gepubliceerd op 10 september 1997
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1996, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende de organisatie van een onderhandelingsprocedure om afdankingen te vermijden
30 MEI 1997. Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1996, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende de organisatie van een onderhandelingsprocedure om afdankingen te vermijden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de houthandel;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1996, gesloten in het Paritair Subcomité voor de houthandel, betreffende de organisatie van een onderhandelingsprocedure om afdankingen te vermijden.
Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 mei 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Bijlage Paritair Subcomité voor de houthandel Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1996 Organisatie van een onderhandelingsprocedure om afdankingen te vermijden (Overeenkomst geregistreerd op 14 mei 1996 onder het nummer 41803/CO/125.03)
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de houthandel.
Onder "werklieden", wordt verstaan de werklieden en werksters.
Art. 2.Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt bedoeld onder : 1° collectief ontslag : ieder ontslag van minstens 10 pct.van het door de onderneming tewerkgestelde personeel gedurende het kwartaal dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van 3 werknemers in de ondernemingen die minder dan 30 werknemers tewerkstellen, gedurende een periode van zestig kalenderdagen. 2° werknemersvertegenwoordigers : de vakbondsafvaardiging van de werklieden of, bij ontstentenis van zo'n vakbondsafvaardiging, de gewestelijke secretarissen van de werknemersorganisaties die in het paritair subcomité zetelen.3° individueel ontslag : ieder ontslag niet bedoeld onder 1° van dit artikel.4° beperkt comité : het orgaan opgericht op vlak van het paritair subcomité en samengesteld uit de Voorzitter van dit comité, twee werkgeversvertegenwoordigers en twee werknemersvertegenwoordigers aangeduid door de organisaties die in het paritair subcomité zetelen.
Art. 3.De werkgevers zullen tot geen enkel collectief ontslag overgaan zonder de procedure voorzien in artikel 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst te hebben gevolgd en zonder alle andere maatregelen tot vrijwaring van de tewerkstelling, met inbegrip van de invoering van een stelsel van tijdelijke werkloosheid wegens economische redenen, te hebben uitgeput.
Art. 4.Indien onvoorzienbare of onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zich voordoen zodat de maatregelen tot vrijwaring van de tewerkstelling afgesproken in het kader van de toepassing van artikel 3 van deze collectieve arbeidsovereenkomst of andere maatregelen tot vrijwaring van de tewerkstelling socio-economisch onhoudbaar zijn, zal de toestand het voorwerp uitmaken van een onderhandeling op ondernemingsvlak tussen de werkgever en de werknemersvertegenwoordigers.
De werkgever licht de Voorzitter van het paritair subcomité in betreffende de onderhandelingen geopend in het kader van het vorig lid.
Indien deze onderhandeling tot geen akkoord leidt, doet de meest gerede partij beroep op het beperkt comité.
Art. 5.Bij dreigend collectief ontslag en zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen voortspruitend uit de wetgeving terzake, brengt de werkgever de werknemersvertegenwoordigers alsook de Voorzitter van het paritair subcomité hiervan op de hoogte.
Binnen de twee weken volgend op deze informatie, starten op ondernemingsvlak onderhandelingen tussen de werkgever en de werknemersvertegenwoordigers betreffende de maatregelen die terzake kunnen genomen worden.
Indien deze onderhandelingen tot geen akkoord leiden, doet de meest gerede partij beroep op het beperkt comité.
Tijdens de duur van de procedure voorzien bij dit artikel, mag de werkgever, met uitzondering van het ontslag wegens dringende reden, noch tot betekening van een collectief ontslag noch tot betekening van zelfs individuele afdankingen overgaan.
Art. 6.Bij niet-naleving van de bepalingen van de artikelen 3 en/of 4 en/of 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, zonder afbreuk te doen op de sancties die door de toepasselijke wetgeving of reglementering voorzien zijn, is de werkgever gehouden tot de betaling aan het Fonds voor bestaanszekerheid van de houthandel van een schadeloosstellende bijdrage per betrokken werknemer. Het bedrag hiervan wordt forfaitair vastgesteld op : - 28 000 F per werknemer wiens anciënniteit binnen de onderneming minder dan 20 jaar bedraagt; - 56 000 F per werknemer wiens anciënniteit binnen de onderneming minstens 20 jaar bedraagt.
Art. 7.Onmiddellijk bij ontvangst van de in toepassing van artikel 6 geïnde bedragen, maakt het fonds voor bestaanszekerheid deze over ten bate van de betrokken werklieden.
Art. 8.Ingeval van individueel ontslag, wordt de werkgevers aangeraden de bepalingen van de artikelen 3 tot 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst na te leven.
Art. 9.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1996 en wordt voor onbepaalde duur gesloten.
Ze mag door elk van de ondertekenende partijen opgezegd worden mits eerbieding van een opzegtermijn van drie maanden die per aangetekende brief aan de Voorzitter van het Paritair Subcomité voor de houthandel wordt betekend.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van30 mei 1997.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld