogue.
D'une part, la restitution de la rémunération forfaitaire en cas d'exportation a pour but de ne pas défavoriser les entreprises belges dont l'activité consiste à distribuer des appareils de reproduction.
D'autre part, bien qu'elle soit théoriquement possible, l'exportation d'appareils neufs par des utilisateurs finaux semble être marginale. ».
Het in het eerste lid vermelde begrip "in het kader van hun handelsbedrijvigheid" is te ruim. De handelsbedrijvigheid waar het om gaat, is die welke erin bestaat reproductieapparaten te distribueren.
De in de voorgenomen bepaling bedoelde bedrijvigheid behoort dan ook in die zin te worden gepreciseerd. 2. Volgens de gemachtigde ambtenaar heeft het begrip "appareils non usagés", "niet-gebruikte apparaten") dat in het eerste lid wordt gebezigd, betrekking op apparaten die, tussen het ogenblik waarop ze op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht en de uitvoer ervan, niet gebruikt zijn om kopieën te maken. In dat geval is het beter in de Franse tekst te schrijven : « ... d'appareils non utilisés... ».
Artikel 5 Paragraaf 2, tweede lid, bepaalt dat "de minister kan... vragen dat aanvullende gegevens worden verstrekt"; die gegevens mogen alleen detailvoorschriften zijn die ertoe strekken het onderhavige voorontwerp uit te voeren.
Deze opmerking geldt tevens voor artikel 12, § 1, tweede lid.
Artikel 6 Voorafgaande opmerking 1. Het zou logischer zijn eerst de in artikel 8 opgegeven bedragen van de evenredige vergoeding te vermelden en pas nadien voor te schrijven dat het bedrag ervan wordt verminderd wanneer medewerking wordt verleend.De volgorde van de artikelen 6 en 8 moet dus worden omgekeerd.
Algemeen gesproken dient men te vermijden veel bepalingen in eenzelfde artikel op te nemen, zelfs als die bepalingen rechtstreeks met elkaar verband houden. Het is beter die bepalingen op te splitsen en in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Zo zouden de bepalingen betreffende de medewerking van de vergoedingsplichtige, de bepalingen betreffende de medewerking van een vergoedingsplichtige die een of meer onderwijsinstellingen of openbare instellingen voor de uitlening van werken organiseert, de bepalingen betreffende de medewerking van de overige vergoedingsplichtigen en de bepalingen betreffende het gestandaardiseerde rooster telkens in een ander artikel kunnen staan. 2. De vergoedingsplichtige betaalt een verlaagde vergoeding als hij aan de inning ervan meewerkt;dat is wat artikel 6, § 1, van het ontwerp bepaalt. Hij die niet meewerkt, betaalt de volledige vergoeding; dat is de regel die in artikel 8, § 1, van het ontwerp vervat is.
Volgens artikel 61, eerste lid, van de wet van 30 juni 1994 kan de vergoeding bedoeld in artikel 60 worden aangepast naar gelang van de betrokken sectoren. De wet bepaalt niet dat de aanpassing kan geschieden op basis van het al dan niet verlenen van medewerking.
Het is de vraag of het bestaan van twee tarieven wel samengaat met artikel 61, vierde lid, van de wet en of daarvoor wel een voldoende rechtsgrond bestaat. Voor zover de inning van de vergoeding de medewerking van een aantal particulieren vereist, lijkt het gerechtvaardigd om, zoals in het verslag aan de Koning wordt gedaan, te bepalen dat het bedrag wordt verlaagd voor degenen die aan de uitvoering van de wet meewerken. De verlaging kan misschien niet krachtens de letter, doch zeker op basis van de geest van de wet, worden aanvaard.
Om elke discussie over de rechtsgrond van het ontworpen besluit te verhoeden, lijkt het echter wenselijk de wet te wijzigen.
Bovendien is het zeer de vraag of er voor het onderscheid tussen de vergoedingsplichtigen naargelang zij al dan niet aan de inning van de vergoeding meewerken wel een objectief criterium bestaat dat redelijk is en in verhouding staat tot het nagestreefde doel. Anders zou dat onderscheid discriminatie zijn die strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. 3. Het negende lid behoort duidelijker te worden gesteld.4. In paragraaf 3, twaalfde lid, wordt voor het eerst gebruik gemaakt van de woorden "vereenvoudigde samenwerking".In het verslag aan de Koning is alleen sprake van "normale medewerking" (artikel 6, § 2) en van "gestandaardiseerde medewerking" (artikel 6, § 3). Als de steller van het ontwerp hierbij niet op normale of gestandaardiseerde medewerking doelt, behoort hij aan te geven wat hij precies bedoelt.
Artikel 7 1. Op de vraag of het instellen van twee verschillende procedures naargelang van de aard van de vergoedingsplichtige in het licht van het gelijkheidsbeginsel gerechtvaardigd is, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord : « L'article 7 tient compte de l'incidence particulière qu'aura la rémunération proportionnelle sur les pouvoirs publics et les établissements d'enseignement ou de prêt public.En raison de l'importance du parc d'appareils de ces débiteurs et du volume de copies qu'ils effectuent, il semble opportun de s'assurer qu'ils soient associés à l'estimation du nombre de copies d'oeuvres protégées. Afin de garantir les droits des auteurs et des éditeurs, il est prévu que la société de gestion des droits est également représentée au sein du comité d'avis.
Cette procédure n'a toutefois pas été prévue pour les autres débiteurs. D'une part, les fédérations d'entreprises ont indiqué qu'elles ne souhaitaient pas représenter les entreprises au sein d'un éventuel comité d'avis. En outre, les fédérations professionnelles risquent de ne pas être suffisamment représentatives de l'ensemble des "autres débiteurs". D'autre part, prévoir à charge des "autres débiteurs" l'obligation de participer à un comité d'avis pour évaluer le nombre de copies d'oeuvres protégées risque de constituer pour beaucoup d'entreprises une contrainte excessive. ». 2. Dit artikel zou aan duidelijkheid winnen als het zou worden opgedeeld op basis van de vergoedingsplichtige die om advies verzoekt. Het zou bovendien logischer zijn om in de eerste plaats in een afzonderlijk artikel aan te geven dat bij het ministerie van Justitie een adviescomité wordt opgericht en pas daarna te bepalen hoe het is samengesteld en wat de bevoegdheden ervan zijn.
Artikel 8 Er wordt verwezen naar opmerking 2 die bij artikel 6 is gemaakt.
Artikel 10 In paragraaf 4, tweede, derde en vijfde lid, zijn alle vermeldingen dezelfde voor alle vergoedingsplichtigen, met uitzondering van de vermeldingen betreffende het onderwijsniveau, het al dan niet gespecialiseerde karakter van het uitlenen van werken door een openbare instelling of betreffende de bedrijfstak. De redactie van het artikel moet dan ook op basis van deze opmerking worden vereenvoudigd.
Hetzelfde geldt voor de aanvullende aangiften die in geval van onenigheid over het aantal kopieën van beschermde werken moeten worden gedaan (vierde en zesde lid).
Artikel 13 Dit artikel is overbodig : het herinnert er alleen aan dat de artikelen 6 en 8 van toepassing zijn.
Artikel 18 Krachtens artikel 61, tweede lid, van de wet, staat het aan de Koning om de voorwaarden en de nadere regels voor de verdeling van de vergoeding vast te stellen.
Artikel 22 1. Wat paragraaf 2, tweede lid, punt 1, betreft, wordt verwezen naar de opmerking die over artikel 18 is gemaakt.2. In paragraaf 5 behoort te worden bepaald over welke termijn de minister beschikt om een definitieve beslissing te nemen. Slotopmerkingen De ontworpen tekst geeft aanleiding tot de volgende wetgevingstechnische opmerkingen : 1° een zin wordt eerst ingedeeld in 1°, 2°, ... Deze indeling kan op haar beurt worden onderverdeeld in a), b), ... Een indeling aan de hand van streepjes, die moeilijkheden kan doen rijzen wanneer naar een van die indelingen moet worden verwezen, behoort te worden vermeden; 2° volgens de gevestigde gewoonte worden de hoofdstukken genummerd met Romeinse cijfers, behalve voor "Chapitre premier" wat de Franse versie betreft, wat voluit wordt geschreven;3° het is gebruikelijk in de Franse tekst "Section première" voluit te schrijven;4° wanneer binnen eenzelfde hoofdstuk, artikel of paragraaf naar datzelfde hoofdstuk, datzelfde artikel of diezelfde paragraaf wordt verwezen, behoren de woorden "van dit hoofdstuk", "van dit artikel" en "van deze paragraaf" te vervallen;5° in plaats van te verwijzen naar "de vorige paragraaf", "het vorige lid/de voorgaande leden" of "het laatste lid" dient men het nummer van de bedoelde paragraaf of het bedoelde lid aan te geven. De Nederlandse tekst van het ontwerp is slordig gesteld en behoort dan ook grondig te worden herzien. Bij wijze van voorbeeld worden hierna enkele tekstvoorstellen gedaan : - in het opschrift behoort men, zoals in de Franse tekst, nauwer aan te sluiten bij het opschrift van hoofdstuk V van de wet van 30 juni 1994. Bijgevolg schrijve men : "... voor het kopiëren, voor eigen of voor intern gebruik, van op grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken"; - in artikel 1, onderdeel 17°, vervange men het woord "ingericht" door het woord "opgericht" en de woorden "de associatieve sector" door de woorden "het verenigingswezen". Deze opmerking geldt voor het gehele ontwerp; - men spreke in artikel 1, onderdeel 19°, en in het gehele ontwerp over "wetenschappelijke instellingen" in plaats van over "wetenschappelijke inrichtingen"; - in artikel 1, onderdeel 20°, schrijve men : "andere vergoedingsplichtigen : ... » ; - in artikel 1, onderdeel 21°, schrijve men : "... van op grafische of soortgelijke wijze vastgelegde werken ... » ; - in artikel 2, § 1, 3, c), vervange men het woord "résolutie" door het woord "resolutie"; - in artikel 4, eerste lid, vervange men het woord "voorleggen" door het woord "overleggen". Zo ook behoren in heel het ontwerp het woord "voorleggen" en de afleidingen ervan te worden vervangen door het woord "overleggen" en de afleidingen ervan; - in artikel 5, § 3, vervange men het woord "betekening" door het woord "kennisgeving". Deze opmerking geldt voor het hele ontwerp; - in artikel 6, § 2, tweede lid, punt 3, vervange men de woorden "de uitwerking" door de woorden "het opstellen". Deze opmerking geldt voor heel het ontwerp; - in datzelfde artikel 6 wordt "grille standardisée" nu eens vertaald door "gestandaardiseerd rooster" en dan weer door het woord "standaardrooster", worden de woorden "toepasselijk" en "toepasbaar" zonder aanwijsbare reden door elkaar gebruikt en worden opsommingen gegeven zonder gebruikmaking van het bepaald lidwoord, terwijl bij een soortgelijke opsomming in artikel 10 wel het bepaald lidwoord wordt gebruikt; - in artikel 11, § 1, derde lid, schrijve men "dealers" in plaats van "verdelers". Deze opmerking geldt voor heel het ontwerp; - in artikel 20, eerste lid, schrijve men : "Uiterlijk aan het einde van het tweede jaar ... » en "om de vijf jaar" in plaats van "iedere vijf jaar".
De Nederlandse tekst van het ontwerp zou grondig herzien moeten worden.
De kamer was samengesteld uit : de heren : J.-J. Stryckmans, voorzitter;
Y. Kreins, P. Lienardy, staatsraden;
F. Delperee, J. van Compernolle, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. J. Gielissen, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. X. Delgrange , adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. F. Carlier, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. J.-J. Stryckmans.
De griffier, J. Gielissen.
De voorzitter, J.-J. Stryckmans. 30 OKTOBER 1997. - Koninklijk besluit betreffende de vergoeding verschuldigd aan auteurs en uitgevers voor het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken die op grafische of op soortgelijke wijze zijn vastgelegd ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, inzonderheid op de artikelen 22, § 1, 4°, en 59 tot 61;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 en 12 november 1996;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° wet : de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten;2° vergoeding voor reprografie : het recht op vergoeding bedoeld in de artikelen 59 en 60 van de wet;3° forfaitaire vergoeding : de vergoeding bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de wet;4° bijdrageplichtige : de fabrikanten, invoerders en intracommunautaire aankopers bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de wet;5° apparaat : de apparaten bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de wet;6° office offsetmachine : offsetmachines waarvan het maximale papierformaat niet groter is dan A3;7° invoer : het binnenkomen op het nationale grondgebied van een of meer apparaten afkomstig uit een Staat die geen lid is van de Europese Unie;8° intracommunautaire aankoop : het binnenkomen op het nationale grondgebied van een of meer apparaten afkomstig uit een andere Lid-Staat van de Europese Unie;9° uitvoer : het buiten het nationale grondgebied brengen van een of meer apparaten naar een Staat die geen lid is van de Europese Unie;10° intracommunautaire levering vanaf het nationale grondgebied : het buiten het nationale grondgebied brengen van een of meer apparaten naar een andere Lid-Staat van de Europese Unie;11° professionele invoerder en professionele intracommunautaire aankoper : de invoerders en de intracommunautaire aankopers van wie de handelsbedrijvigheid bestaat in de verspreiding van apparaten;12° andere invoerder en intracommunautaire aankoper : invoerders en intracommunautaire aankopers die geen professionele invoerder of professionele intracommunautaire aankoper zijn;13° evenredige vergoeding : de vergoeding bedoeld in artikel 60 van de wet;14° vergoedingsplichtige : de personen die overeenkomstig artikel 60 van de wet voornoemde evenredige vergoeding moeten betalen;15° gebruikt apparaat : het apparaat waarmee de vergoedingsplichtigen kopieën vervaardigen of dat zij kosteloos of onder bezwarende titel ter beschikking stellen van anderen;16° onderwijsinstelling : de instellingen die onderwijs of opleidingen verstrekken en die daartoe door de overheid zijn erkend of opgericht, evenals de openbare instellingen en de instellingen die behoren tot het verenigingswezen en werkzaam zijn in het domein van de tewerkstelling, de beroepsopleiding en de socio-professionele integratie;17° instelling voor openbare uitlening : de voor het publiek toegankelijke instellingen voor de uitlening van werken of voor de terbeschikkingstelling van exemplaren van werken met het oog op de raadpleging ervan ter plaatse, die daartoe door de overheid zijn erkend of opgericht;18° overheid : a) de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de gemeenten, alsmede de verenigingen gevormd door één of meer ervan;b) de organismen van openbaar nut, de publiekrechtelijke verenigingen, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de kerkfabrieken en de instellingen belast met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten, de gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen, de polders en wateringen, de ruilverkavelingscomités;c) de rechtspersonen opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn, die rechtspersoonlijkheid bezitten en waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak gefinancierd worden door de overheden of instellingen bedoeld in 18° van dit artikel, of waarvan het beheer aan het toezicht van die overheden of instellingen onderworpen is of waarvan meer dan de helft van de leden van de raad van bestuur, van de directie of van de raad van toezicht door die overheden of instellingen worden aangewezen;19° andere vergoedingsplichtigen : de vergoedingsplichtigen die noch een overheid zijn, noch een onderwijsinstelling of een instelling voor openbare uitlening hebben ingericht;20° documentatiecentrum : de gestructureerde samenvoeging, door een vergoedingsplichtige, van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken met het oog op de aanwending ervan door verscheidene personen;21° beheersvennootschap : de vennootschap die krachtens artikel 61, vierde lid, van de wet, belast is met de inning en de verdeling van de vergoeding voor reprografie;22° Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid het auteursrecht behoort;23° vertegenwoordiger van de Minister : de vertegenwoordiger bedoeld in artikel 76 van de wet. HOOFDSTUK II. - Forfaitaire vergoeding Afdeling. - Bedragen van de forfaitaire vergoeding
Art. 2.§ 1. Het bedrag van de forfaitaire vergoeding toepasselijk op kopïeerapparaten wordt als volgt vastgesteld : 1° 150 BEF voor ieder kopieerapparaat waarmee minder dan 6 kopieën per minuut worden gemaakt;2° 550 BEF voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 6 en 9 kopieën per minuut worden gemaakt; 3° 1.800 BEF voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 10 en 19 kopieën per minuut worden gemaakt; 4° 5.850 BEF voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 20 en 39 kopieën per minuut worden gemaakt; 5° 9.700 BEF voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 40 en 59 kopieën per minuut worden gemaakt; 6° 24.250 BEF voor ieder kopieerapparaat waarmee tussen 60 en 89 kopieën per minuut worden gemaakt; 7° 55.000 BEF voor ieder kopieerapparaat waarmee meer dan 89 kopieën per minuut worden gemaakt.
Voor de vaststelling van de forfaitaire vergoeding, ook betreffende apparaten voor het maken van kleurenkopieën, wordt de zwart-witsnelheid in aanmerking genomen. § 2. Het bedrag van de forfaitaire vergoeding toepasselijk op duplicatoren en office offsetmachines wordt als volgt vastgesteld : 1° 9.700 BEF voor iedere duplicator; 2° 24.250 BEF voor iedere office offsetmachine.
Art. 3.§ 1. Het bedrag van de forfaitaire vergoeding toepasselijk op scanners wordt als volgt vastgesteld : 1° manuele scanners (handheld scanner) a) 60 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie lager dan 200 dpi;b) 120 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 200 dpi en 299 dpi;c) 180 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 300 dpi en 399 dpi;d) 240 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 400 dpi en 599 dpi;e) 300 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 600 dpi en 1199 dpi.2° scanners met automatische papiertoevoer (sheetfeeder scanner) a) 100 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie lager dan 200 dpi;b) 175 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 200 dpi en 299dpi;c) 250 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 300 dpi en 399 dpi;d) 325 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 400 dpi en 599 dpi;e) 400 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 600 dpi en 1199 dpi.3° scanners met vast scanvenster (flatbed scanner) a) 220 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie lager dan 200 dpi;b) 750 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 200 dpi en 299 dpi;c) 1300 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 300 dpi en 399 dpi;d) 1850 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 400 dpi en 499 dpi;e) 2400 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 500 dpi en 599 dpi.f) 3000 BEF voor iedere scanner met een horizontale optische resolutie tussen 600 dpi en 1199 dpi. De horizontale optische resolutie is het aantal elementen van de CCD per inch waarover de scanner beschikt op het tijdstip waarop hij op het nationale grondgebied in de handel wordt gebracht. § 2. Het bedrag van de forfaitaire vergoeding kan voor een scanner niet meer bedragen dan naar gelang van het geval 2 percent van de verkoopprijs aangerekend door de fabrikanten, alsmede door de professionele invoerders en intracommunautaire aankopers, of 2 percent van de aankoopprijs betaald door de andere invoerders of intracommunautaire aankopers, zulks vermenigvuldigd met een coëfficiënt van 1,2.
Wanneer de scanner wordt geleverd ter uitvoering van een overeenkomst die voorziet in periodieke betalingen, moet de prijs welke zou worden aangerekend ter uitvoering van een verkoopsovereenkomst die voorziet in onmiddellijke betaling, in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de vergoeding.
Art. 4.Voor apparaten met verscheidene functies welke overeenstemmen met die van de apparaten bedoeld in de artikelen 2 en 3, is de forfaitaire vergoeding gelijk aan het hoogste bedrag van die vastgesteld in de artikelen 2 en 3, welke op het apparaat met verscheidene functies van toepassing zijn. Afdeling 2. - Tijdstip waarop de forfaitaire vergoeding verschuldigd
is
Art. 5.§ 1. Voor fabrikanten, alsook voor professionele invoerders en intracommunautaire aankopers bestaat het in de handel brengen op het nationale grondgebied in de levering door hen in België van een of meer apparaten, voor zover zulks geen uitvoer of intracommunautaire levering vanaf het nationale grondgebied inhoudt.
De terhandstelling van een apparaat aan een mogelijke klant gedurende korte tijd, uitsluitend ten einde dat apparaat uit te proberen, wordt niet als levering van een apparaat beschouwd.
Het voor zich houden, door een fabrikant, door een professionele invoerder of intracommunautaire aankoper, van een of meer apparaten om ze te gebruiken, wordt eveneens beschouwd als het in de handel brengen op het nationale grondgebied van een of meer apparaten.
Het gebruik van een apparaat door de bijdrageplichtige uitsluitend met het oog op de demonstratie ervan aan mogelijke klanten wordt niet beschouwd als het voor zich houden van een apparaat. § 2. Voor de andere invoerders en intracommunautaire aankopers bestaat het in de handel brengen op het nationale grondgebied respectievelijk in de invoer en de intracommunautaire aankoop van een of meer apparaten.
Art. 6.De ondernemingen waarvan de handelsbedrijvigheid bestaat in de verspreiding van apparaten en welke in het kader van die bedrijvigheid niet-gebruikte apparaten waarvoor zij een forfaitaire vergoeding hebben betaald, uitvoeren of vanaf het nationale grondgebied intracommunautair leveren, kunnen de teruggave van die vergoeding door de beheersvennootschap verkrijgen op voorwaarde dat zij de volgende stukken overleggen : 1° een kopie van de door de bijdrageplichtige uitgereikte factuur betreffende de apparaten waarvoor de teruggave wordt gevraagd;2° en alle gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld dat die apparaten werkelijk zijn uitgevoerd of vanaf het nationale grondgebied intracommunautair geleverd. Afdeling 3. - Nadere regels voor de inning
van de forfaitaire vergoeding
Art. 7.§ 1. De bijdrageplichtigen verstrekken maandelijks een aangifte aan de beheersvennootschap voor de twintigste dag volgend op de maand waarop de aangifte betrekking heeft. § 2. De aangifte bedoeld in §1 bevat de gegevens op grond waarvan de bijdrageplichtige kan worden geïdentificeerd en vermeldt het aantal apparaten, alsook de eigenschappen ervan, ten einde het bedrag te kunnen vaststellen van de forfaitaire vergoeding betreffende de apparaten die tijdens de periode waarop de aangifte betrekking heeft, op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht.
De Minister kan met het oog op de vaststelling van het bedrag van de forfaitaire vergoeding vragen dat aanvullende gegevens worden verstrekt en kan voor de aangifte het gebruik van een standaardformulier verplicht stellen. HOOFDSTUK III. - Evenredige vergoeding Afdeling 1. - Bedragen van de evenredige vergoeding
Onderafdeling 1. - Bedragen van de evenredige vergoeding ingeval niet aan de inning wordt meegewerkt
Art. 8.Indien de vergoedingsplichtige niet meewerkt op de wijze omschreven in de artikelen 10 tot 12, wordt het bedrag van de evenredige vergoeding als volgt vastgesteld: 1° 1 BEF per kopie van een beschermd werk;2° 0,75 BEF per kopie van een beschermd werk gemaakt aan de hand van een apparaat dat door een onderwijsinstelling of door een instelling voor openbare uitlening wordt gebruikt. Voor kleurenkopieën van beschermde werken in kleur moeten de in het eerste lid bedoelde bedragen worden verdubbeld.
Onderafdeling 2. - Bedragen van de evenredige vergoeding ingeval aan de inning wordt meegewerkt
Art. 9.Op voorwaarde dat de vergoedingsplichtige heeft meegewerkt aan de inning van de evenredige vergoeding door de beheersvennootschap, wordt het bedrag ervan als volgt vastgesteld : 1° 0,6 BEF per kopie van een beschermd werk;2° 0,45 BEF per kopie van een beschermd werk gemaakt aan de hand van een apparaat gebruikt door een onderwijsinstelling of door een instelling voor openbare uitlening. Voor kleurenkopieën van beschermde werken in kleur moeten de in het eerste lid bedoelde bedragen worden verdubbeld.
Onderafdeling 3. - Algemene medewerking
Art. 10.De vergoedingsplichtige heeft meegewerkt aan de inning van de evenredige vergoeding indien hij : 1° overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 zijn aangifte betreffende de beschouwde periode aan de beheersvennootschap heeft bezorgd;2° op het tijdstip van de indiening van de verklaring bij wijze van voorschot aan de beheersvennootschap de evenredige vergoeding heeft gestort die overeenstemt met het aantal aangegeven kopieën van beschermde werken, zulks vermenigvuldigd met het op grond van artikel 9 toepasselijke tarief en;3° a) hetzij voor het verstrijken van een termijn van 200 werkdagen te rekenen van de ontvangst van de aangifte door de beheersvennootschap, in overleg met die vennootschap het aantal kopieën van beschermde werken heeft geraamd dat gedurende de beschouwde periode is gemaakt;b) hetzij met het oog op de uitwerking van het advies bedoeld in artikel 14 de nodige gegevens heeft verstrekt, indien de beheersvennootschap overeenkomstig dit artikel om advies heeft verzocht. Onderafdeling 4. - Gestandaardiseerde medewerking
Art. 11.§ 1. Vergoedingsplichtigen die zorgen voor de inrichting van een of meer onderwijsinstellingen of instellingen voor openbare uitlening welke voldoen aan de voorwaarden gesteld in § 3, hebben met betrekking tot die instellingen meegewerkt aan de inning van de evenredige vergoeding indien zij : 1° overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 hun aangifte betreffende de beschouwde periode aan de beheersvennootschap hebben bezorgd;2° op het tijdstip dat de aangifte aan de beheersvennootschap wordt bezorgd, aan die vennootschap voor iedere instelling die voldoet aan de voorwaarden gesteld in § 3, een bedrag hebben gestort dat overeenstemt met het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van een gestandaardiseerd rooster;3° en met het oog op de uitwerking van het advies bedoeld in artikel 14 de nodige gegevens hebben verstrekt, indien de beheersvennootschap overeenkomstig dit artikel om advies heeft verzocht. § 2. Indien een vergoedingsplichtige die zorgt voor de inrichting van een of meer onderwijsinstellingen of instellingen voor openbare uitlening welke voldoen aan de voorwaarden gesteld in § 3, van oordeel is dat het aantal kopieën van beschermde werken gemaakt aan de hand van de apparaten gebruikt door één of meer van die instellingen onmiskenbaar lager of hoger ligt dan het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld op grond van het gestandaardiseerde rooster, werkt die vergoedingsplichtige in verband met de instelling of instellingen waarvoor hij een andere raming heeft gemaakt dan die gerealiseerd aan de hand van het gestandaardiseerde rooster mee aan de inning van de evenredige vergoeding overeenkomstig artikel 10 . § 3. De onderwijsinstellingen en de instellingen voor openbare uitlening moeten aan de volgende voorwaarden voldoen opdat de vorm van medewerking omschreven in § 1 zou kunnen worden toegepast : 1° minder dan 6 kopieerapparaten waarmee meer dan 9 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt of geïntegreerde apparaten die overeenkomstig artikel 4, daarmee worden gelijkgesteld, gebruiken.Voor de andere apparaten is niet in een beperking voorzien; 2° gebruikte apparaten niet ter beschikking stellen van anderen in het kader van een handelsactiviteit of van een winstgevende activiteit die als hoofdberoep of als bijberoep wordt uitgeoefend. Voor de onderwijsinstellingen en de instellingen voor openbare uitlening die niet aan het eerste lid gestelde voorwaarden voldoen, werken de vergoedingsplichtigen mee aan de inning van de evenredige vergoeding overeenkomstig artikel 10.
Art. 12.§ 1. De andere vergoedingsplichtigen die voldoen aan de voorwaarden gesteld in § 3 hebben meegewerkt aan de inning indien zij : 1° overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 hun aangifte betreffende de beschouwde periode aan de beheersvennootschap hebben bezorgd; 2° op het tijdstip dat de aangifte aan de beheersvennootschap wordt bezorgd, aan die vennootschap een bedrag hebben gestort dat overeenstemt met het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van een gestandaardiseerd rooster.; 3° en met het oog op de uitwerking van het advies bedoeld in artikel 14 de nodige gegevens hebben verstrekt, indien de beheersvennootschap overeenkomstig dit artikel om advies heeft verzocht. § 2. Indien een andere vergoedingsplichtige die voldoet aan de voorwaarden gesteld in § 3 van oordeel is dat het aantal kopieën van beschermde werken onmiskenbaar lager of hoger ligt dan het aantal kopieën van beschermde werken vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster, werkt die vergoedingsplichtige mee aan de inning van de evenredige vergoeding overeenkomstig artikel 10. § 3. De andere vergoedingsplichtigen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen opdat de vorm van medewerking omschreven in § 1 zou kunnen worden toegepast : 1° minder dan 50 hoofdarbeiders of zelfstandige arbeiders tewerkstellen;2° minder dan 6 kopieerapparaten waarmee meer dan 9 kopieën per minuut kunnen worden gemaakt of geïntegreerde apparaten die overeenkomstig artikel 4 daarmee worden gelijkgesteld, gebruiken.Voor de andere apparaten is niet in een beperking voorzien; 3° gebruikte apparaten niet onder bezwarende titel ter beschikking stellen van anderen. De andere vergoedingsplichtigen die niet voldoen aan de voorwaarden gesteld in het eerste lid, werken mee aan de inning van de evenredige vergoeding overeenkomstig artikel 10.
Art. 13.§ 1. De gestandaardiseerde roosters aan de hand waarvan het aantal kopieën van beschermde werken wordt vastgesteld, worden door de beheersvennootschap uitgewerkt. § 2. Het gestandaardiseerde rooster toepasselijk op de onderwijsinstellingen wordt uitgewerkt op grond van de volgende criteria : 1° niveau van het onderwijs;2° aantal personen dat regelmatig kopieën kan maken of kan laten maken aan de hand van de gebruikte apparaten;3° al dan niet bestaan van een of meer documentatiecentra;4° eventuele uitwerking van een of meer persoverzichten. Het gestandaardiseerde rooster toepasselijk op de instellingen voor openbare uitlening wordt uitgewerkt op grond van de volgende criteria : 1° al dan niet gespecialiseerd karakter van de instelling voor openbare uitlening;2° aantal personen dat regelmatig kopieën kan maken of kan laten maken aan de hand van de gebruikte apparaten;3° eventuele uitwerking van een of meer persoverzichten. Het gestandaardiseerde rooster toepasselijk op de andere vergoedingsplichtigen wordt uitgewerkt op grond van de volgende criteria : 1° activiteitensector van de vergoedingsplichtige vastgesteld aan de hand van de activiteitennomenclatuur NACE-BEL;2° aantal hoofdarbeiders of zelfstandige arbeiders dat regelmatig kopieën kan maken of kan laten maken aan de hand van de gebruikte apparaten;3° al dan niet bestaan van een of meer documentatiecentra;4° eventuele uitwerking van een of meer persoverzichten. § 3. Voornoemde roosters worden door de Minister overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX goedgekeurd indien daarin het aantal kopieën van beschermde werken dat tijdens de beschouwde periode is gemaakt, wordt vastgesteld op grond van de criteria omschreven in § 2 en indien de vaststelling van dat aantal op objectieve en redelijke wijze wordt aangetoond. Indien een rooster niet wordt goedgekeurd, is artikel 10 toepasselijk op de categorie vergoedingsplichtigen op wie de gestandaardiseerde medewerking van toepassing had moeten zijn.
Onderafdeling 5. - Adviesprocedure
Art. 14.Indien de vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap het aantal kopieën van beschermde werken gemaakt tijdens de beschouwde periode niet in onderling overleg ramen, kan die vennootschap vragen dat een advies wordt uitgebracht omtrent de raming van het aantal kopieën van beschermde werken dat tijdens de beschouwde periode is gemaakt.
De beheersvennootschap moet het verzoek om advies aan de vergoedingsplichtige betekenen binnen 220 werkdagen te rekenen van de datum waarop zij zijn aangifte heeft ontvangen.
Het advies wordt uitgebracht door een of meer deskundigen die door de vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap in onderling overleg worden aangewezen of op verzoek van deze laatste vennootschap, door de vertegenwoordiger van de Minister.
De vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap moeten op verzoek, naar gelang van het geval aan de in onderling overleg aangewezen deskundige of deskundigen of aan de vertegenwoordiger van de Minister alle gegevens verstrekken die nodig zijn voor de uitwerking van het advies.
De vergoedingsplichtige en de beheersvennootschap kunnen op eigen initiatief de gegevens die zij nuttig achten, mededelen aan de vertegenwoordiger van de Minister aan wie is gevraagd een advies uit te brengen. Op verzoek kunnen zij tevens afzonderlijk of samen door die vertegenwoordiger worden gehoord.
Het advies moet ten laatste drie maanden te rekenen van de datum van ontvangst van het verzoek worden uitgebracht, naar gelang van het geval door de in onderling overleg aangewezen deskundige of deskundigen of door de vertegenwoordiger van de Minister.
De Minister kan nadere regels voor de uitwerking en de mededeling van de adviezen vaststellen. Afdeling 2. - Tijdstip waarop de evenredige vergoeding
verschuldigd is
Art. 15.De evenredige vergoeding is verschuldigd op het tijdstip waarop de kopie van het beschermde werk wordt gemaakt. Afdeling 3. - Nadere regels voor de inning
van de evenredige vergoeding Onderafdeling 1. - Aangifte
Art. 16.§ 1. De vergoedingsplichtige doet aan de hand van het in artikel 18 bedoelde formulier op volledige en nauwkeurige wijze bij de beheersvennootschap aangifte van : 1° zijn hoedanigheid van overheid, van vergoedingsplichtige die zorgt voor de inrichting van een of meer onderwijsinstellingen of instellingen voor openbare uitlening, of van andere vergoedingsplichtige in de zin van artikel 1, 16° tot 19°;2° de gegevens op grond waarvan hij kan worden geïdentificeerd;3° het aantal instellingen waarvoor hij een verklaring indient, alsook het adres en nadere gegevens betreffende die instellingen;4° het aantal personen dat aan de hand van de gebruikte apparaten regelmatig kopieën heeft kunnen maken of laten maken;5° het aantal kopieën dat aan de hand van die apparaten is gemaakt;6° een raming van het aantal kopieën van beschermde werken dat aan de hand van die apparaten is gemaakt;7° het eventuele bestaan van een of meer documentatiecentra of van een of meer persoverzichten;8° de identiteit van de persoon belast met de betrekkingen met de beheersvennootschap. § 2. Naast de gegevens bedoeld in de punten 1°, 2°, 3°, 4°, 7° en 8° van § 1, moet de vergoedingsplichtige die zorgt voor de inrichting van een of meer onderwijsinstellingen, voor iedere instelling die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 11, § 3, aan de hand van het in artikel 18 bedoelde formulier op volledige en nauwkeurige wijze bij de beheersvennootschap aangifte doen van : 1° het gegeven dat hij gebruik maakt van minder dan 6 apparaten, zowel kopieerapparaten waarmee meer dan 9 kopieën per minuut kunnen worden gerealiseerd als geïntegreerde apparaten die met dergelijke kopieerapparaten kunnen worden gelijkgesteld;2° het gegeven dat hij geen gebruikte apparaten in het kader van een handelsbedrijvigheid of van een winstgevende bezigheid als hoofdactiviteit of bijkomende activiteit ter beschikking stelt van anderen;3° het onderwijsniveau waartoe de instelling behoort. Naast de gegevens bedoeld in de punten 1°, 2°, 3°, 4°, 7° en 8° van § 1, moet de vergoedingsplichtige die zorgt voor de inrichting van een of meer instellingen voor openbare uitlening, voor iedere instelling die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 11, § 3, aan de hand van het in artikel 18 bedoelde formulier op volledige en nauwkeurige wijze bij de beheersvennootschap aangifte doen van : 1° het gegeven dat hij gebruik maakt van minder dan 6 apparaten, zowel kopieerapparaten waarmee meer dan 9 kopieën per minuut kunnen worden gerealiseerd als geïntegreerde apparaten die met dergelijke kopieerapparaten kunnen worden gelijkgesteld;2° het gegeven dat hij geen gebruikte apparaten in het kader van een handelsbedrijvigheid of van een winstgevende bezigheid als hoofdactiviteit of bijkomende activiteit ter beschikking stelt van anderen;3° het al dan niet gespecialiseerde karakter van de activiteiten van de instelling. Vergoedingsplichtigen die zorgen voor de inrichting van een of meer onderwijsinstellingen of instellingen voor openbare uitlening welke voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 11, § 3, die van oordeel zijn dat het aantal kopieën van beschermde werken gemaakt aan de hand van de apparaten gebruikt door een of meer van die instellingen onmiskenbaar lager of hoger ligt dan het aantal vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster, moeten voor die instelling of instellingen overeenkomstig § 1 een aangifte indienen.
Vergoedingsplichtigen die zorgen voor de inrichting van een of meer onderwijsinstellingen of instellingen voor openbare uitlening welke niet voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 11, § 3, moeten overeenkomstig § 1 een aangifte indienen. § 3. Naast de gegevens bedoeld in de punten 1°, 2°, 3°, 7° en 8° van § 1 moeten de andere vergoedingsplichtigen die voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 12, § 3, aan de hand van het in artikel 18 bedoelde formulier op volledige en nauwkeurige wijze bij de beheersvennootschap aangifte doen van : 1° het gegeven dat hij gebruik maakt van minder dan 6 apparaten, zowel kopieerapparaten waarmee meer dan 9 kopieën per minuut kunnen worden gerealiseerd als geïntegreerde apparaten die met dergelijke kopieerapparaten kunnen worden gelijkgesteld;2° het gegeven dat hij geen gebruikte apparaten onder bezwarende titel ter beschikking stelt van anderen;3° de activiteitensector waartoe hij overeenkomstig de activiteitennomenclatuur NACE-BEL behoort;4° het aantal hoofdarbeiders of zelfstandige arbeiders dat aan de hand van de gebruikte apparaten regelmatig kopieën heeft kunnen maken of laten maken. Andere vergoedingsplichtigen die voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 12, § 3, welke van oordeel zijn dat het aantal kopieën van beschermde werken onmiskenbaar lager of hoger ligt dan het aantal vastgesteld aan de hand van het gestandaardiseerde rooster, moeten overeenkomstig § 1 een aangifte indienen.
Andere vergoedingsplichtigen die niet voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 12, § 3, moeten overeenkomstig § 1 een aangifte indienen. § 4. Indien geen rooster wordt goedgekeurd, dienen de vergoedingsplichtigen op wie het rooster van toepassing had moeten zijn, een aangifte in overeenkomstig paragraaf 1.
Art. 17.§ 1. De vergoedingsplichtigen moeten binnen dertig werkdagen te rekenen van de eerste dag van de zevende maand volgend op de inwerkingtreding van dit besluit een aangifte bezorgen aan de beheersvennootschap.
De in het eerste lid bedoelde aangifte heeft betrekking op de periode van zes maanden volgend op de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. Vervolgens moeten de vergoedingsplichtigen jaarlijks binnen dertig werkdagen te rekenen van de verjaardag van de aanvang van de in de eerste paragraaf bedoelde termijn van dertig werkdagen aan de beheersvennootschap een aangifte bezorgen.
De in het eerste lid bedoelde aangifte heeft betrekking op het jaar voorafgaand aan de verjaardag omschreven in hetzelfde lid. § 3. Indien blijkt dat de in de §§ 1 en 2 bepaalde termijn kennelijk ontoereikend is om de aangifte te bezorgen, staat de beheersvennootschap op een met redenen omkleed verzoek van de vergoedingsplichtige, ingediend binnen de termijn gesteld in de §§ 1 en 2 een langere termijn toe, die evenwel 90 werkdagen niet te boven mag gaan. § 4. De beheersvennootschap en de vergoedingsplichtige kunnen in onderling overleg overeenkomen dat de periode waarop de aangifte betrekking heeft, langer of korter is dan die bepaald in §§ 1 en 2.
In dat geval hebben de aangifte en het bedrag van de evenredige vergoeding betrekking op de in onderling overleg overeengekomen periode.
Art. 18.§ 1. Het aangifteformulier kan verschillen naar gelang van de hoedanigheid van de vergoedingsplichtige maar moet ten minste de volgende gegevens bevatten : 1° de periode waarop de aangifte betrekking heeft;2° de termijn binnen welke de aangifte aan de beheersvennootschap moet worden bezorgd;3° de gegevens waarvan overeenkomstig artikel 16 aangifte moet worden gedaan;4° de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het in artikel 9, bepaalde bedrag;5° de verplichting tot het bewaren van het beroepsgeheim zoals bepaald in artikel 78 van de wet;6° de sancties bepaald in artikel 80, vijfde lid, van de wet indien de opgelegde termijn niet in acht wordt genomen of de aangifte onvolledig of kennelijk onjuist is. De Minister kan in bijkomende vermeldingen voorzien ingeval die nodig zijn voor de vaststelling van het bedrag van de evenredige vergoeding of ter informatie van de vergoedingsplichtigen.
Het aangifteformulier wordt uitgereikt door de beheersvennootschap nadat het door de Minister overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX is goedgekeurd. Het formulier wordt goedgekeurd indien het de vermeldingen omschreven in het eerste lid of die waarin op grond van het tweede lid kunnen worden voorzien, bevat. § 2. De beheersvennootschap moet ten minste 20 werkdagen vóór het verstrijken van de periode waarop de aangifte betrekking heeft, aan de vergoedingsplichtigen van wie zij de identiteit op behoorlijke wijze heeft kunnen vaststellen, een exemplaar van het aangifteformulier toezenden.
Bovendien moet de beheersvennootschap aan de vergoedingsplichtigen die daarom verzoeken, de nodige documentatie omtrent de wets- en verordeningsbepalingen inzake de evenredige vergoeding, alsook een aangifteformulier bezorgen.
Onderafdeling 2. - Kennisgeving van het bedrag van de evenredige vergoeding
Art. 19.Onverminderd de mogelijkheid geboden aan de vergoedingsplichtigen om de evenredige vergoeding overeenkomstig de artikelen 10 tot 12 te storten op het tijdstip van indiening van de aangifte bij de beheersvennootschap, moet deze laatste aan de vergoedingsplichtigen het bedrag van de evenredige vergoeding betekenen binnen een termijn van een jaar te rekenen van de ontvangst van de aangifte. Voornoemde termijn wordt opgeschort vanaf de datum van kennisgeving van een verzoek om advies overeenkomstig artikel 14 tot de dag dat advies wordt uitgebracht.
In de kennisgeving moeten volgende gegevens zijn vermeld : 1° de hoedanigheid van de vergoedingsplichtige in de zin van artikel 1, 16° tot 19°;2° de periode waarvoor de evenredige vergoeding verschuldigd is;3° het bedrag van de evenredige vergoeding dat de vergoedingsplichtige verschuldigd is, alsmede de berekening ervan. Onderafdeling 3. - Voorlichting van de vergoedingsplichtigen
Art. 20.§ 1. De beheersvennootschap moet binnen 90 werkdagen te rekenen van de inwerkingtreding van dit besluit aan de vergoedingsplichtigen die zij op behoorlijke wijze heeft kunnen identificeren, een duidelijke, volledige, correcte en nauwkeurige beschrijving toezenden van de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de evenredige vergoeding. § 2. De kennisgeving van de in § 1 bedoelde voorlichting moet geschieden door middel van documentatie bezorgd door de beheersvennootschap nadat zij door de Minister overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX is goedgekeurd. De documentatie wordt goedgekeurd indien zij duidelijke, volledige, correcte en nauwkeurige gegevens bevat omtrent de wets- en verordeningsbepalingen inzake de evenredige vergoeding. HOOFDSTUK IV - Nadere regels voor de controle Afdeling 1. - Vermeldingen op de facturen
Art. 21.De facturen die door bijdrageplichtigen, alsook door dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, worden uitgereikt in verband met apparaten die op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, moeten duidelijk het bedrag van de forfaitaire vergoeding betreffende die apparaten vermelden.
De door bijdrageplichtigen uitgereikte facturen in verband met scanners die op het nationale grondgebied in de handel zijn gebracht, moeten duidelijk het bedrag van de forfaitaire vergoeding betreffende die apparaten vermelden.
De dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, mogen geen facturen betreffende die apparaten aanvaarden waarop het bedrag van de forfaitaire vergoeding niet duidelijk is vermeld. Afdeling 2. - Verzoek om gegevens
Art. 22.§ 1. De vergoedingsplichtigen, de bijdrageplichtigen, de dealers, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, de leasingbedrijven en de bedrijven voor onderhoud van apparaten moeten aan de beheersvennootschap op haar verzoek de gegevens verstrekken die nodig zijn voor de inning van de vergoeding voor reprografie. § 2. De beheersvennootschap kan aan de bijdrageplichtigen, aan de dealers, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, aan de leasingbedrijven of aan de bedrijven voor onderhoud van apparaten slechts vragen de gegevens nodig voor de inning van de evenredige vergoeding te verstrekken indien zij zich vooraf tot de vergoedingsplichtige heeft gewend en deze laatste de opgelegde termijn niet in acht heeft genomen of onvolledige of kennelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt.
De vertegenwoordiger van de Minister bedoeld in artikel 76 van de wet moet het verzoek om gegevens bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk aan de geadresseerde toezenden. § 3. De beheersvennootschap moet in dat verzoek opgave doen van : 1° de rechtsgronden van het verzoek;2° de gevraagde gegevens;3° de redenen en het doel van het verzoek;4° de termijn binnen welke de gegevens moeten worden medegedeeld en die niet minder dan 20 werkdagen mag bedragen te rekenen van de ontvangst van het verzoek;5° de sancties bepaald op grond van artikel 80, vijfde lid, van de wet ingeval de opgelegde termijn niet in acht wordt genomen of onvolledige of onjuiste gegevens worden verstrekt. § 4. De gegevens verkregen als antwoord op een verzoek mogen niet voor andere doeleinden of om andere redenen worden aangewend dan die omschreven in het verzoek.
De ondervraagde vergoedingsplichtigen, bijdrageplichtigen, dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, alsook de leasingbedrijven en de bedrijven die zorgen voor het onderhoud van de apparaten, kunnen op grond van het verzoek om gegevens niet worden verplicht te bekennen dat zij de wet hebben overtreden of daarbij betrokken zijn geweest.
Het verzoek om gegevens wordt aan de vergoedingsplichtigen, de bijdrageplichtigen, de dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, alsook aan de leasingbedrijven en de bedrijven die zorgen voor het onderhoud van de apparaten, betekend bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs.
Tegelijkertijd wordt een kopie ervan toegezonden aan de Minister.
De Minister kan de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken op zodanige wijze bepalen dat zij de activiteiten van de ondervraagde personen niet meer dan nodig hinderen. HOOFDSTUK V. - Nadere regels voor de verdeling Afdeling 1. - Verzoek om gegevens
Art. 23.§ 1. De vergoedingsplichtigen moeten aan de beheersvennootschap op haar verzoek de gegevens betreffende de gekopieerde werken verstrekken die nodig zijn voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie. § 2. De beheersvennootschap moet in het verzoek opgave doen van : 1° de rechtsgronden van het verzoek;2° de gevraagde gegevens;3° de redenen en het doel van het verzoek;4° de periode tijdens welke de gegevens betreffende de gekopieerde werken moeten worden ingewonnen en die niet meer dan 15 werkdagen per kalenderjaar mag bedragen;5° de termijn binnen welke de gevraagde gegevens moeten worden medegedeeld en die niet minder dan 30 werkdagen mag bedragen te rekenen van de ontvangst van het verzoek. § 3. De vergoedingsplichtigen kunnen op grond van het verzoek om gegevens niet worden verplicht te bekennen dat zij de wet hebben overtreden of daarbij betrokken zijn geweest.
Het verzoek om gegevens wordt aan de vergoedingsplichtigen betekend bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs. Tegelijkertijd wordt een kopie ervan betekend aan de Minister. § 4. Indien de vergoedingsplichtige ermee instemt dat de beheersvennootschap ter plaatse gedurende een of meer periodes die in totaal vijftien werkdagen per kalenderjaar niet te boven mogen gaan, een lijst opmaakt van de beschermde werken die worden gekopieerd aan de hand van de door hem gebruikte apparaten, moet hij de gegevens betreffende de gekopieerde werken die nodig zijn voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie, niet mededelen.
Ingeval de vergoedingsplichtige zijn toestemming geeft op de wijze omschreven in het eerste lid, kan de beheersvennootschap niet weigeren een lijst op te maken van de beschermde werken die worden gekopieerd aan de hand van de apparaten gebruikt door de vergoedingsplichtige. De beheersvennootschap kan beslissen die lijst ter plaatse op te maken gedurende een periode korter dan vijftien werkdagen per kalenderjaar. § 5. De gegevens verkregen als antwoord op een verzoek of ingevolge een ter plaatse opgemaakte lijst mogen niet voor andere doeleinden of om andere redenen worden aangewend dan voor de verdeling van de vergoeding voor reprografie.
De Minister kan de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken om gegevens, alsook de manier waarop de lijst van beschermde werken bedoeld in § 4 ter plaatse wordt opgemaakt, op zodanige wijze bepalen dat de activiteiten van de vergoedingsplichtigen niet meer dan nodig worden gehinderd. Afdeling 2. - Goedkeuring van de verdelingsregels
Art. 24.De verdelingsregels inzake de vergoeding voor reprografie die de beheersvennootschap vaststelt, alsook elke wijziging die zij daarin aanbrengt, moeten door de Minister overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX worden goedgekeurd.
De in het eerste lid bedoelde verdelingsregels en de wijzigingen ervan worden goedgekeurd indien zij in overeenstemming zijn met de wet.
De Minister kan de goedkeuring intrekken wanneer niet meer is voldaan aan de voorwaarden gesteld voor de toekenning ervan. HOOFDSTUK VI. - Aanpassing van de bedragen van de vergoeding voor reprografie
Art. 25.Op advies van de commissie bedoeld in artikel 27 werkt de Minister twee jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit besluit en daarna iedere twee jaar een ontwerp van koninklijk besluit uit op grond waarvan de bedragen van de vergoeding voor reprografie geheel of gedeeltelijk worden aangepast, zulks rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand voorafgaand aan de verjaardag van de inwerkingtreding van dit besluit. Hij legt dat ontwerp van koninklijk besluit ter beraadslaging voor aan de Ministerraad.
Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand voorafgaand aan die van de inwerkingtreding van dit besluit.
De aanpassing van de bedragen geschiedt volgens de volgende formule : het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het kan gaan om een gedeeltelijke aanpassing. HOOFDSTUK VII. - Studie betreffende de reprografie
Art. 26.§ 1. Ten laatste op het einde van het tweede jaar na de inwerkingtreding van dit besluit en daarna om de vijf jaar moet de beheersvennootschap door een onafhankelijke instelling een studie betreffende het kopiëren voor privé-gebruik of didactisch gebruik van op grafische of op soortgelijke wijze vastgelegde werken in België laten verrichten. § 2. Door middel van deze studie moet inzonderheid het volgende worden vastgesteld : 1° het aantal gebruikte apparaten en de verdeling ervan per activiteitensector;2° het aantal gemaakte kopieën aan de hand van voornoemde apparaten en de verdeling ervan per activiteitensector;3° het aantal kopieën van beschermde werken vastgelegd op een grafische of op een soortgelijke drager die aan de hand van voornoemde apparaten wordt gemaakt en de verdeling ervan per activiteitensector;4° de verdeling van het aantal kopieën van beschermde werken op grond van de verschillende categorieën van beschermde werken vastgelegd op een grafische of op een soortgelijke drager;5° de geldmiddelen die de vergoedingsplichtigen besteden aan de reproductie voor privé-gebruik of didactisch gebruik van werken vastgelegd op een grafische of op een soortgelijke drager, alsmede de geldmiddelen die zij besteden aan de vergoeding voor reprografie. § 3. Het ontwerp van deze studie moet vooraf door de Minister worden goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IX. De goedkeuring wordt verleend op voorwaarde dat : 1° de beheersvennootschap een openbare aanbesteding heeft gehouden om de instelling belast met de studie aan te wijzen;2° de instelling haar onafhankelijkheid en onbevooroordeeldheid waarborgt en aantoont dat zij over de nodige bekwaamheden beschikt om de studie te verrichten;3° de doelstellingen van het ontwerp betreffende de studie overeenstemmen met die bepaald in het tweede lid;4° de kostprijs van de studie redelijk is. § 4. De vertegenwoordiger van de Minister bedoeld in artikel 76 van de wet waakt erover dat de studie op behoorlijke wijze wordt gerealiseerd. § 5. De vergoedingsplichtigen, de bijdrageplichtigen, de dealers, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, de leasingbedrijven en de bedrijven voor onderhoud van apparaten moeten aan de erkende onafhankelijke organisatie op verzoek de gegevens verstrekken die nodig zijn om de studie betreffende de vergoeding voor reprografie te verrichten. § 6. De erkende onafhankelijke organisatie moet in dat verzoek opgave doen van : 1° de rechtsgronden van het verzoek;2° de gevraagde gegevens;3° de redenen en het doel van het verzoek;4° de termijn binnen welke de gegevens moeten worden medegedeeld en die niet minder dan 20 werkdagen mag bedragen te rekenen van de ontvangst van het verzoek. § 7. De gegevens verkregen als antwoord op een verzoek mogen niet voor andere doeleinden of om andere redenen worden aangewend dan die omschreven in het verzoek.
De ondervraagde vergoedingsplichtigen, bijdrageplichtigen, dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, alsook de leasingbedrijven en de bedrijven die zorgen voor het onderhoud van de apparaten, kunnen op grond van het verzoek om gegevens niet worden verplicht te bekennen dat zij de wet hebben overtreden of daarbij betrokken zijn geweest.
Het verzoek om gegevens wordt aan de vergoedingsplichtigen, de bijdrageplichtigen, de dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, alsook aan de leasingbedrijven en de bedrijven die zorgen voor het onderhoud van de apparaten, toegezonden bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs.
Tegelijkertijd wordt een kopie ervan toegezonden aan de Minister.
De Minister kan de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken op zodanige wijze bepalen dat zij de activiteiten van de ondervraagde personen niet meer dan nodig hinderen. HOOFDSTUK VIII. - Raadpleging van de betrokken milieus
Art. 27.§ 1. Bij het Ministerie van Justitie wordt een adviescommissie van de betrokken milieus ingesteld. § 2. De commissie wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Minister en bestaat daarnaast uit personen aangewezen door de beheersvennootschap, door organisaties die de bijdrageplichtigen vertegenwoordigen, door organisaties die de dealers in apparaten, ongeacht of zij groothandelaar of kleinhandelaar zijn, vertegenwoordigen, alsmede door organisaties die de vergoedingsplichtigen vertegenwoordigen.
De organisaties die de leden van de commissie moeten aanwijzen, alsook het aantal personen dat de beheersvennootschap en iedere organisatie kunnen aanwijzen, worden door de Minister vastgesteld. § 3. Op verzoek van de Minister of op eigen initiatief, indien de personen aangewezen door de beheersvennootschap of ten minste een vierde van de leden van de commissie daarom verzoeken, brengt de commissie advies uit omtrent het statuut van bepaalde apparaten ten opzichte van de vergoeding voor reprografie, inzake de bedragen van de vergoeding voor reprografie, over de wijze waarop die vergoeding wordt geïnd en toezicht ter zake wordt uitgeoefend, alsook betreffende het verzoek om gegevens nodig voor de verdeling van deze vergoeding.
De commissie neemt haar adviezen consensueel aan. Bij gebreke van consensus worden de verschillende standpunten in het advies vermeld. § 4. De voorzitter van de commissie roept de commissie samen en stelt de agenda vast.
Naar gelang van de agendapunten en rekening houdend met de belangen van de verschillende vertegenwoordigde organisaties zetelt de commissie in plenaire vergadering of in beperkte vergadering.
De commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast onder goedkeuring van de Minister. HOOFDSTUK IX. - Procedure van goedkeuring door de Minister
Art. 28.§ 1. De in de artikelen 13, 18, 20, 24 en 26, bedoelde verzoeken om goedkeuring moeten aan de Minister worden gericht bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs. § 2. Bij de aanvraag moeten de stukken worden gevoegd waarvoor om goedkeuring wordt verzocht.
Met betrekking tot de goedkeuring van de verdelingsregels moeten bij de aanvraag bovendien de volgende stukken worden gevoegd : 1° een afschrift van de verdelingsregels waarvoor om goedkeuring wordt verzocht;2° een verklaring waarin de naam en de woonplaats van de natuurlijke personen, alsook de naam, de zetel en het doel van de rechtspersonen zijn vermeld, die het beheer van hun rechten inzake de vergoeding voor reprografie rechtstreeks aan de beheersvennootschap hebben toevertrouwd;3° een afschrift van de contracten gesloten met in het buitenland gevestigde beheersvennootschappen, op grond waarvan de beheersvennootschap voor rekening van die buitenlandse vennootschappen de vergoedingen voor reprografie in België int. § 3. De beheersvennootschap moet alle aanvullende inlichtingen verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van haar aanvraag. § 4. Ingeval de Minister beschikt over gegevens die bij het verzoek om goedkeuring moeten worden gevoegd, moet hij de beheersvennootschap daarvan in kennis stellen bij ter post aangetekende brief met ontvangbewijs.
De beslissing houdende goedkeuring of weigering ervan moet worden betekend binnen 6 maanden te rekenen van de aangetekende brief bedoeld in het eerste lid. § 5. Wanneer de Minister voornemens is de goedkeuring te weigeren of in te trekken, geeft hij hiervan bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs kennis aan de beheersvennootschap. In deze kennisgeving moeten de redenen voor de weigering of de intrekking van de goedkeuring zijn vermeld.
De beheersvennootschap beschikt over een termijn van een maand te rekenen van de kennisgeving bedoeld in het vorige lid om door middel van een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs bij de Minister beroep aan te tekenen tegen de beslissing en op haar verzoek door de Minister of door de persoon die deze laatste daartoe aanwijst, te worden gehoord. § 6. De goedkeuring, alsook de weigering en de intrekking ervan worden aan de betrokken beheersvennootschap ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen
Art. 29.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998.
Art. 30.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 oktober 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld