Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 januari 2003
gepubliceerd op 24 april 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012054
pub.
24/04/2003
prom.
30/01/2003
ELI
eli/besluit/2003/01/30/2003012054/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

30 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de vormings- en opleidingsinitiatieven.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 30 januari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 2001 Tewerkstellings- en vormingsinitiatieven (Overeenkomst geregistreerd op 10 augustus 2001 onder het nummer 58513/CO/120) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle textiel- en breigoedondernemingen en alle erin tewerkgestelde arbeiders en arbeidsters (ook werklieden genoemd) die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de N.V. Celanese en de ondernemingen en de erin tewerkgestelde werklieden die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Subcomité voor de textielnijverheid uit het administratief arrondissement Verviers, het Paritair Subcomité voor de vlasbereiding en het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte van de overeenkomst

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in het raam van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 voor de jaren 2001 en 2002, met het oog op een aantal tewerkstellings en vormingsinitiatieven.

Tevens bepaalt de huidige collectieve arbeidsovereenkomst de nodige modaliteiten met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk IV - Vorming en opleiding - van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 maart 2001 gesloten in het Paritair Comité van de textielnijverheid en het breiwerk tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de jaren 2001 en 2002. HOOFDSTUK III. - Tewerkstellingsmaatregelen Principe.

Art. 3.Volgende tewerkstellingsbevorderende maatregelen worden genomen : - verlenging van de tewerkstellingsverbintenissen; - halftijds brugpensioen; - loopbaanonderbreking voor + 50 jarigen; - toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van de Nationale Arbeidsraad.

Tewerkstellingsverbintenissen

Art. 4.De tewerkstellingsverbintenissen vermeld in de artikelen 4 tot en met 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 18 november 1988, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 juli 1989, aangevuld en verlengd voor de jaren 1991 en 1992 bij artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 februari 1991 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1991-1992, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 augustus 1991, aangevuld en verlengd voor de jaren 1993 en 1994 bij artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 maart 1993 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1993-1994, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 juli 1994, verlengd voor de jaren 1995 en 1996 bij artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 april 1995 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1995-1996, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 25 februari 1996, verlengd voor de jaren 1997 en 1998 bij artikel 3 van de collectieve overeenkomst van 25 april 1997, verlengd voor de jaren 1999 en 2000 bij artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 april 1999 gelden eveneens voor de jaren 2001 en 2002 zonder evenwel afbreuk te doen aan de toepassing van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.

Art. 5.De hierboven vermelde verlenging van twee jaren van de tewerkstellingsverbintenissen behelst volgende principes : a) Verbod van afdanking om economische of technische redenen.Van dit principe kan, overeenkomstig voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989, worden afgeweken. b) Wanneer overeenkomstig artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989 waarvan hierboven sprake wordt vastgesteld dat de afdanking in strijd is met voormelde principes wordt een eenmalige forfaitaire schadevergoeding toegekend aan de afgedankte arbeider(ster) van 40 000 BEF (991,57 EUR).c) De arbeiders(sters) die overeenkomstig de geldende sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende het brugpensioen, op brugpensioen worden gesteld moeten vervangen worden overeenkomstig artikel 9 van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989.Van deze verplichting kan afgeweken worden op basis van de artikelen 10 en 11 van deze collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989 en mits naleving van de wettelijke bepalingen op het stuk van de vervangingsplicht van bruggepensioneerden. d) Arbeiders(sters) die worden afgedankt om andere redenen dan de redenen aangehaald onder litterae a) en c) hierboven moeten worden vervangen binnen de drie maanden na het verstrijken van de vooropzeg of bij ontstentenis van de vooropzeg binnen de drie maanden na de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst.Van deze verplichting kan eveneens afgeweken worden overeenkomstig de bepalingen dienaangaande opgenomen in voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989.

Halftijds brugpensioen

Art. 6.Er wordt een stelsel van halftijds brugpensioen ingesteld overeenkomstig collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, in geval van halvering van de arbeidsprestaties algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993.

De minimumleeftijd om op halftijds brugpensioen gesteld te worden is vastgesteld op 56 jaar.

Aan de werklieden die in de loop van de jaren 2001 en 2002 tot het halftijds brugpensioen toetreden, wordt de aanvullende vergoeding uitbetaald door het Fonds voor bestaanszekerheid voor de werklieden van de textielnijverheid en het breiwerk. Het fonds draagt eveneens de kost van de eventuele capitatieve bijdrage en staat in voor de administratieve verwerking.

De nadere regels worden vastgelegd in een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst die integrerend deel uitmaakt van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst. Tevens worden de statuten van het Fonds voor bestaanszekerheid voor de werklieden van de textielnijverheid en het breiwerk aangepast met hetgeen voorafgaat.

Loopbaanonderbreking

Art. 7.De bepalingen van artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 april 1999 betreffende de loopbaanonderbreking worden gedurende het jaar 2001 verder gezet.

De nadere regels zijn vastgelegd in de afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst van 2 april 1999 inzake loopbaanonderbreking (reg. 51102) die voor een jaar wordt verlengd en die integrerend deel uitmaakt van huidige collectieve arbeidsovereenkomst. Toepassing collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 Art.8. Overeenkomstig de mogelijkheden geboden door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001 gesloten in de Nationale Arbeidsraad tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, worden volgende afwijkingen waarvan sprake in de hiernavolgende artikelen 9 tot en met 13 overeengekomen.

Deze artikelen zijn niet van toepassing voor de ondernemingen in herstructurering zoals bepaald in artikel 9 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen. In dit laatste geval dient de uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 geregeld te worden op het vlak van de onderneming.

Art. 9.In uitvoering van artikel 3, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 worden de werklieden tewerkgesteld in de volle of halve overbruggingsploegen uit het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 gesloten.

Art. 10.In uitvoering van artikel 3, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 wordt de duur van uitoefening van het recht op tijdskrediet van 1 jaar op 3 jaar gebracht over de gehele loopbaan.

Voor de werklieden die gedurende het jaar 2001 in loopbaanonderbreking zijn kan de totale duur van de loopbaanonderbreking, samen met het tijdskrediet, voormelde termijn van 3 jaar overschrijden, zonder in het totaal meer dan 5 jaar te bedragen over de gehele loopbaan.

Het opnemen van het tijdskrediet na uitputting van het eerste jaar gebeurt per periode van 12 maanden.

Er kan geen andere afwijking in het stelsel van tijdskrediet op ondernemingsvlak worden gesloten.

Art. 11.In uitvoering van artikel 6, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 wordt voor de werklieden tewerkgesteld in ploegen het recht op 1/5 loopbaanvermindering toegekend ten belope van één dag per week of een gelijkwaardige regeling. Er worden geen halve dagen toegekend aan ploegenarbeiders(sters).

Art. 12.In uitvoering van artikel 9, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 wordt de vermindering van de arbeidsprestaties voor de werklieden van 50 jaar en ouder, tewerkgesteld in ploegen toegekend ten belope van één dag per week of een gelijkwaardige regeling. Er worden geen halve dagen toegekend aan ploegenarbeiders(sters).

Art. 13.In uitvoering van artikel 15, § 7, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 komen de partijen overeen de drempel waarvan sprake in artikel 15, § 1, niet te wijzigen. Tevens wordt de wijziging van deze drempel, hetzij een verlaging hetzij een verhoging, op ondernemingsvlak uitgesloten.

Vlaamse aanmoedigingspremies

Art. 14.In uitvoering van het VESOC-akkoord van 22 februari 2001 komen de partijen overeen om met betrekking tot het nieuwe stelsel van de Vlaamse aanmoedigingspremies dat voorzien wordt met ingang van 1 januari 2002, de maatregel van het zorgkrediet, de maatregel van de landingsbanen evenals de maatregel voor de ondernemingen in moeilijkheden of in herstructurering toe te passen.

Op ondernemingsvlak kan niet onderhandeld worden over de eventuele toepassing van de andere maatregelen uit het voornoemde stelsel. HOOFDSTUK IV. - Opleiding en vorming

Art. 15.COBOT en CEFRET blijven de motor van het opleidings- en vormingsgebeuren in de sector. De opleidingsprojecten die door COBOT en CEFRET worden uitgevoerd, worden voorafgaandelijk goedgekeurd in het directiecomité van deze centra.

Ondertekenende partijen zullen de werking van COBOT en CEFRET jaarlijks evalueren in het bureau van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk.

Art. 16.Tegen uiterlijk 30 juni 2002 zal een paritaire werkgroep de minimumopleidingsduur vastleggen, voor de functies die opgenomen zijn in de functieclassificatie voor de arbeid(st)ers, ingevoerd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 maart 1993, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk.

Art. 17.Zoals voorzien in hoofdstuk IV - Vorming en opleiding - artikel 15, 1e alinea van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 maart 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk betreffende de uitvoering van het sectoraal akkoord 2001-2002, zijn de werkgevers voor de jaren 2001 en 2002 aan het Waarborg- en Sociaal Fonds van de textiel- en breigoednijverheid, een bijkomende inspanning van 0,20 pct. verschuldigd, berekend op grond van het volledig loon van hun arbeid(st)ers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981).

Deze bijdrage is om het kwartaal verschuldigd en wordt door het Waarborg- en Sociaal Fonds van de textielnijverheid en het breiwerk geïnd en op de sectie "Opleiding" gestort.

Aldus levert de sector haar aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na zes jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden.

Art. 18.Op het niveau van de onderneming kan een opleidingsplan opgesteld worden, rekening houdende met hetgeen volgt : - Het opleidingsplan heeft betrekking op de opleidingen die in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 zullen gerealiseerd worden. - Het opleidingsplan vermeldt de inhoud van de geplande vorming, het aantal betrokken arbeid(st)ers en de voorziene tijdsbesteding voor de vorming. Eventueel kunnen in het raam van de opleidingsinspanningen voor werkzoekenden financiële stimuli voorzien worden. - Alle mogelijke opleidingen komen hiervoor in aanmerking. Het betreft zowel interne opleidingen als externe opleidingen en zowel de opleidingen die de onderneming zelf organiseert en uitvoert (cf. training "on the job") als die waarvoor zij beroep doet op externe opleidingsaanbieders.

Ook de opleidingen die betrekking hebben op de thema's veiligheid, gezondheid en milieu en al die al dan niet door de reglementering terzake zijn opgelegd, kunnen in aanmerking komen voor opname in het opleidingsplan en het trekkingsrecht. - Het opleidingsplan moet tegemoetkomen aan de opleidingsbehoeften van de werkgever en de arbeid(st)ers. - Voor het opleidingsplan kan beroep gedaan worden op COBOT of CEFRET. - Het opleidingsplan moet door de werkgever voorgesteld worden aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis aan de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité. - Het opleidingsplan moet door voormeld orgaan besproken, goedgekeurd en opgevolgd worden. In de regionale contactcomités gebeurt de opvolging aan de hand van de nodige documenten, voorgelegd door de betrokken onderneming. Indien het regionaal contactcomité, door onvoldoende informatie, haar opdracht niet kan uitvoeren, kunnen de vakbonden een beroep doen op de syndicale techniekers, overeenkomstig de geëigende procedure in de textiel- en breigoedsector. - Ingeval het opleidingsplan niet goedgekeurd wordt in het voormeld orgaan, kan de werkgever het voorleggen aan de paritaire werkgroep, opgericht in de schoot van het paritair comité. Deze paritaire werkgroep zal de eindbeslissing omtrent het opleidingsplan nemen.

Art. 19.De onderneming die haar arbeid(st)ers en/of werkzoekenden vorming aanbiedt binnen het raam van een goedgekeurd opleidingsplan zoals bedoeld in artikel 18 hiervoor, kan een gedeelte van de kosten hiervan recupereren op basis van een trekkingsrecht bij het Waarborg- en Sociaal Fonds van de textiel- en breigoednijverheid.

Het trekkingsrecht kan uitgeoefend worden onder de volgende voorwaarden : - De onderneming moet haar aanvraag voor de toekenning van het trekkingsrecht indienen bij het waarborg- en sociaal fonds. Daartoe stuurt zij uiterlijk tegen 14 december 2001 per aangetekende brief een exemplaar van het goedgekeurde opleidingsplan naar het fonds. - Het trekkingsrecht beloopt per onderneming en per kalenderjaar maximaal 0,20 pct. van de loonmassa van de arbeid(st)ers van de onderneming. - Alleen de kosten, zoals bedoeld in artikel 20 hierna, voor vorming die gerealiseerd werd in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 in het raam van het goedgekeurd opleidingsplan komen in aanmerking voor het trekkingsrecht. - De uitbetaling van het trekkingsrecht gebeurt na bewijs van de gedane kosten. Het volstaat dat de onderneming de gedane kosten bewijst ten belope van het trekkingsrecht. - Het bewijs van de gedane kosten voor 2001 dient uiterlijk op 31 maart 2002 bij het waarborg- en sociaal fonds ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2002 dient uiterlijk op 31 maart 2003 bij het waarborg- en sociaal fonds ingediend te worden. - Een afschrift van het bewijs van de gedane kosten wordt overgemaakt aan de leden van de ondernemingsraad of bij ontstentenis de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité.

Art. 20.De kosten die in aanmerking genomen worden voor het trekkingsrecht zijn alleen de kosten die verband houden met de opleidingen, zoals voorzien in het opleidingsplan, bedoeld in artikel 18 hierboven.

Art. 21.Onverminderd hetgeen voorafgaat met betrekking tot het trekkingsrecht, dienen de ondernemingen aangespoord te worden om gebruik te maken van de financiële tegemoetkomingen die voorzien zijn door regionale, nationale, Europese of andere instanties.

Art. 22.Indien het volgen van een opleiding door een arbeid(st)er, binnen een goedgekeurd opleidingsplan, voor de betrokken arbeid(st)er bijkomende kosten (onder andere verplaatsingskosten) veroorzaakt, zal de werkgever deze kosten vergoeden, mits voorlegging van bewijsstukken.

Art. 23.De partijen verbinden zich om tegen einde maart 2002 een tussentijdse evaluatie te doen met betrekking tot opleidingsplannen en het trekkingsrecht. In het bijzonder zal deze evaluatie betrekking hebben op de besteding van de middelen.

Indien uit deze evaluatie blijkt dat de in het raam van het hoofdstuk IV van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst gedane uitgaven, beneden de in 2001 geïnde bijdragen liggen, kan het trekkingsrecht van de ondernemingen in het jaar 2002 meer dan 0,20 pct. van de loonmassa van de arbeid(st)ers in de onderneming bedragen. HOOFDSTUK V. - Eindbepalingen

Art. 24.Deze overeenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en is gesloten voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002.

Zij kan worden opgezegd op vraag van een van de partijen met een opzegtermijn van 8 dagen gericht bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité van de textielnijverheid en het breiwerk vóór 30 november 2002.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 januari 2003.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^