gepubliceerd op 13 mei 2004
Koninklijk besluit houdende maatregelen betreffende het toezicht op de diamantsector
30 APRIL 2004. - Koninklijk besluit houdende maatregelen betreffende het toezicht op de diamantsector
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit houdende maatregelen betreffende het toezicht op de diamantsector ter uitvoering van de programmawet van 2 augustus 2002, meer bepaald de artikelen 168, 169 en 170, moet bekeken worden tegen de achtergrond van een verhoogde aandacht voor inperking van fraude en misbruiken, en meer nog de bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
In dat verband kan verwezen worden naar het Algemeen actieplan van de Regering tegen de georganiseerde criminaliteit van 28 juni 1996, naar een Parlementaire Commissie van Onderzoek naar de Georganiseerde Criminaliteit en naar het Federaal Veiligheids- en Detentieplan.
Ook bij de Europese Unie kan een steeds groeiende aandacht voor deze problemen waargenomen worden.
Zo kan onder andere gerefereerd worden aan de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europese Parlement inzake preventie van de criminaliteit in de Europese Unie.
Ook andere praktijken met betrekking tot de diamantsector, waarbij kan verwezen worden naar de handel in conflictdiamant, die raken aan de internationale openbare orde en veiligheid, vormen het voorwerp van ernstige bezorgdheid en initiatieven.
In dat verband kan in concreto verwezen worden naar het Kimberley proces en de (EG) Verordening nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberley procescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant, waarmee betracht wordt bij te dragen tot het bannen van « conflictdiamant ».
België bekleedt zowel binnen de Europese Unie, als daarbuiten, een unieke plaats, met Antwerpen als wereldhandelscentrum voor diamant : 25 miljard euro aan zakencijfer en 1600 diamantfirma's.
Diamant vertegenwoordigt overigens 7 % van de Belgische export.
De autoriteiten, maar ook de Belgische diamantmiddens, zijn er zich van bewust dat de diamantsector erg gevoelig is voor fraudes, witwaspraktijken en smokkel. Een degelijk reglementair kader is in dat opzicht van essentieel belang.
Het bestaande Belgische toezichtsysteem op de diamant is vervat in het koninklijk besluit van 23 oktober 1987 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 maart 1990, betreffende de statistiek van de voorraden en van de in- en uitvoer van diamant en gesteund op de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek. Dit toezichtsysteem kan, zowel nationaal als internationaal, rekenen op algemene waardering, maar aanpassingen aan de wetgeving zijn nodig om het systeem efficient te houden, in te spelen op de zich wijzigende context en om een internationale voortrekkersrol te blijven vervullen.
Door de artikelen 168, 169 en 170 van de Programmawet wordt voorzien in een nieuwe wettelijke basis voor het nieuw ontwerp van koninklijk besluit ter uitvoering van deze wet die bepalingen omvat met controlemaatregelen op de handelingen gesteld in de diamantsector.
De modaliteiten van het toezicht op de diamantsector zoals vervat in het koninklijk besluit van 23 oktober 1987 steunen voor een groot deel op interne reglementen en richtlijnen van de Dienst Vergunningen van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
De vigerende wetgeving is soms ook summier en dient eveneens geactualiseerd te worden. Zo werden bijvoorbeeld tot op heden modaliteiten voor het registreren van handelaren in diamant niet wettelijk geregeld. Ook voor de modaliteiten voor de uit te voeren taken van de deskundigen die binnen- en buitengebrachte diamanten fysiek keuren, doet zich de behoefte gevoelen aan meer wettelijke vastgelegde bepalingen.
Het is wenselijk om de reglementen en richtlijnen meer rechtszekerheid te bezorgen. Tegelijkertijd worden uitzonderingsbepalingen - zoals bijvoorbeeld het afleveren van een voorlopige vergunning om handel in diamant te kunnen voeren in afwachting van de inschrijving in het handelsregister - zoveel mogelijk geweerd om misbruiken te voorkomen.
De wetgeving wordt dus vollediger, en tegelijkertijd duidelijker en coherenter.
Artikel 1 In het koninklijk besluit van 23 oktober 1987, gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 maart 1990, betreffende de statistiek van de voorraden en van de in- en uitvoer van diamant werd alleen een definitie gegeven van diamant. Andere terminologie zoals diamantsector, handelaar in diamant, transacties in diamant, toezicht, erkende deskundigen, kwalificatie en gewicht van de diamant en de Dienst Vergunningen, werden niet nader omschreven. Dat werd als een lacune ervaren.
Alle soorten diamant worden geviseerd omwille van het feit dat zowel ruwe diamant als poeders, bewerkte en synthetische diamant het voorwerp kunnen zijn van onregelmatigheden die dienen opgespoord en vastgesteld te worden.
Artikel 2 In uitvoering van artikel 169, § 3 van de Programmawet, is elke handelaar in diamant gevestigd op het grondgebied van het Koninkrijk België verplicht zich te laten registreren bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Dienst Vergunningen waarbij hij dient aan te tonen dat hij de wettelijke formaliteiten vervult om het beroep van handelaar in diamant uit te oefenen. § 1. 1° Om zich te laten registreren, dient een zelfstandige een kopij van zijn identiteitsbewijs, een bewijs van het ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen en een kopij van zijn beroepskaart indien hij niet-EU-onderdaan is, voor te leggen aan de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Voorheen kon een zelfstandige een voorlopige machtiging krijgen indien hij een aanvraag had gedaan om ingeschreven te worden in het handelsregister. Deze uitzondering valt weg. Vooraleer een handelaar in diamant zich aanmeldt bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Dienst Vergunningen, moet hij voortaan effectief ingeschreven zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.
Dit om te vermijden dat een handelaar in diamant handelsactiviteiten zou uitvoeren, zonder de zekerheid dat hij een inschrijving kan bekomen in het handelsregister. Hetzelfde geldt voor de beroepskaart. § 1.2° Wanneer een vennootschap geregistreerd wordt, dienen de voorwaarden vervuld te worden zoals bepaald in § 1, 2° van artikel 2.
Hierbij dient opgemerkt dat elke zaakvoerder als niet-EU-onderdaan over een beroepskaart dient te beschikken. Voorheen kon een zaakvoerder ontsnappen aan de vereiste van een beroepskaart, indien zijn mandaat onbezoldigd was. Gevolg hiervan was dat veel zaakvoerders een onbezoldigd statuut aannamen. Met de voorliggende bepalingen wordt dit uitgesloten.
Voorheen kon een vennootschap eveneens geregistreerd worden indien een zaakvoerder met vreemde nationaliteit "ten opschortende titel" werd benoemd in een vennootschap. Hiermee bekleedde de aanvrager de functie van zaakvoerder pas nadat hij een beroepskaart had verkregen. Op die manier kon hij wel al een inschrijving in het handelsregister bekomen.
Voortaan kan de inschrijving niet meer worden toegestaan indien een zaakvoerder niet aan alle voorwaarden voldoet inzake inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen en mogelijk de vereiste van een beroepskaart.
In een vennootschap kan een andere vennootschap optreden als bestuurder, met andere woorden, een rechtspersoon kan het mandaat van bestuurder uitoefenen. In dat geval wordt een vaste vertegenwoordiger aangeduid, die handelt in naam en voor rekening van de rechtspersoon.
Hij is burgerrechtelijk aansprakelijk en strafrechtelijk verantwoordelijk alsof hij zelf de betrokken opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou volbrengen, onverminderd de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon die hij vertegenwoordigt. De gevolmachtigde dient in dat geval een bewijs van volmacht voor te leggen.
In het laatste punt van § 1, 2°, f) wordt geëist dat wanneer geen enkele zaakvoerder zijn permanente verblijfplaats heeft in België, hij een gevolmachtigde aanduidt die de zaakvoerder vertegenwoordigt tegenover de Belgische overheden. § 2. De Dienst Vergunningen moet in het belang van de sector zelf haar toezichtsfunctie naar behoren kunnen uitvoeren. Het is evident dat daarom elke wijziging in de administratieve toestand van het statuut van zaakvoerder of de vennootschap meegedeeld wordt. § 3. Elke handelaar in diamant gevestigd op het grondgebied van een andere EU-lid-Staat die langs België diamanten wenst in te voeren of uit te voeren, dient aan te tonen dat hij in de EU-lid-Staat waaronder hij ressorteert alle formaliteiten vervult om het beroep van handelaar in diamant uit te oefenen. Anders zou dit een beperking zijn die enkel Belgische diamanthandelaars wordt opgelegd. §§ 4, 5 en 6. Deze paragrafen voorzien maatregelen met betrekking tot de schorsing en intrekking van de registratie, met beroepsmogelijkheid. Men kan hier een strenger optreden in zien van de overheid, die de mogelijkheid voorziet om in bepaalde gevallen de schorsing of intrekking te voorzien, wanneer zij dit op basis van de voorliggende gegevens nodig acht. Voorheen was deze mogelijkheid niet voorzien. §§ 7, 8, 9 en 10. Deze paragrafen behelzen bepalingen die de procedure regelen die bij schorsing of intrekking zal gevolgd worden. Er wordt voorzien in een voorafgaand horen van betrokkene. § 11. In het koninklijk besluit van 23 oktober 1987, gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 maart 1990, betreffende de statistiek van de voorraden en van de in- en uitvoer van diamant werden geen strafbepalingen voorzien wanneer een handelaar in diamant zich niet liet registreren bij de Dienst Vergunningen. Deze bepaling is dan ook toegevoegd omdat er aanwijzigen zijn dat nogal wat actoren opereren in de diamantsector en de marge hiervan, zonder aan alle geldende wettelijke verplichtingen te beantwoorden voor het uitoefenen van het beroep van handelaar in diamant. Er worden ook sancties voorzien wanneer een handelaar in diamant zijn werkzaamheden verder uitoefent na schorsing of intrekking van zijn registratie. § 12. Gelet op systemen van zelfregulering binnen de sector, is het aangewezen dat de geregistreerde handelaar in diamant een aanmelding doet bij de Dienst Vergunningen van zijn eventuele lidmaatschap bij een organisatie die een systeem van zelfregulering heeft opgezet.
Vanzelfsprekend dient dan ook melding gemaakt te worden van wijzigingen inzake het lidmaatschap.
Artikel 3. § 1 et 2. In uitvoering van artikel 169, § 1, tweede lid van de Programmawet, dient elke invoer van diamanten, komende van buiten de Europese Unie of uitvoer van diamanten gaande naar landen buiten de Europese Unie, wanneer deze via België worden verhandeld, aangegeven te worden. In het koninklijk besluit van 23 oktober 1987, gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 maart 1990, betreffende de statistiek van de voorraden en van de in- en uitvoer van diamant, werd niet bepaald dat de herkomst of oorsprong diende aangetoond te worden.
Met het Kimberley-proces, dat opgezet is om een oplossing te vinden voor het internationale probleem van conflictdiamanten, is deze informatie belangrijk geworden. Maar ook in het algemeen, in het kader van de nationale en internationale openbare orde en veiligheid zijn de noties oorsprong en herkomst van grote betekenis geworden. § 3. Voor intracommunautaire handel is er een facultatieve mogelijkheid tot aangifte voorzien, om reden van respect voor de Europese regelgeving inzake het vrije verkeer van goederen binnen de Europese Unie. Wordt er echter geopteerd voor aangifte via de Dienst Vergunningen, laat men tegelijkertijd zijn goederen controleren zoals voor goederen die vallen onder § 1.
Artikel 4.
In het koninklijk besluit van 23 oktober 1987, gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 maart 1990, betreffende de statistiek van de voorraden en van de in- en uitvoer van diamant, werden geen bepalingen opgenomen in verband met de modaliteiten aangaande de opdracht van de deskundigen. Verschillende bepalingen onder artikel 4 voorzien hier thans in. § 4. Uit de bepalingen van artikel 170, § 2 van de Programmawet volgt dat onregelmatigheden en afwijkingen vastgesteld door de deskundigen verder onderzocht kunnen worden door de bevoegde ambtenaren teneinde eventuele overtredingen op te sporen en vast te stellen.
Artikel 5.
Jaarlijks moet de waarde, het gewicht en de kwalificatie van de voorraden diamant aangegeven worden op een daartoe bestemd formulier.
In het Koninklijk besluit van 23 oktober 1987, gewijzigd door het Koninklijk besluit van 6 maart 1990, betreffende de statistiek van de voorraden en van de in- en uitvoer van diamant, kon men interpreteren als zouden enkel eindvoorraden diamant moeten aangegeven worden die men op 31 december in zijn bezit heeft. Daarom wordt verduidelijkt dat men tevens aangifte moet doen van de beginvoorraad, de aankopen in België, de invoer, de bewerking zowel in België als in het buitenland, de verkopen in België en de uitvoer, om onregelmatigheden op te kunnen sporen en vast te stellen.
Tevens wordt aangegeven welke waarde gemeld moet worden, namelijk deze zoals ze opgenomen is in de boekhouding van de aangever. M.a.w. de aangifte moet een weerspiegeling zijn van de boekhouding.
Artikel 6.
Dit artikel verduidelijkt wie de aangifte moet doen.
Artikelen 7, 8 en 9.
In deze artikelen wordt verduidelijkt welke inlichtingen moeten verstrekt worden om een zicht te krijgen en controle te kunnen uitoefenen op de bestaande stocks.
Artikel 10.
Om de diamanthandelaars na controle van de stock iets meer tijd te geven om hun aangifte op te stellen mag de aangifte ingediend worden tot eind maart. (documenten ter staving die handelaars later bekomen dan eind januari).
Sommige firma's sluiten de boekhouding af op een andere datum dan 31 december. Daarom werd dit artikel aangevuld met de bepaling dat zij in dat geval de aangifte kunnen doen tot het einde van de tweede maand die volgt op de datum van het afsluiten van het boekjaar.
Artikel 11.
Het model voor het formulier voor aangifte van de stocks wordt naar aanleiding van de modernisering van de diamantwetgeving aangepast en gebruiksvriendelijker gemaakt.
Artikel 12.
De Dienst Vergunningen gaat op geregelde tijdstippen na, of handelaars in diamant die geregistreerd zijn, nog handelsactiviteiten verrichten waarvoor ze een registratie hebben gekregen en of ze nog voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 2. Dit artikel 12 werd ingelast om het probleem van slapende vennootschappen aan te pakken. De Dienst Vergunningen heeft aanwijzingen dat sommige vennootschappen geen handel drijven in diamant, maar wel geregistreerd zijn. Dit kan tot uiting komen via de jaarlijkse stockaangifte : indien blijkt dat de handelaar nalaat de jaarlijkse verplichte stockaangifte in te dienen, ontvangt hij in oktober van het daaropvolgende jaar een aangetekend schrijven vanwege de dienst Vergunningen waarin gevraagd wordt of hij zijn activiteiten heeft stopgezet. De bevestiging hiervan of het uitblijven van een antwoord leidt tot schrapping van de registratie.
Een inschrijving blijft enkel geldig zolang de handel in diamant voortgezet wordt.
Artikel 13.
Om hun controletaak naar behoren uit te oefen, kunnen de bevoegde ambtenaren, zoals bedoeld in artikel 170, § 2 van de Programmawet, zich laten bijstaan door de erkende deskundigen.
Artikel 14. § 1. Naast de erkenning en beëdiging door de Minister van Economie, geschiedt thans ook de aanstelling van de deskundige door hem. §§ 2 tot 4 bepalen de voorwaarden voor de selecties. § 5. De deskundigen zullen onderworpen worden aan een periodieke evaluatieproef waaruit blijkt dat zij de laatste ontwikkelingen en evoluties volgen nodig voor de uitoefening van hun beroep. Ook diegenen die reeds erkend en beëdigd waren op het ogenblik dat het koninklijk besluit in werking treedt zullen aan deze evaluatieproef onderworpen worden. § 6. Voorheen moest de Minister van Economie, bij het voortijdig einde van de arbeidsovereenkomst van een deskundige specifieke stappen ondernemen om de erkenning en beëdiging in te trekken. In dit besluit verliezen zij automatisch hun erkenning en beëdiging bij het einde van de arbeidsovereenkomst.
Bij het overwegen van het ontslag van een deskundige dient voorafgaandelijk de toestemming van de Minister van Economie, bekomen te worden.
Artikel 15.
Dit artikel behelst de opheffing van de bestaande koninklijke en ministeriële besluiten.
Artikel 16.
De Minister van Economie en de Minister van Financiën zijn, ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Financiën, D. REYNDERS
ADVIES 35.523/1/ VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 22 mei 2003 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende de uitvoering van de Programmawet van 2 augustus 2002 betreffende bepalingen houdende maatregelen voor de controle op de handelingen gesteld in de diamantsector », heeft op 4 september 2003 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit beoogt het toezicht op de diamantsector nader te regelen.Het voert daartoe een registratieplicht in voor handelaars in diamant (artikel 2) en een aangifte- en informatieverplichting met betrekking tot de in/of uitvoer vanuit of naar landen buiten de Europese Gemeenschap (artikel 3). Het voorziet voorts in een fysieke inspectie van de in artikel 3 bedoelde diamanten (artikel 5) en legt aan de handelaars in diamant en aan de personen die gewoonlijk over een voorraad diamant beschikken, een aangifte- en informatieplicht op betreffende de diamanten die ze in hun bezit hebben of hebben toevertrouwd aan makelaars of werknemers tegen maakloon (artikel 6). Hetzelfde geldt voor de personen die het beroep van diamantslijper voor eigen rekening uitoefenen, die diamanten krachtens een aannemingsovereenkomst aan anderen te slijpen geven of die diamanten krachtens zulke overeenkomst slijpen (artikel 7). Het ontwerp bevat nadere regels betreffende deze aangifte- en informatieverplichtingen (artikelen 8 tot 12).
Het ontwerp voorziet ook in de verplichting voor de geregistreerde handelaars in diamant om een tweejaarlijkse mededeling te doen betreffende de voortzetting van hun activiteiten (artikel 13) en verleent de toezichthoudende ambtenaren de bevoegdheid om van de aangifteplichtigen de voorlegging te eisen van alle bescheiden uit de boekhouding (artikel 14).
Tot slot bevat het ontworpen besluit bepalingen betreffende de bestraffing van de inbreuken ervan. (artikel 15) en overgangsbepalingen met betrekking tot de deskundigen die betrokken worden bij de vaststelling van de waarde, het gewicht en de kwalificatie van de aan te geven diamanten of bij de controle hierop (artikel 16). 2.1. Het ontworpen besluit vindt, globaal genomen, rechtsgrond in artikel 169, §§ 2 en 4, van de Programmawet van 2 augustus 2002.
Krachtens artikel 169, § 2, van die wet bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de « modaliteiten », de regels, de procedures en de bevoegdheden, die nodig zijn voor de toepassing van het in artikel 169, § 1, bedoelde toezicht. Krachtens artikel 169, § 4, bepaalt de Koning « de voorwaarden, de procedures, de regels en de bevoegdheden voor de in (artikel 169), § 3, bedoelde registratie » die vereist is om het beroep van handelaar in diamanten te kunnen uitoefenen. 2.2. Een aantal bepalingen uit het ontwerp verdienen evenwel een nader onderzoek. 2.2.1. Artikel 2, § 2, 2., zesde streepje, bepaalt dat ingeval een Belgische vennootschap of een vennootschap gevestigd op het grondgebied van de Europese Unie het mandaat van bestuurder, zaakvoerder of lid van het directiecomité uitoefent in een andere vennootschap, zij een vaste vertegenwoordiger benoemt op basis van artikel 61 van het Wetboek van vennootschappen.
Naar de letter genomen houdt die bepaling een inperking in van het bepaalde in artikel 61, § 2, eerste lid, van het Wetboek van vennootschappen door de in die bepaling vervatte verplichting te beperken tot Belgische vennootschappen en vennootschappen die zijn « gevestigd » op het grondgebied van de Europese Unie, wat uiteraard niet in de bevoegdheid van de Koning ligt.
Aan het bevoegde lid van het auditoraat verklaarde de gemachtigde ambtenaar evenwel dat de bepaling beoogt uit te sluiten dat niet-EU-vennootschappen bestuurder zouden zijn van vennootschappen die krachtens artikel 2, § 1, van het ontworpen besluit aan de registratieplicht zijn onderworpen.
Ook wanneer aan artikel 2, § 2, 2., zesde streepje, van het ontwerp zulk een draagwijdte zou worden gegeven - wat een herformulering van die bepaling veronderstelt, zou die bepaling rechtsgrond ontberen.
Daargelaten de toelaatbaarheid ervan in het licht van hogere rechtsnormen, dient in ieder geval te worden vastgesteld dat de bepaling verder strekt dan het regelen van het toezicht op de transacties van diamant en op het aanleggen van diamantvoorraden, of dan het regelen van de registratie van diamanthandelaars. Er kan ervoor dan ook geen rechtsgrond worden gevonden in artikel 169, § 2 of § 4, van de Programmawet van 2 augustus 2002. 2.2.2. Krachtens artikel 5, § 3, kan de v.z.w. « Hoge Raad voor Diamant », mits toestemming van de bevoegde minister, de kosten van de administratieve ondersteunende taken inzake het toezicht op de invoer en de uitvoer van diamant, verhalen op de handelaars in diamant.
Voor het opleggen van die last aan de betrokken handelaars is geen rechtsgrond voorhanden, zodat artikel 5, § 3, dan ook uit het ontwerp moet worden weggelaten. 2.2.3. Evenmin bestaat er rechtsgrond om inbreuken op de plicht tot geheimhouding bedoeld in artikel 5, § 4, eerste lid, strafbaar te stellen met de straffen bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek.
De strafbepaling van artikel 170, § 1, van de Programmawet bevat terzake immers geen enkele delegatie en blijft overigens beperkt tot het strafbaar stellen van de inbreuken op het in artikel 169 van die wet bedoelde toezicht. 2.2.4. In het eerste lid van de aanhef wordt als rechtsgrond ook verwezen naar de Algemene Wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen, zonder evenwel gewag te maken van specifieke bepalingen uit die wet.
Wellicht wordt in die wet rechtsgrond gezocht voor de artikelen 5, § 7, en 15, § 2, van het ontworpen besluit. Zo voor die bepalingen effectief rechtsgrond kan worden gevonden in de genoemde wet, zal het eerste lid van de aanhef moeten worden aangevuld met een verwijzing naar de artikelen uit die wet welke die rechtsgrond verschaffen (1).
In het tegenovergestelde geval dienen die bepalingen uit het ontwerp te worden weggelaten.
Voorafgaande vormvereisten Het ontwerp is met toepassing van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en rebels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij aangemeld de Europese Commissie. In het raam van die procedure heeft de Europese Commissie opmerkingen geformuleerd betreffende de artikelen 2, § 8, en 3, § 3, van het ontwerp.
Volgens de gemachtigde ambtenaar zal het ontwerp nog worden aangepast in het licht van die opmerkingen.
Het onderhavige advies wordt dan ook gegeven onder het voorbehoud dat de ten gevolge van de opmerkingen van de Europese Commissie gewijzigde bepalingen nog worden voorgelegd aan de Raad van State, afdeling wetgeving.
Onderzoek van de tekst Algemene opmerking De voorgelegde tekst vertoont zware gebreken op wetgevingstechnisch en taalkundig vlak. Ook zijn er een aantal discordanties tussen de Nederlandse en de Franse tekst.
Verder in dit advies worden hiervan, evenwel niet op een uitputtende wijze, al aantal voorbeelden gegeven. Dit ontslaat de stellers van het ontwerp er niet van om zelf een grondig nazicht van de tekst te verrichten.
Opschrift In het opschrift hoeft geen verwijzing naar de uit te voeren wet voor te komen. De volgende redactie wordt gesuggereerd : « Koninklijk besluit houdende maatregelen betreffende het toezicht op de diamantsector ».
Aanhef 1. Met betrekking tot het eerste lid van de aanhef wordt verwezen naar opmerking 2.2.4 van het onderdeel van dit advies betreffende de strekking en de rechtsgrond van het ontwerp. 2. Richtlijn 98/34/EG, waarnaar verwezen wordt in het tweede lid van de aanhef, bevat een regel die een te vervullen vormvereiste oplegt. Er moet niet naar die regel verwezen worden, maar wel naar het gegeven waaruit de naleving van die regel blijkt. In casu moet derhalve worden verwezen naar de aanmelding bij de Europese Commissie, met vermelding van de datum ervan.
