gepubliceerd op 12 december 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 houdende overgangsmaatregelen in verband met de elektronische identiteitskaart
30 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 houdende overgangsmaatregelen in verband met de elektronische identiteitskaart
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Tijdens de overgangsfase van de gewone naar de elektronische identiteitskaart werden elf gemeenten aangewezen om te fungeren als proefgemeenten. Dit geschiedde bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 houdende overgangsmaatregelen in verband met de elektronische identiteitskaart (Belgisch Staatsblad van 28 maart 2003).
In dat verband zijn de wet van 20 oktober 2000 tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure en de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten belangrijk.
Los van de uitreiking van de elektronische identiteitskaarten in de elf pilootgemeenten, dient er voorzien te worden in de mogelijkheid om kaarten toe te kennen aan specifieke doelgroepen (bv. ambtenaren die zich bij het vervullen van hun taak moeten identificeren, vrije beroepen die nu al gebruik maken van de elektronische handtekening) die door middel van de genoemde kaarten snel, efficiënt en goedkoop elektronische toepassingen zouden kunnen gebruiken.
Op deze wijze wordt de mogelijkheid geschapen om het aantal kaarten, dat uitgereikt wordt aan personen die onmiddellijk zullen kunnen genieten van de invoering van de elektronische identiteitskaarten, te vermeerderen.
De specifieke doelgroepen die hiervoor belangstelling hebben zouden een voorbeeldfunctie kunnen uitoefenen wat het maatschappelijke nut van de nieuwe kaarten betreft.
De uitreiking aan sommige doelgroepen moet geschieden op basis van een aanvraag van een federale, gewestelijke of gemeenschapsoverheid. De gemotiveerde aanvraag wordt gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken, die erover oordeelt aan de hand van een aantal criteria, zoals het aantal reeds bestaande toepassingen en het aantal verwachte gebruikers van die toepassingen.
Op vraag van de Raad van State worden ook de krachtlijnen van de procedure voor de afgifte van een nieuwe elektronische identiteitskaart voor specifieke doelgroepen in het besluit opgenomen.
Deze kunnen als volgt worden samengevat.
Vanaf het ogenblik dat de aanvraag door de Minister van Binnenlandse Zaken wordt aanvaard, delen de verantwoordelijken van de betrokken specifieke doelgroep aan het Rijksregister van de natuurlijke personen de namen en de identificatienummers mede van de personen voor wie de elektronische identiteitskaarten bestemd zijn. De verantwoordelijken van de doelgroep bevestigen de volmacht te hebben ontvangen van de persoon voor wie de kaart wordt aangevraagd. Het is immers zo dat de aanvraag van een elektronische identiteitskaart in hoofde van een individuele persoon op vrijwillige basis gebeurt.
Het Rijksregister zal de namen van de aanvragers meedelen aan de respectievelijke gemeenten waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben.
Zij ontvangen van hun gemeente een oproepingskaart om zich aan te bieden voor de invulling van een basisdocument. De aanmaak en afgifte van de identiteitskaart gebeurt dan op dezelfde manier zoals momenteel in de elf proefgemeenten. Alleen de activering van de kaart zal, voor de inwoners van de niet-pilootgemeenten, gebeuren bij een regionale afvaardiging van het Rijksregister.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL
Advies 36.014/2 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 14 oktober 2003 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 houdende overgangsmaatregelen in verband met de elektronische identiteitskaart", heeft op 20 oktober 2003 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en gewijzigd bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief aldus : "Vu l'urgence motivée par le fait que, dans le cadre de la récente législation, notamment la loi du 20 octobre 2000 introduisant l'utilisation de moyens de télécommunication et de la signature électronique dans la procédure judiciaire et extrajudiciaire et la loi du 9 juillet 2001 fixant certaines règles relatives au cadre juridique pour les signatures électroniques et les services de certification, il y a lieu de créer le plus rapidement possible la possibilité pour des groupes cibles spécifiques de pouvoir utiliser de manière rapide, efficace et peu onéreuse, par le biais de la carte d'identité électronique, des applications électroniques dont disposent certaines autorités et pour lesquelles une authentification et/ou une signature électronique sont nécessaires,... ».
De termijn die verlopen is tussen het inwinnen van het advies van de Inspecteur van Financiën (die zijn advies heeft uitgebracht op 22 juli 2003) en het inwinnen van dat van de Raad van State (die op 14 oktober 2003 omtrent het ontwerp geadieerd is) is aanzienlijk.De Raad van State beschikt niet over de nodige informatie om de facto te kunnen uitmaken of zulk een termijn in tegenspraak is met het verzoek om spoedbehandeling van deze adviesaanvraag.
In ieder geval, mochten ook de ondertekening en de bekendmaking van het besluit lang op zich laten wachten, dan kan de spoedeisendheid van de procedure aangevochten worden vóór de afdeling Administratie.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Rechtsgrond l. Het ontworpen besluit strekt ertoe naast het experiment met de nieuwe identiteitskaart in elf proefgemeenten, geregeld bij het koninklijk besluit van 25 maart 2003 - dat op het punt staat gewijzigd te worden bij het thans voorliggende koninklijk besluit - een parallel experiment in te voeren, dat niet meer op geografische basis georganiseerd wordt, maar op basis van persoonlijke criteria, en over het hele Rijk. Die aanvullende overgangsmaatregel vindt zijn rechtsgrond in artikel 19, § 1, derde lid, van de in de aanhef genoemde wet van 25 maart 2003, voorzover hij niet leidt tot een veralgemeende invoering van de elektronische identiteitskaart, waarbij voldaan zal moeten worden aan de voorwaarden van artikel 19, § 1, vierde lid.