Het desbetreffende lid moet overigens geplaatst worden tussen het huidige vijfde en zesde lid. 3. Het huidige derde lid van de aanhef redigere men als volgt : « Gelet op de Programmawet van 2 augustus 2002, inzonderheid op artikel 169, §§ 2 en 4;». 4. Het huidige vierde tot zevende lid van de aanhef dienen als volgt te worden gesteld « Gelet op het advies, van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 december 2002; Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting van 19 december 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op advies 35.523/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 september 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; (2) ». 5. De in het achtste tot het tiende lid opgenomen consideransen kunnen worden weggelaten nu zij niet noodzakelijk zijn voor een goed begrip van het ontworpen besluit, en er evenmin enige hogere rechtsnorm is die een bijzonder motiveringsverplichting oplegt. Artikel 1 1. Men redigere de Nederlandse tekst van de inleidende zin van artikel 1 als volgt : « Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : » 2.In artikel 1, 1°, schrappe men de woorden « betreffende bepalingen houdende maatregelen voor de controle op de handelingen gesteld in de diamantsector », die uiteraard niet voorkomen in het opschrift van de Programmawet van 2 augustus 2002. 3. De definities opgenomen in artikel 1, 3° en 4°, zijn weinig doorzichtig en kunnen aldus aanleiding geven tot rechtsonzekerheid.Zo verklaarde de gemachtigde ambtenaar dat de juweliers niet onder het toepassingsgebied van het ontwerp vallen, terwijl dit niet op een duidelijke wijze blijkt uit de genoemde bepalingen.
Bovendien verwijzen de genoemde definities onderling naar elkaar, wat dient te worden vermeden.
Artikel 1, 3° en 4°, dient derhalve te worden herwerkt. 4. In de Nederlandse tekst van artikel 1, 5°, worden de woorden « elk binnenbrengen of buitenbrengen » beter vervangen door de woorden »elke invoer of uitvoer ».Ook op andere plaatsen van het ontwerp kan een gelijkaardige aanpassing gebeuren (artikelen 2, § 4, en 5, § 1, eerste lid). 5. In artikel 1, 6°, wordt best een verwijzing opgenomen naar artikel 169, § 1, van de Programmawet van 2 augustus 2002, teneinde onduidelijkheid over het toepassingsgebied van de ontworpen regeling te vermijden.6. In de Nederlandse tekst van artikel 1, 8°, vervange men, conform de Franse tekst van die bepaling, het woord « ontworpen » door het woord « opgesteld ».In de Franse tekst van die bepaling ontbreekt het woord « compétentes » na het woord « autorités ». 7. Aan artikel 1 zou ook een definitie kunnen worden toegevoegd van de « Dienst Vergunningen ».Aan die dienst wordt nu doorheen het ontwerp soms zonder meer gerefereerd, terwijl op andere plaatsen wordt gespecificeerd dat het een dienst betreft van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie.
Artikel 2 1. Artikel 2, § 1, is een nagenoeg letterlijke herhaling van artikel 169, § 3, van de Programmawet van 2 augustus 2002 en dient dan ook te vervallen.De redactie van de inleidende zin van artikel 2, § 2, moet dan wel worden aangepast. 2. In de wetgevingstechniek worden in beginsel geen woorden als « dienen te », « behoren te » of « moeten » gebruikt, aangezien de verplichting reeds in de regelgeving als zodanig is besloten. De redactie van artikel 2, §§ 2 en 9, dient gelet op dit voorschrift te worden aangepast (3).
Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 6, eerste lid, 8, 9, 10, 11 en 16, § 3 (4). 3. De structuur van het huidige artikel 2, § 2, kan worden verbeterd. In plaats van die bepaling op te delen in twee rubrieken, zou van elk van die rubrieken beter een afzonderlijke paragraaf worden gemaakt. 4. Opsommingen dienen te worden aangegeven door de vermeldingen « 1° », « 2° », « 3° », enzovoort (en bij een verdere onderverdeling door de vermeldingen « a) », « b) », « c) », enzovoort). De redactie van artikel 2, § 2, dient gelet op dit wetgevingstechnische voorschrift te worden aangepast (5). 5. Artikel 2, § 2, 1., tweede streepje, en 2., tweede streepje, dient te worden aangepast in het licht van de regelgeving betreffende de Kruispuntbank van Ondernemingen en de ondernemingsloketten. 6. In artikel 2, § 2, 1., vierde streepje, en 2., vijfde streepje, dient te worden verwezen naar artikel 2 van de wet van 19 februari 1965 « betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteit der vreemdelingen » in plaats van naar « de wet van 2 februari 2001 tot wijziging van de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten van vreemdelingen ». 7. Met betrekking tot artikel 2, § 2, 2., eerste streepje, moet worden opgemerkt dat niet-Belgen niet noodzakelijk over een identiteitskaart beschikken en dat ook een vennootschap kan optreden als zaakvoerder van een andere vennootschap.
De genoemde bepaling zal gelet hierop dienen te worden aangepast. 8. Het laatste onderdeel van het vijfde streepje van artikel 2, § 2, 2.(« de inschrijving wordt... » ), vormt een afzonderlijke regel die niet thuishoort in de opsomming onder die bepaling. Het onderdeel dient elders in artikel 2 te worden ondergebracht. 9. Met betrekking tot artikel 2, § 2, 2, zesde streepje.Er wordt verwezen naar opmerking 2.21 van het onderdeel « strekking en rechtsgrond van het ontwerp ». 10. In artikel 2, §§ 3, 5, 6 en 7, worden een aantal gevallen bepaald waarin de registratie van de betrokken handelaars kan worden geschorst of ingetrokken.Het ontwerp moet worden aangevuld met bepalingen die de procedure,regelen die bij de schorsing of de intrekking moet worden gevolgd, waarbij zal moeten worden voorzien in een voorafgaand horen van de betrokkene. 11. De redactie van artikel 2, § 3, dient zowel in de Nederlandse als in de Franse tekst te worden verbeterd.12. Er dient te worden gespecificeerd dat artikel 2, § 4, betrekking heeft op het binnenbrengen of buitenbrengen (beter « in- of uitvoeren ») naar of vanuit de Europese Unie.13. In artikel 2, § 5, dienen nadere criteria te worden opgenomen op grond waarvan, in geval van een gerechtelijk onderzoek, kan worden overgegaan tot de in die bepaling bedoelde schorsing.Men houde hierbij rekening met het feit dat, zolang de handelaar niet veroordeeld is, hij het vermoeden van onschuld geniet. 14. Er dient te worden nagegaan of ook het openen van een opsporingsonderzoek onder bepaalde voorwaarden aanleiding moet kunnen geven tot de schorsing van de registratie als bedoeld in artikel 2, § 5, eerste lid (6).15. In de paragrafen 5 en 6 van artikel 2 dienen de bepalingen te worden geschrapt betreffende de mogelijkheid om een beroep tot nietigverklaring of een vordering tot schorsing in te stellen bij de Raad van State, afdeling administratie.Het staat immers niet aan de Koning om de wettelijke bepalingen dienaangaande te bevestigen of om daarvan af te wijken. 16. In artikel 2, § 6, dient gewag te worden gemaakt van elke strafrechtelijke veroordeling die verband houdt met de professionele activiteit van de handelaar in diamant en niet enkel van « een gerechtelijke uitspraak volgend op een gerechtelijk onderzoek ».Er is immers geen reden waarom een strafrechtelijke veroordeling die volgt op een opsporingsonderzoek, geen aanleiding zou kunnen geven tot de intrekking van de registratie. 17. Artikel 2, § 8, van het ontwerp dient te vervallen.De Koning vermag immers niet de wet, in casu artikel 170, § 1, van de Programmawet van 2 augustus 2002, aan te vullen, ook niet om onduidelijkheden recht te zetten. 18. In artikel 2, § 9, is er een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst, waar in de Nederlandse tekst gewag wordt gemaakt van « een systeem van garanties en zelfregulering », terwijl in de Franse tekst de term « un système autorégulateur de garanties » voorkomt. Die discordantie dient te worden verholpen. 19. Men schrijve in artikel 2 telkens « de minister bevoegd voor economie » in plaats van « de Minister van Economie, K.M.O., Middenstand en Energie » (7).
Artikel 3 1. Er is een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst van artikel 3, § 1, eerste lid, waar in de Nederlandse tekst gewag wordt gemaakt van « in of uit te voeren diamanten », terwijl de Franse tekst het heeft over « des diamants importés ou exportés ».In de Franse tekst van de genoemde bepaling zijn bovendien de woorden « Dienst Vergunningen » niet weergegeven.
Deze discordanties dienen te worden verholpen. 2. Ook het tweede lid van artikel 3, § 1, bevat een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst, waar krachtens de Nederlandse tekst de vaststelling van de waarde, het gewicht en de kwalificatie van de erin bedoelde diamanten door de deskundigen facultatief is (« kan worden vastgesteld »), terwijl die vaststelling in de Franse tekst is opgevat als een verplichting (« sont constatés »). Ook deze discordantie moet worden verholpen. 3. In de Nederlandse tekst van artikel 3, § 1, derde lid, vervange men het woord « gesigneerde » door het woord « ondertekende ». Artikel 4 Het is zinloos dat de Koning zichzelf machtigt om een bepaalde regeling uit te werken.
Artikel 4 moet derhalve uit het ontwerp worden weggelaten.
Artikel 5 1. Men schrïjve in de Nederlandse tekst van artikel 5 telkens « fysieke inspectie » in plaats van « fysische inspectie ».2. In artikel 5, § 1, eerste lid, schrijve men duidelijkheidshalve « de in artikel 3, § 1, tweede lid, bedoelde deskundigen » in plaats van « de deskundigen ».In de Nederlandse tekst schrijve men bovendien « en de vergelijking van deze gegevens » in plaats van « en deze gegevens te vergelijken ». 3. Men redigere artikel 5, § 1, tweede lid, als volgt : « Indien een zending of een pak bestaat uit verschillende loten, wordt nagegaan of alle loten in de zending of in het pak aanwezig zijn » (8). 4. In artikel 5, § 2, tweede lid, is er een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst, waar in de Nederlandse tekst gewag wordt gemaakt van « de daartoe ter beschikking gestelde lokalen van de v.z.w. « Hoge Raad voor Diamant » en in de Franse tekst van « les locaux mis à leur disposition à cet effet par l'a.s.b.l. « Hoge Raad voor Diamant ». 5. Met betrekking tot artikel 5, §§ 3 en 4, derde lid, wordt verwezen naar de opmerkingen 2.2.2 en 2.2.3 van het onderdeel « strekking en rechtsgrond van het ontwerp » van dit advies. 6. De « Diamond Office » is een afdeling - en geen orgaan - van de « Hoge Raad voor Diamant ».De redactie van artikel 5, § 4, eerste lid, dient in het licht hiervan te worden aangepast. 7. In artikel 5, § 5, tweede lid, schrijve men « één of meer bijkomende fysieke inspecties vragen » in plaats van « een tweede of volgende fysische inspectie vragen ».8. Artikel 5, § 6, waarvan de draagwijdte niet duidelijk is, dient te vervallen.Ofwel brengt dat artikelonderdeel louter het bepaalde in artikel 170, § 2, van de Programmawet van 2 augustus 2002 in herinnering, in welk geval het overbodig is, ofwel voegt het een regel toe aan die bepaling, wat de Koning evenwel niet vermag.
Artikel 6 In de Nederlandse tekst van artikel 6, tweede lid, dienen de woorden « om één of andere reden » te worden vervangen door « in welke hoedanigheid ook ».
Artikel 13 Artikel 13 bevat twee onderscheiden regels. Enerzijds moet elke geregistreerde handelaar in diamant de Dienst Vergunningen om de twee jaar ervan op de hoogte brengen dat de handel in diamant wordt voortgezet. Anderzijds moet de Dienst Vergunningen aan de geregistreerde handelaars in diamant waarvan wordt vermoed dat zij gedurende de vorige twee jaar geen handelsactiviteit hebben uitgeoefend, een aangetekend schrijven verzenden.
Zulks zou beter in de tekst van het artikel tot uiting dienen te komen. Bovendien moet worden gespecificeerd wat het voorwerp is van het erin bedoelde aangetekend schrijven, en vanaf wanneer de termijn van twee jaar begint te lopen of afloopt.
Artikel 14 1. De eerste volzin van artikel 14 brengt slechts in herinnering wat voortvloeit uit artikel 170, § 3, eerste lid, van de Programmawet van 2 augustus 2002 en dient derhalve te worden weggelaten.De ontworpen bepaling is trouwens verwarrend nu de toezichtsambtenaren ook de voorlegging kunnen eisen van andere bescheiden dan die uit de boekhouding. 2. In de tweede volzin is sprake van de « erkende deskundigen » bedoeld in artikel 3, § 1.De laatstgenoemde bepaling voorziet echter niet in enige erkenning.
Artikel 15 1. Artikel 15, § 1, wordt beter uit het ontwerp weggelaten, gelet op de strafbaarstelling in artikel 170, § 1, van de Programmawet van 2 augustus 2002. 2. Met betrekking tot artikel 15, § 2, wordt verwezen naar opmerking 2.2.3 van het onderdeel « strekking en rechtsgrond » van dit advies.
Artikel 16 1. De inleidende zin van artikel 16 dient in de indeling van dat artikel in paragrafen te worden betrokken. De redactie van die zin moet overigens worden aangepast, gelet op het gegeven dat artikel 4 uit het ontwerp dient te worden weggelaten (zie de opmerking bij dat artikel, hiervóór). 2. Het statuut van de in artikel 16, § 1, bedoelde deskundigen is onduidelijk.In die bepaling wordt gewag gemaakt van een « aanstelling », maar ook van een « erkenning », terwijl uit artikel 16, § 6, tweede lid, dan weer lijkt voort te vloeien dat de deskundigen bij arbeidsovereenkomst worden aangeworven.
Het staat aan de stellers van het ontwerp om de tekst aan te passen, in het licht van hun bedoeling. 3. Artikel 16, § 1, dient op taalkundig vlak te worden herzien en wordt omwille van de leesbaarheid overigens best in verschillende volzinnen gesplitst.4. In artikel 16, § 2, schrijve men « ten minste één Nederlandstalig, Franstalig en Duitstalig dagblad » in plaats van « één dagblad van elke Gemeenschap ».5. In artikel 16, §§ 3, c) (lees 3°), is er een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst, waar in de Nederlandse tekst gewag wordt gemaakt van « een veelzijdige beroepservaring », en in de Franse tekst van « une expérience professionnelle étendue ». Die discordantie dient te worden weggewerkt. 6. Uit artikel 16, § 4, eerste lid, lijkt voort te vloeien dat de « Speciale Commissie voor de Diamantsector » de leden van de erin bedoelde examencommissie aanwijst, waarna de samenstelling van de examencommissie ter goedkeuring aan de minister wordt voorgelegd.Er zou evenwel duidelijker moeten bepaald worden dat de aanwijzing door de genoemde commissie gebeurt.
Bovendien kan het bepalen van het exacte aantal leden per categorie niet worden overgelaten aan die commissie, maar dient die bepaling in het ontwerp zelf te gebeuren.
Een gelijkaardige opmerking geldt ten aanzien van de samenstelling van de in artikel 16, § 5, bedoelde evaluatiecommissie. 7. Er dient in artikel 16, § 6, te worden bepaald op welke gronden de erkenning als deskundige kan worden ingetrokken.Wellicht is één van die gronden een negatieve evaluatie op grond van artikel 16, § 5, maar zulks blijkt niet uit de tekst van het ontwerp.
Artikelen 17 tot 19 Een opheffingsbepaling dient vóór een bepaling betreffende de inwerkingtreding te worden geplaatst, en de uitvoeringsbepaling dient als laatste artikel van een besluit te worden geplaatst.
De artikelen 17, 18 en 19 dienen derhalve met inachtneming van deze voorschriften van plaats te verwisselen, waarbij de redactie van artikel 19 (dat artikel 17 wordt) zal moeten worden aangepast.
De kamer was samengesteld uit : de heren : P. Lemmens, staatsraad, voorzitter;
J. Smets, E. en Brewaeys, staatsraden;
G. Schrans, A. Spruyt, assesoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A.-M. Goossens, toegevoegd griffier.
De overeenstemming tussen de Nederland, en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.
Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.
De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld door Mevr. M.-C. Ceule, eerste referendaris-afdelingshoofd.
De griffier, A.-M. Goossens.
De voorzitter, P. Lemmens. _______ Nota's (1) De in artikel 15, § 2, van het ontwerp aangehaalde bepalingen kunnen alvast die rechtsgrond niet bieden.(2) Krachtens artikel 13 van de wet van 2 april 2003 tot wijziging van sommige aspecten van de wetgeving met betrekking tot de inrichting en de werkwijze van de afdeling wetgeving van de Raad van State blijven de adviesaanvragen die ingediend werden vóór de inwerkingtreding van die wet, beheerst door de bepalingen uit de gecoördineerde wetten op de Raad van State zoals die luidden vóór de inwerkingtreding van die wet.(3) En in de Nederlandse tekst, de redactie van artikel 2, §§ 3 en 4.(4) En met betrekking tot de Franse tekst ook voor artikel 3, § 2.(5) Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 5, § 1, derde lid, 8, 9, 10 en 16, §§ 3, 4, eerste lid, en 5, tweede lid.(6) Indien effectief enkel het gerechtelijk onderzoek wordt beoogd, dient in de Franse tekst het woord « enquête » te worden vervangen door het woord « instruction ».(7) Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 5, 12, 16 en 17.(8) De vermelding « aan de hand van (de) voldoende gedocumenteerde documenten » lijkt overbodig. 30 APRIL 2004. - Koninklijk besluit houdende maatregelen betreffende het toezicht op de diamantsector ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Communautair Douanewetboek, vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992, inzonderheid op de artikelen 61 en 62;
Gelet op de Algemene Wet inzake Douane en Accijnzen, gecoördineerd op 18 juli 1977, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op de Programmawet van 2 augustus 2002, inzonderheid op artikel 169, §§ 2 en 4;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 december 2002;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 19 december 2002;
Gelet op de kennisgeving aan de Europese Commissie van 7 februari 2003 op basis van de richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op advies 35.523/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 september 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie en van Onze Minister van Financiën, en op het advies van onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Programmawet : de Programmawet van 2 augustus 2002.2° Diamant : ongezette en geslepen diamant, ruwe diamant, industriediamant, boart, synthetische diamant, diamantpoeder, voorzover deze niet uitsluitend voor eigen gebruik bestemd zijn (goederencodes 7102 1000, 7102 2100, 7102 2900, 7102 3100, 7102 3900, 7104 2000, 7104 9000, 7105 1000).3° Diamantsector : de sector die alle handelaars omvat in diamant, voorzover deze niet uitsluitend voor eigen gebruik bestemd is.4° Handelaar in diamant : de verscheidene actoren die een commerciële activiteit uitoefenen met betrekking tot de diamant, zowel in hoofd- als in bijberoep, met inbegrip van producenten die gebruik maken van diamant bij het vervaardigen van toestellen, met uitzondering van de actoren die zich uitsluitend bezighouden met de verzekering en/of financiering van de diamanthandel.5° Transacties van diamant : elk binnenbrengen of buitenbrengen van diamant naar of vanuit het grondgebied van het Koninkrijk België.6° Toezicht : alle instrumenten, maatregelen en procedures die fraude en misbruiken binnen de diamantsector, zelfs preventief, kunnen helpen bestrijden in het kader van artikel 169, § 1 van de Programmawet.7° Erkende deskundigen : experten inzake het vaststellen van de waarde, de kwalificatie, het gewicht van de diamant.8° Kwalificatie : indeling in de goederencodes zoals vermeld in 2°.9° Gewicht : massa uitgedrukt in karaat, of in het geval van de onderverdelingen 7104 en 7105, in gram. 10° Dienst Vergunningen : de dienst van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie die belast is met het toezicht zoals bedoeld in artikel 169, § 1 van de Programmawet.
Art. 2.§ 1. In uitvoering van artikel 169, § 3 van de Programmawet legt elke handelaar in diamant bij de registratie de volgende stukken voor : 1° Bij de registratie als zelfstandige : a) een kopij van het identiteitsbewijs;b) een bewijs van het ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen;de registratie kan niet toegestaan worden indien de zelfstandige niet vooraf is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen; c) de beroepskaart, uitgereikt door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, wanneer de zelfstandige een vreemde nationaliteit heeft, met uitzondering van de categorieën bepaald in artikel 2 van de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen. 2° Bij de registratie van een vennootschap, zowel naar Belgisch recht als deze naar buitenlands recht : a) een kopij van het identiteitsbewijs van alle zaakvoerders;b) een bewijs van het ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen;de registratie kan niet toegestaan worden indien de vennootschap niet vooraf is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen; c) een kopij van de notariële akte van oprichting en/of uittreksel uit het Belgisch Staatsblad ; d) de beroepskaart, uitgereikt door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, wanneer de zaakvoerder(s), bezoldigd of onbezoldigd, een vreemde nationaliteit heeft (hebben), met uitzondering van de categorieën bepaald in artikel 2 van de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen; de inschrijving wordt niet toegestaan indien de zaakvoerder ten opschortende titel wordt benoemd in een vennootschap; e) ingeval een vennootschap het mandaat van bestuurder, zaakvoerder of lid van het directiecomité uitoefent in een andere vennootschap, legt de vaste vertegenwoordiger zijn identiteitsbewijs voor en het bewijs van zijn benoeming tot vaste vertegenwoordiger;f) indien geen enkele zaakvoerder van een Belgische vennootschap een permanente verblijfplaats heeft in het Koninkrijk België, geeft hij een volmacht aan een daartoe gemachtigd persoon die in het Koninkrijk België woont en die de zaakvoerders vertegenwoordigt.In dit geval legt deze laatste zijn identiteitsbewijs voor en het bewijs van volmacht, ondertekend door beide partijen. § 2. Elke wijziging aan de administratieve hoedanigheid van de zaakvoerder of de vennootschap wordt meegedeeld aan de Dienst Vergunningen, hetgeen bij afwezigheid hiervan kan leiden tot schorsing van de registratie door de Minister bevoegd voor economie. § 3. Elke handelaar in diamant die gevestigd is op het grondgebied van de Europese Unie en die via het Koninkrijk België diamanten wil invoeren in of uitvoeren uit de Europese Unie, levert eveneens het bewijs dat hij alle formaliteiten heeft vervuld, vastgesteld door de EU-lid-Staat waaronder hij ressorteert, om het beroep van handelaar in diamant uit te oefenen. § 4. Elk gerechtelijk onderzoek, zowel binnen als buiten het Koninkrijk België, dat verband houdt met de professionele activiteit waarbij de handelaar in diamant betrokken is, kan aanleiding geven tot schorsing van de registratie door de Minister bevoegd voor economie. § 5. Elke strafrechtelijke veroordeling, zowel binnen als buiten het Koninkrijk België, die verband houdt met de professionele activiteit van de handelaar in diamant kan aanleiding geven tot de intrekking van de registratie door de Minister bevoegd voor economie. § 6. Indien niet meer voldaan wordt aan alle in §§ 1 en 3 gestelde voorwaarden heeft dit de intrekking van de registratie door de Minister bevoegd voor economie tot gevolg. § 7. Wanneer de Minister bevoegd voor economie van oordeel is dat omwille van de bepalingen van artikel 2, §§ 2, 4, 5 of 6 de registratie van de handelaar in diamant dient geschorst of ingetrokken te worden, stelt hij bij aangetekende brief met bericht van ontvangst, betrokkene in kennis van de vastgestelde feiten en deelt hem mede dat de schorsing of intrekking van de registratie overwogen wordt. § 8. De betrokkene beschikt over een termijn van twintig dagen, zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen niet inbegrepen, te rekenen vanaf de ontvangst van het in § 7 beoogde aangetekende brief om bij aangetekende brief gericht aan de Minister bevoegd voor economie, zijn verweermiddelen mede te delen.
Binnen dezelfde termijn kan hij bovendien vragen om gehoord te worden, eventueel bijgestaan door een raadsman van zijn keuze. § 9. Binnen zestig dagen, zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen niet inbegrepen, na de datum van ontvangst van de in § 7 bedoelde aangetekende brief, neemt de Minister bevoegd voor economie, overeenkomstig artikel 2, §§ 2, 4, 5 of 6 een beslissing inzake schorsing of intrekking. § 10. De Minister bevoegd voor economie stelt betrokkene onmiddellijk bij aangetekende brief in kennis van de beslissing. Zij heeft gevolgen vanaf de datum van verzending van deze aangetekende brief. § 11. De handelaar in diamant die zijn werkzaamheden uitoefent zonder zich vooraf te laten registreren of die zijn werkzaamheden verder zet na schorsing of intrekking van zijn registratie door de Minister bevoegd voor Economie, wordt bestraft met een geldboete bepaald in artikel 170, § 1 van de Programmawet. § 12. De geregistreerde handelaar in diamant maakt bij de Dienst Vergunningen melding van de organisatie waar hij eventueel lid van is en die instaat voor een systeem van garanties en zelfregulering van de bedrijfstak en als dusdanig erkend wordt. Wijzigingen aan het lidmaatschap van een organisatie worden eveneens gemeld bij de Dienst Vergunningen.
Art. 3.§ 1. Bij elke extracommunautaire in- of uitvoer in of uit het Koninkrijk België doet al wie als bedrijvigheid de diamanthandel of -nijverheid heeft, bij de Dienst Vergunningen, aangifte van de waarde, het gewicht, de kwalificatie en de gedocumenteerde oorsprong of herkomst van de in- of uitgevoerde diamanten.
De aan te geven waarde, het gewicht en de kwalificatie van de in- of uitgevoerde diamanten worden vastgesteld door de erkende deskundigen zoals bepaald in artikel 14, § 1 van dit besluit, die de Dienst Vergunningen bijstaan.
De aangever bewaart het door de erkende deskundigen ondertekende document in zijn boekhouding.
De gedocumenteerde oorsprong of herkomst wordt geverifieerd door de Dienst Vergunningen, bijgestaan door de erkende deskundigen. § 2. Inzake handel met landen buiten de Europese Unie geschiedt de aangifte samen met het indienen van de douaneaangifte voorzover deze laatste in het Koninkrijk België gebeurt en voorzover het geen aangifte voor het intracommunautaire douanevervoer betreft. § 3. Al wie als bedrijvigheid de diamanthandel of -nijverheid heeft, kan aangifte doen van elke transactie binnen de Europese Unie bij de Dienst Vergunningen. In dit geval wordt de controle van de transactie uitgevoerd zoals bepaald in § 1.
Art. 4.§ 1. De taak van de erkende deskundigen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, tweede lid, bestaat uit de fysieke inspectie van de binnengebrachte diamanten in en buitengebrachte diamanten uit het Koninkrijk België en de vergelijking van deze gegevens met deze vermeld op de documenten ter staving van de aangifte. Indien een zending bestaat uit verschillende pakken, wordt ieder pak opengemaakt.
Indien een zending of een pak bestaat uit verschillende loten, wordt nagegaan of alle loten in de zending of het pak aanwezig zijn aan de hand van voldoende gedetailleerde documenten.
Bij de fysieke inspectie nemen de erkende deskundigen de volgende richtlijnen in acht : 1° Bij invoer wordt de douaneverzegeling gecontroleerd;2° Er mag geen aanzienlijke afwijking tussen de aangegeven waarde en de expertisewaarde bestaan;3° Het gewicht dient juist te zijn;4° Voor elke zending moet de aangegeven diamantsoort juist zijn en overeenkomen met de goederencodes bepaald in artikel 1, 2°;5° Bij uitvoer wordt de zending door de erkende deskundige verzegeld, onmiddellijk na de fysieke inspectie. Na de fysieke inspectie worden de door de erkende deskundigen ondertekende documenten voorgelegd aan de Dienst Vergunningen;
De Dienst Vergunningen staat in voor de toewijzing van de te keuren zendingen aan de erkende deskundigen.
De Dienst Vergunningen stelt de werkinstructies op met betrekking tot de procedure van de fysieke inspecties.
Enkel personen die betrokken zijn bij de fysieke inspectiewerkzaamheden worden toegelaten in de lokalen waar deze werkzaamheden plaatsvinden. § 2. De erkende deskundigen verrichten hun taak volgens instructie en onder toezicht van de Dienst Vergunningen.
De fysieke inspectie vindt plaats in de daartoe ter beschikking gestelde lokalen van de v.z.w. « Hoge Raad voor Diamant » te Antwerpen die toelaten deze taken in optimale omstandigheden inzake efficiëntie, discretie, veiligheid en onafhankelijkheid te vervullen. § 3. Bij de uitvoering van hun opdracht zijn de erkende deskundigen en de bedienden van « Diamond Office », een afdeling van de v.z.w. « Hoge Raad voor Diamant », tot geheimhouding verplicht van de individuele gegevens uit de aangiften zoals bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 3, die zij uit hoofde van hun beroepsactiviteit vernemen. Uitsluitend de Dienst Vergunningen heeft toegang tot de gegevens die de erkende deskundigen en bedienden van « Diamond Office » uit hoofde van hun beroepsactiviteit vernemen. Macro-economische gegevens worden uitsluitend ter beschikking gesteld van de v.z.w. « Hoge Raad voor Diamant » en de Dienst Vergunningen.
Indien de erkende deskundigen en bedienden tijdens hun beroepsactiviteit onregelmatigheden ontdekken, zijn zij verplicht deze te melden aan de Dienst Vergunningen. § 4. Bij het vaststellen van onregelmatigheden en afwijkingen stelt de erkende deskundige een schriftelijk rapport op en overhandigt dit aan de Dienst Vergunningen.
De ambtenaren van de Dienst Vergunningen kunnen, indien nodig, één of meer bijkomende fysieke inspecties vragen aan de erkende deskundigen.
Indien de vastgestelde afwijkingen gevolgen hebben voor de douaneaangifte, wordt dit meegedeeld aan de ambtenaren van de Douane, die eventueel een onderzoek en vervolging kunnen instellen.
Art. 5.Al wie als bedrijvigheid de diamanthandel of -nijverheid heeft en al wie gewoonlijk, in welke hoedanigheid ook, over een voorraad diamant beschikt, doet jaarlijks bij de Dienst Vergunningen aangifte van de waarde, het gewicht en de kwalificatie van de hoeveelheden diamant die hij op 31 december in zijn bezit en/of toevertrouwd heeft aan makelaars of werknemers op maakloon. Tevens wordt aangifte gedaan van de beginvoorraad, de aankopen in het Koninkrijk België, de binnengebrachte diamanten in het Koninkrijk België, de bewerking zowel in het Koninkrijk België als in het buitenland, de verkopen in het Koninkrijk België en de buitengebrachte diamanten uit het Koninkrijk België.
De aangifte is verplicht, zelfs wanneer deze voorraad nul is, indien de betrokkene zich in de loop van het voorbije jaar met diamanthandel of -nijverheid heeft beziggehouden en indien hij, in welke hoedanigheid ook, gewoonlijk een voorraad heeft gehouden.
De aan te geven waarde is de waarde zoals weergegeven in de boekhouding van de aangever.
Art. 6.Al wie het beroep van diamantslijper voor eigen rekening uitoefent; al wie diamanten krachtens een maakloonovereenkomst aan anderen te slijpen geeft; al wie krachtens zodanige overeenkomsten voor rekening van anderen slijpt en al wie deze bezigheden verenigt, verstrekt de in de volgende artikelen voorgeschreven inlichtingen inzake de voorraden diamant die hij op 31 december van het lopende jaar in zijn bezit heeft.
Art. 7.Met betrekking tot de diamanten die hij bewerkt en in eigendom bezit, vermeldt de aangifteplechtige : 1° Hun koopprijs, gewicht en kwalificatie vóór bewerking;2° Hun kostprijs, gewicht en kwalificatie na bewerking;3° Het gewichtsverlies bij bewerking alsmede de wijzigingen inzake de kwalificatie tengevolge van fabricage respectievelijk sortering;4° De arbeidskosten bestaande uit het loon van zijn arbeiders, de door hem betaalde sociale lasten en, indien hijzelf als arbeider werkt zijn eigen met dit van een arbeider gelijkgestelde loon.
Art. 8.Met betrekking tot de diamanten die hij krachtens een maakloonovereenkomst voor anderen bewerkt, vermeldt de aangifteplechtige : 1° Het gewicht der diamanten bij hun ontvangst;2° Hun gewicht na bewerking;3° Het bedrag van het maakloon voor elke overeenkomst en de naam van de verschillende medecontractanten;4° De aan de bewerking bestede arbeidskosten bestaande uit het loon van zijn arbeiders, de door hem betaalde sociale lasten, en indien hijzelf als arbeider werkt, zijn eigen met dit van een arbeider gelijksgesteld loon.
Art. 9.Met betrekking tot de diamanten die hij krachtens een maakloonovereenkomst aan anderen te bewerken geeft, vermeldt de aangifteplechtige : 1° Hun koopprijs, gewicht en kwalificatie vóór bewerking;2° Hun kostprijs, gewicht en kwalificatie na bewerking;3° Het gewichtsverlies bij bewerking alsmede de wijzigingen inzake de kwalificatie tengevolge van fabricage respectievelijk sortering;4° Het bedrag van het maakloon voor elke overeenkomst en de naam van de verschillende medecontractanten.
Art. 10.De in de artikelen 5 en 6 voorgeschreven aangifte wordt uiterlijk eind maart bij de Dienst Vergunningen ingediend.
Indien de boekhouding afgesloten wordt op een andere datum dan 31 december, wordt de aangifte ingediend uiterlijk op het einde van de tweede maand volgend op de datum van het afsluiten van het boekjaar.
Art. 11.De Minister bevoegd voor economie bepaalt het model van het formulier dat dient gebruikt te worden bij de aangifte voorgeschreven in de artikelen 5 en 6.
Art. 12.De handelaar in diamant die nalaat de jaarlijkse verplichte aangifte van de voorraad zoals bedoeld in artikelen 5 en 6, in te dienen, ontvangt in oktober van het daaropvolgende jaar een aangetekende brief vanwege de Dienst Vergunningen waarin gevraagd wordt of hij zijn activiteiten heeft stopgezet. De bevestiging hiervan of het uitblijven van een antwoord, binnen een termijn van 3 maanden, leidt tot de schrapping van de registratie.
Art. 13.Bij de uitoefening van het toezicht zoals bedoeld in artikel 170, § 3 van de Programmawet, kunnen de bevoegde ambtenaren, zoals bedoeld in artikel 170, § 2 van de Programmawet, zich laten bijstaan door de erkende deskundigen bedoeld in artikel 14, § 1 van dit besluit.
Art. 14.§ 1. De deskundigen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, tweede lid worden aangesteld door de Minister bevoegd voor economie, op advies van de Interministeriële Economische Commissie, en gekozen onder de geslaagden voor een bekwaamheidsproef, ingericht door de Speciale Commissie voor de Diamantsector, opgericht bij de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. De aanstelling gebeurt na voorlegging van een verklaring volgens welke zij, noch enige binding hebben met natuurlijke personen en rechtspersonen die beroepshalve aan de voorgeschreven aangifteplicht in artikel 3, § 1, zijn onderworpen en/of vallen onder de bepalingen van artikel 3, § 3, noch aan zodanige personen hun diensten regelmatig aanbieden. In dit verband dienen zij tevens aan te geven welke de beroepsbezigheden zijn van hun ouders, echtgeno(o)t(e) en kinderen. De aangestelde deskundigen worden erkend en beëdigd door de Minister bevoegd voor Economie. § 2. De oproep tot de kandidaten wordt ten minste één maand vóór het einde van de inschrijvingstermijn gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en in ten minste één Nederlandstalig, Franstalig en Duitstalig dagblad.
Te rekenen vanaf hetzelfde tijdstip wordt de oproep op een goed zichtbare plaats aangeplakt in de gebouwen van de v.z.w. Hoge Raad voor Diamant. § 3. Om tot de bekwaamheidsproef te worden toegelaten legt de kandidaat volgende stukken voor : 1° een recent bewijs van goed zedelijk gedrag, bestemd voor een openbare dienst;2° een attest van een oogarts waaruit blijkt dat hij over het gezichtsvermogen beschikt om het vak degelijk uit te oefenen;3° het bewijs leveren van een veelzijdige beroepservaring in het diamantvak van ten minste tien jaar. § 4. De Speciale Commissie voor de Diamantsector legt aan de Minister bevoegd voor economie het programma van de proeven ter goedkeuring voor. De proeven omvatten minstens een theoretisch gedeelte betreffende de gemmologie en de bedrijfskunde eigen aan het diamantvak en een praktisch gedeelte bestaande uit de fysische inspectie van loten diamant en een desbetreffende schriftelijke verslaggeving. De Speciale Commissie voor de Diamantsector legt eveneens aan de Minister bevoegd voor economie de namen van de leden van de examencommissie ter goedkeuring voor. Deze bestaat uit : 1° een voorzitter, gemmoloog, met een erkend universitair diploma ter zake;2° twee effectieve en twee plaatsvervangende leden gekozen omwille van hun vakkennis inzake diamant;3° twee effectieve en twee plaatsvervangende afgevaardigden van de Dienst Vergunningen;4° twee effectieve en twee plaatsvervangende afgevaardigden van de Administratie der Douane en Accijnzen van de Federale Overheidsdienst Financiën. Na het afnemen van de proeven brengt de examencommissie verslag uit bij de Interministeriële Economische Commissie, met een gemotiveerde rangschikking van de geslaagden, die ter zake een advies overmaakt aan de Minister bevoegd voor economie. § 5. Om de drie jaar vindt een evaluatieproef plaats om de bekwaamheid van de erkende deskundigen te evalueren. De Minister bevoegd voor economie stelt het programma van de evaluatieproef op, na overleg met de voorzitter van de examencommissie zoals aangeduid in § 4.
De Minister bevoegd voor economie duidt de leden van de evaluatiecommissie aan. Deze bestaat uit : 1° een voorzitter, gemmoloog, met een erkend universitair diploma ter zake;2° een lid gekozen omwille van zijn vakkennis inzake diamant;3° een afgevaardigde van de Dienst Vergunningen;4° een afgevaardigde van de Administratie der Douane en Accijnzen van de Federale Overheidsdienst Financiën. § 6. De Minister bevoegd voor economie kan de erkenning en beëdiging bepaald in § 1 van dit artikel schorsen of intrekken, op het met redenen omkleed advies van de Interministeriële Economische Commissie en nadat de deskundige is gehoord of op zijn minst behoorlijk werd opgeroepen bij een aangetekende brief.
Het einde van de contract, evenals de opzeg door één van beide partijen, doen de aanstelling vervallen en brengt automatisch de intrekking mee van de erkenning en de beëdiging. Bij het overwegen van het ontslag van een deskundige moet voorafgaandelijk de instemming van de Minister bevoegd voor economie bekomen worden.
Art. 15.Het koninklijk besluit van 23 oktober 1987, gewijzigd bij koninklijk besluit van 6 maart 1990, betreffende de statistiek van de voorraden en van de in- en uitvoer van diamant, het ministerieel besluit van 9 maart 1990 tot nadere regeling van de bekwaamheidsproef voor deskundigen ter zake van het vaststellen van het gewicht, de waarde en de kwalificatie van in- of uitgevoerde diamant, het ministerieel besluit van 5 november 1991 betreffende het modelformulier te gebruiken bij de jaarlijkse aangifte van de voorraden en de bedrijvigheid in de diamantsector, en het ministerieel besluit van 22 januari 1945 houdende reglementering van de aankoop, verkoop, het te koop aanbieden en de levering van ruwe diamant, wordt opgeheven met ingang vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 16.Dit besluit treedt in werking 10 dagen na zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 17.Onze Minister van Economie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 april 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Financiën, D. REYNDERS