De gemachtigde ambtenaar heeft bevestigd dat het experiment beperkt is, net zoals trouwens de budgettaire middelen voor dat experiment beperkt zijn. Uit het ontwerp moet bijgevolg blijken dat niet noodzakelijk alle aanvragen van de overheden van de federale staat, van de gemeenschappen of de gewesten ingewilligd worden.
De aan de Raad van State voorgelegde bepaling, die luidt als volgt : "... De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt voor elke betrokken doelgroep de datum vanaf wanneer de elektronische identiteitskaart ter beschikking wordt gesteld", moet bijgevolg zo worden aangepast dat daarin wordt bepaald dat een aanvraag wordt gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken, en dat deze voor iedere specifieke doelgroep bepaalt of en vanaf welke datum de elektronische identiteitskaart ter beschikking wordt gesteld. 2. Zelfs na die aanpassing moet het ontwerp nog vervolledigd worden. Het staat immers aan de Koning om in deze aangelegenheid alle maatregelen uit te vaardigen die niet bijkomstig zijn.
Zo bijvoorbeeld moet worden bepaald in welke omstandigheden de identiteitskaart wordt vernieuwd, inzonderheid wanneer de houder ervan daarom verzoekt in het kader van hoofdstuk IIbis, zoals dat al het geval is in de elf proefgemeenten, ingevolge artikel 2, tweede lid, 9°, van het besluit van 25 maart 2003 (de gemachtigde ambtenaar bevestigt dat de in het ontworpen artikel 2bis bedoelde aanvraag van een overheid van de federale Staat, van een gemeenschap of gewest geen automatisch gevolg heeft op het niveau van het individu).
Ook moet worden bepaald hoe de gemeenten die niet als proefgemeenten zijn aangewezen, te werk moeten gaan.
Ten slotte moet ook de wijze waarop de werkingssfeer voor elk van de "specifieke doelgroepen" wordt afgebakend, geregeld worden door de Koning, waarbij gelet moet worden op de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, waarvan artikel 4, § 1, bepaalt dat "behoudens andersluidende wettelijke bepalingen (...) niemand verplicht (kan) worden rechtshandelingen te stellen via elektronische weg".
De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter;
De heer J. Jaumotte en Mevr. M. Baguet, staatsraden;
Mevr. B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, B. Vigneron.
De voorzitter, Y. Kreins.
30 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 maart 2003 houdende overgangsmaatregelen in verband met de elektronische identiteitskaart ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 25 maart 2003 tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 19, § 1, derde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 maart 2003 houdende overgangsmaatregelen in verband met de elektronische identiteitskaart;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende de identiteitskaarten;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 22 juli 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 19 september 2003;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat in het raam van recente wetgeving, namelijk de wet van 20 oktober 2000 tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en buitengerechtelijke procedure en de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, zo spoedig mogelijk de mogelijkheid moet gecreëerd worden voor specifieke doelgroepen om door middel van de elektronische identiteitskaart snel, efficiënt en goedkoop elektronische toepassingen te kunnen gebruiken waarover bepaalde overheden beschikken en waarvoor een authentificatie en/of een elektronische handtekening nodig zijn;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 20 oktober 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 25 maart 2003 houdende overgangsmaatregelen in verband met de elektronische identiteitskaart wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IIbis. - Specifieke doelgroepen
Art. 2bis.§ 1. De elektronische identiteitskaart kan tijdens de periode van vernieuwing van de identiteitskaarten op aanvraag van een federale, gemeenschaps- of gewestelijke overheid ter beschikking worden gesteld van specifieke doelgroepen. Deze gemotiveerde aanvraag wordt gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Deze oordeelt over de aanvraag en bepaalt voor elke betrokken doelgroep vanaf welke datum de elektronische identiteitskaart ter beschikking wordt gesteld. § 2. Vanaf de datum waarop de Minister van Binnenlandse Zaken de elektronische identiteitskaart ter beschikking stelt van de betrokken doelgroep delen de verantwoordelijken van deze doelgroep aan het Rijksregister van de natuurlijke personen de naam en het identificatienummer van het Rijksregister mede van de leden van hun specifieke doelgroep die een elektronische identiteitskaart wensen te bekomen.
Het Rijksregister deelt de namen van de betrokken personen mede aan de gemeenten waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben. Zij worden door hun gemeente opgeroepen met het oog op de invulling van het basisdocument.
De aanmaak en afgifte van de identiteitskaart verloopt overeenkomstig het koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende de identiteitskaart. De activering van de identiteitskaart gebeurt evenwel voor de inwoners van de andere gemeenten dan die bedoeld in artikel 1 bij een regionale afvaardiging van het Rijksregister. »
Art. 2.In artikel 4, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « iedereen » vervangen door de woorden « elke houder van een elektronische identiteitskaart ».
Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 4.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 november 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL