Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 november 2001
gepubliceerd op 28 december 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie, betreffende het akkoord 1999-2000

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001013176
pub.
28/12/2001
prom.
29/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/29/2001013176/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

29 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie, betreffende het akkoord 1999-2000 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie, betreffende het akkoord 1999-2000.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 1999 Akkoord 1999-2000 (Overeenkomst geregistreerd op 2 december 1999 onder het nummer 53135/CO/308) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie.

Onder werknemers wordt verstaan het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en bedienden- en kaderpersoneel. HOOFDSTUK II. - Koopkracht

Art. 2.§ 1. De sectorale loonschalen op 31 december 1998 worden vanaf 1 januari 1999 verhoogd met een vast bedrag van 900 BEF bruto.

Ten uitzonderlijken titel zal deze barema-aanpassing ook worden uitbetaald aan de bedienden en kaderleden van wie de maandwedde zich per 31 december 1998 situeert boven de plafonds, bedoeld in artikel 11, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 1990, houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 18 november 1988.

De arbeiders genieten dezelfde koopkrachtverhoging als deze die door dit artikel aan de bedienden en kaderleden wordt toegekend. § 2. Genoemde plafonds zullen op 1 januari 1999, na toepassing van § 1, eveneens verhoogd worden met een vast bedrag van 900 BEF bruto. § 3. Wie uit dienst trad vóór de dag van ondertekening van huidige overeenkomst kan evenwel geen rechten putten uit dit artikel.

Art. 3.Artikel 13 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 1990 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 18 november 1988 wordt vervangen als volgt : « § 1. De werkgevers zullen aan de bedienden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en niet meer in proefperiode, naast de twaalf maandwedden jaarlijks een brutobedrag uitbetalen dat - onder die benaming of om het even welke andere - minstens gelijk is aan een bruto dertiende maand. Indien hetgeen momenteel contractueel of krachtens een overeenkomst wordt uitbetaald, minder bedraagt dan een bruto dertiende maand, dan dient het aangevuld te worden tot dit niveau. Indien hetgeen momenteel contractueel of krachtens een overeenkomst wordt uitbetaald, meer bedraagt dan een bruto dertiende maand, dan mag het niet verminderd worden.

Ditzelfde voordeel wordt ook toegekend aan de bedienden die niet met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur zijn tewerkgesteld, indien zij minstens 12 aaneengesloten maanden in dienst zijn. § 2. De speciale categorie werknemers, zoals beschreven in artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979, gesloten in hetzelfde paritair comité, tot vaststelling van de arbeids- en loonvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 september 1979, genieten onder dezelfde voorwaarden hetzelfde voordeel. § 3. De "dertiende maand" of het daaraan gelijkwaardig bedrag is proratiseerbaar, al naargelang de reële arbeidsprestaties in het betrokken werkjaar. »

Art. 4.In artikel 30 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979 tot vaststelling van de arbeids- en loonvoorwaarden wordt de tweede alinea vervangen door de volgende tekst : « Een verlenging van de loopbaan wordt toegestaan aan het uitvoerend personeel met tien ononderbroken dienstjaren in de onderneming. Zij genieten tot maximum de leeftijd van 64 jaar tweejaarlijkse verhogingen, waarvan de eerste zes verhogingen gelijk zijn aan de laatste jaarlijkse verhoging en de daaropvolgende tweejaarlijkse verhogingen telkens gelijk zijn aan 0,5 pct. » HOOFDSTUK III. - Vermindering van de arbeidsduur

Art. 5.De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur zoals vastgelegd in artikel 3, § 1, alinea 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 maart 1983 tot aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling gesloten in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie, wordt progressief verminderd van 36 uur (of 1 663,2 uur op jaarbasis) tot 35 u. 30 (of 1 640 uur op jaarbasis).

Voor de ondernemingen die momenteel deze arbeidsduur niet bereiken, wordt de arbeidsduurvermindering gefaseerd bereikt via één dag vanaf 1 september 1999, een tweede bijkomende dag vanaf 1 januari 2000 en een derde bijkomende dag vanaf 1 september 2000.

Op ondernemingsniveau kunnen minstens gelijkwaardige varianten van deze arbeidsduurvermindering bepaald worden door wijziging van het arbeidsreglement. Voor de ondernemingen die geen ondernemingsraad hebben, worden deze wijzigingen, voordat zij in voege kunnen treden, voor akkoord voorgelegd aan het paritair comité. HOOFDSTUK IV. - Tewerkstelling

Art. 6.De werkgevers bevelen de ondernemingen aan om bij de invoering van de arbeidsduurvermindering, zoals bedoeld in artikel 5 rekening te houden met de belangen van beide partijen en daar waar mogelijk een verhoging van de werkdruk ingevolge de arbeidsduurvermindering tegen te gaan door compenserende aanwervingen.

Art. 7.De partijen verbinden zich ertoe in een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst, die zal gelden van 1 juni 1999 tot 31 mei 2002, voltijds conventioneel brugpensioen vanaf 58 jaar en halftijds conventioneel brugpensioen vanaf 56 jaar mogelijk te maken volgens dezelfde modaliteiten die vóór 1 mei 1998 van toepassing waren.

Art. 8.De partijen bevelen de werkgevers aan om binnen het kader van de wetgeving op loopbaanonderbreking 1 pct. (van de 3 pct.) van het wettelijk recht op loopbaanonderbreking bij voorrang toe te kennen aan de oudere werknemers, die minstens 12 maanden anciënniteit hebben en een loopbaanonderbreking aanvragen.

Art. 9.De werkgevers zullen er over waken dat alle afspraken die ter beveiliging van de werkzekerheid werden gemaakt naar aanleiding van het sluiten van sectorale arbeidsovereenkomsten volledig nagekomen worden.

Ter illustratie wordt onder meer verwezen naar de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979 met bijlagen, gesloten in hetzelfde paritair comité, tot vaststelling van de arbeids- en loonvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 september 1979 (Belgisch Staatsblad van 11 maart 1980) en naar de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 1985, gesloten in hetzelfde paritair comité, betreffende de bevordering van de werkgelegenheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 september 1985 (Belgisch Staatsblad van 16 oktober 1985), zoals aangehecht in bijlage B. HOOFDSTUK V. - Werkzekerheid

Art. 10.Overname, fusie en splitsing. § 1. In geval van overname, fusie of splitsing zal de werkgever schriftelijk en/of mondeling volgende informatie verstrekken : 1° een omschrijving van de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de overname, fusie of splitsing en van de ermee beoogde economische doelstellingen;2° een overzicht van de mogelijke gevolgen van de maatregel op het vlak van tewerkstelling : een raming van het ingeschatte effect op het totale personeelseffectief en op het tewerkstellingsbeleid van de onderneming na invoering van deze maatregel;3° een overzicht van de geplande maatregelen : - om afdankingen zoveel mogelijk te vermijden; - om mutaties mogelijk te maken; - inzake mogelijke wedertewerkstelling; - op het vlak van opleiding, herscholing of reclassering; 4° een overzicht van de ingeschatte gevolgen van de maatregel op de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. § 2. Deze informatie wordt verstrekt aan de personeelsleden, maar eerst aan de ondernemingsraad en bij ontstentenis daarvan aan de syndicale afvaardiging. De informatie moet zo spoedig mogelijk gebeuren en op een ogenblik dat de directie en de werknemersafgevaardigden tijdig overleg kunnen plegen over de sociale maatregelen die moeten genomen worden om de weerslag van de beslissing op de vooruitzichten inzake de tewerkstelling en de organisatie van het werk, maximaal te ondervangen.

Teneinde deze informatie te leveren en de werknemers de mogelijkheid te bieden zich over hun rechten te informeren, zal de werkgever in een periode voorzien waarin geen ontslagen zullen gegeven worden met betrekking tot de betrokken werknemers. Dit alles zonder afbreuk te doen aan het algemeen ontslagrecht van de werkgever en onder voorbehoud van een eventueel ontslag om dringende reden of om redenen die geen betrekking hebben op de overname, de fusie of de splitsing, ontslag dat steeds kan betekend worden tijdens deze termijn.

De termijn zal zestig kalenderdagen duren en een aanvang nemen op de dag dat de informatie waarvan sprake in § 1 gegeven wordt. Hij zal kunnen ingekort worden in akkoord met de syndicale afvaardiging.

Elk ontslag dat door de werkgever tijdens genoemde termijn van zestig kalenderdagen wordt betekend zonder naleving van de bepalingen vervat in de vorige alinea, geeft aan het betrokken personeelslid het individueel recht op betaling door de werkgever van een schadevergoeding wegens schending van vastheid van betrekking gelijk aan het bedrag van twee brutomaandwedden. Deze vergoeding komt bovenop de normale verbrekingsvergoeding die desgevallend door de werkgever verschuldigd is in toepassing van artikel 39, § 1, of artikel 40, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. § 3. Bedrijven die voor of na de overname, fusie of splitsing meer dan 50 werknemers tewerkstellen bezorgen op eigen initiatief een kopie van de geschreven inlichtingen aan het paritair comité. HOOFDSTUK VI. - Arbeidsorganisatie

Art. 11.§ 1. De werkgevers verbinden zich ertoe : 1° slechts overuren te doen presteren wanneer dit absoluut noodzakelijk is;2° de wettelijke voorzieningen inzake procedure en inzake toekenning van inhaalrust en betaling van overloon na te leven;3° jaarlijks de ondernemingsraad te informeren over het aantal gepresteerde uren in de onderneming.Indien er in de onderneming geen ondernemingsraad bestaat zal deze informatie worden verstrekt aan het comité "Preventie en Bescherming op het werk" of zo dit niet bestaat aan de syndicale afvaardiging; 4° ingeval structurele overuren worden vastgesteld op basis van voornoemde informatie, alternatieve oplossingen te zoeken in overleg met de werknemersvertegenwoordiging in de betrokken overlegorganen. § 2. Volgende afspraken worden gemaakt inzake controle op de werktijden : 1° overuren dienen zoveel mogelijk vermeden te worden, vooral als het om structurele overuren gaat;2° de hiërarchie moet zorgen voor aanwezigheidregistratie volgens per onderneming te bepalen modaliteiten;3° werkoverleg en zendingen buiten de onderneming gelden als arbeidstijd;4° overuren om een buitengewone vermeerdering van het werk op te vangen mogen slechts gepresteerd worden met akkoord van de syndicale afvaardiging;5° overuren die door een onvoorziene noodzakelijkheid vereist worden, mogen slechts gepresteerd worden mits het voorafgaand akkoord van de syndicale afvaardiging of, indien de werkgever door de omstandigheden in de onmogelijkheid is het akkoord te vragen, mits mededeling en rechtvaardiging achteraf;6° in de ondernemingen waar een systeem van flexibele werktijden van toepassing is, moeten een minimum aantal bepalingen vastgelegd worden, die deel zullen uitmaken van het arbeidsreglement of er een bijlage van zullen vormen.Deze bepalingen zullen met name handelen over : - de kerntijden tijdens dewelke de personeelsleden verplicht aan het werk moeten zijn; - de glijtijden die bepaald worden door een boven- en een ondergrens buiten de kerntijden; - een regeling bij te laat komen ingevolge overmacht; - het maximum aantal uren dat de werknemer op het einde van de maand (of een andere referentieperiode) minder mag gepresteerd hebben dan de minimaal verplicht te presteren arbeidstijd; - het aantal uren per maand (of andere referentieperiode) die naar een volgende maand (of andere referentieperiode) kunnen worden overgedragen en de modaliteiten volgens welke deze uren in compensatiedagen kunnen worden omgezet.

Art. 12.De personen die met een leidende functie of met een vertrouwensfunctie bekleed zijn, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 10 februari 1965, zijn niet onderworpen aan de bepalingen inzake maximum arbeidsduur en overuren.

Nochtans zullen, daar waar naar dergelijke personen toe een overmatige vraag naar het presteren van meeruren zou bestaan, maatregelen dienen genomen te worden om daar een einde aan te maken.

Art. 13.De partijen komen overeen om met betrekking tot de toepassing van de wetgeving inzake arbeidsduur op kaderleden binnen een werkgroep onderhandelingen te voeren. Deze gesprekken zullen kaderen binnen de evolutie van de wetgeving en de onderhandelingen die hierover plaatshebben in de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK VII. - Sociale betrekkingen

Art. 14.Aan het fonds voor syndicale vorming zal het hierna volgend bedrag gestort worden, te verdelen onder de representatieve werknemersorganisaties, in verhouding tot hun vertegenwoordiging in de sector. Voor 1999 is dit bedrag 3 000 000 BEF en voor 2000 is dit bedrag 3 000 000 BEF. De werkgevers die onder het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie vallen, zullen dit bedrag verschuldigd zijn volgens het proportioneel aandeel van hun aantal personeelsleden uitgedrukt in equivalent van voltijdse eenheden, ten opzichte van het totaal op respectievelijk 31 december 1998 en 31 december 1999. Een werkgever die per 1 januari 1999, respectievelijk 1 januari 2000, onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie valt, is de proportionele bijdrage, waarvan hierboven sprake, verschuldigd voor het gehele jaar.

Indien een werkgever in de loop van 1999 niet meer onder het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie valt, zal het bedrag van 3 000 000 BEF voor 2000 proportioneel worden verminderd.

De Belgische Spaarbankenvereniging wordt gemachtigd tot inning van de bijdragen van de individuele bedrijven.

De bijdragen zullen uiterlijk op 31 december van het jaar waarop ze betrekking hebben aan het fonds voor syndicale vorming gestort worden. HOOFDSTUK VIII. - Vorming

Art. 15.De partijen erkennen en onderschrijven het belang van professionele vorming en training voor de verdere ontwikkeling van de loopbaan van het personeel.

Art. 16.Naar analogie met wat overeengekomen werd in de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 mei 1995 betreffende het akkoord 1995-1996 en in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000, zullen de partijen een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst afsluiten met betrekking tot de aanwending van de bijdrage van 0,10 pct. van de brutoloonmassa van de werknemers voor de opleiding en tewerkstelling van de risicogroepen binnen de sector, zoals bepaald in artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1992 betreffende het akkoord 1991-1992.

Art. 17.De werkgevers doen een oproep en bevelen de ondernemingen aan de nodige initiatieven te nemen om de behoeften aan professionele vorming van hun werknemers te onderzoeken, de nodige initiatieven inzake vorming te nemen en te ondersteunen, teneinde het competentieniveau van het personeel op peil te houden.

Art. 18.De werkgevers verbinden zich ertoe om op ondernemingsniveau, maar globaal, minstens evenveel dagen vorming te organiseren als er personeelsleden tewerkgesteld worden ("vte"). Zij zullen jaarlijks in de ondernemingsraad informatie verstrekken over het aantal dagen vorming dat tijdens het jaar werd georganiseerd en op hoeveel werknemers dat globaal betrekking had.

Voor de berekening van dit artikel wordt een dag vorming vermenigvuldigd met het aantal werknemers dat aan deze dag vorming deelnam. HOOFDSTUK IX. - Diverse bepalingen

Art. 19.De partijen zullen overleg plegen teneinde een model voor het huishoudelijk reglement van de ondernemingsraden op te stellen. Dat model zal suppletief zijn. Dit wil zeggen dat het slechts zal gelden voor die bedrijven waar geen eigen huishoudelijk reglement van de ondernemingsraad bestaat. De partijen komen overeen dat in dit suppletief model enkele overeen te komen minimumbepalingen kunnen opgenomen worden die in elk geval van toepassing zullen zijn.

Art. 20.De partijen zullen de werkzaamheden van de werkgroep functieclassificatie hervatten en daarin verdere besprekingen voeren inzake de classificatie kaders en inspecteurs, zulks binnen het reeds afgesproken kader.

Art. 21.De partijen komen overeen om, indien zij daartoe door een bevoegde instantie zouden worden uitgenodigd, onderhandelingen te voeren over de eventuele bevoegdheid van het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie ten overstaan van de werknemers die worden tewerkgesteld door zelfstandige spaarbankagenten of door de ondernemingen die door de spaarbanken worden afgesplitst. Voorwaarde is dat alle andere belanghebbenden eveneens worden uitgenodigd en aan het debat deelnemen.

In dat geval zullen die gesprekken onder de auspiciën van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid verlopen met een timing van zes maanden vanaf 1 september 1999.

Vanaf heden tot het einde van de voornoemde onderhandelingsperiode van zes maanden, staan de werkgevers borg voor minimaal het behoud van de arbeids- en loonvoorwaarden zoals die gelden in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie voor de werknemers, tewerkgesteld in spaarbankactiviteiten welke zouden gefilialiseerd worden tijdens deze periode, en die heden onder dat paritair comité ressorteren. HOOFDSTUK X. - Werkdruk en stress

Art. 22.De partijen komen overeen om een werkgroep op te richten die een studie zal uitvoeren over de werkdruk en het stressbeheer in de sector spaarbanken. Deze werkgroep zal zich inspireren op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 72 betreffende het beheer van de preventie van stress op het werk die op 30 maart 1999 in de Nationale Arbeidsraad ondertekend is. HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen

Art. 23.De partijen verbinden zich ertoe tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst geen bijkomende eisen te stellen over de punten die in deze overeenkomst voorkomen.

Art. 24.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en treedt buiten werking op 31 december 2000.

Artikel 4 treedt in werking vanaf 1 januari 2000.

De artikelen 2, 3, 4 en 5 gelden voor onbepaalde duur. De collectieve arbeidsovereenkomst kan geheel of gedeeltelijk worden opgezegd ten vroegste op 1 oktober 2000 met een opzeggingstermijn van drie maanden, bij een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 29 november 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage A Bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 1999 betreffende het akkoord 1999-2000 Brugpensioen op 58 jaar Tijdens de onderhandelingen die geleid hebben tot deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben de representatieve werknemersorganisaties de wens uitgedrukt dat wanneer een werkgever zich geplaatst ziet voor de mogelijkheid initiatieven te nemen die leiden tot brugpensioen op 58 jaar, hij die mogelijkheid zou toekennen aan alle in aanmerking komende werknemers die daartoe de vraag formuleren. De werkgeversafvaardiging, verre van enig zogenaamd recht op brugpensioen te erkennen, is bereid die wens bij te treden voor de duur van de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 7 en onder alle voorbehoud voor de toekomst.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 29 november 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage B Bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 1999 betreffende het akkoord 1999-2000 1. Uittreksel collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979 tot vaststelling van de arbeids- en loonvoorwaarden F.Ontslag en wederindienstneming

Artikel 56.Zonder afbreuk te doen aan het principe van het gezag van de werkgever en om de stabiliteit van de arbeidskrachten te verzekeren, overeenkomstig de economische mogelijkheden van de ondernemingen, wordt elk eventueel ontslag gegeven mits eerbiediging van bepaalde billijkheidsregels.

Voor ontslag gegeven wegens bijzondere economische omstandigheden, wordt een rangorde voorzien waarbij rekening wordt gehouden met de bekwaamheid, de verdiensten, de specialisatie, de leeftijd, de anciënniteit en de gezinslasten.

Bij wederindienstneming wordt eveneens de voorrang gegeven aan de ontslagenen, volgens een gelijkaardige maar omgekeerde volgorde als deze voorzien voor de ontslaggeving.

De plannen voor dergelijke ontslaggevingen worden voorafgaandelijk ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, van de betrokken vakorganisaties. 2. Tewerkstelling (bijlage B bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979 betreffende de arbeids- en loonvoorwaarden 3.Betreffende het probleem van eventuele afdankingen om economische redenen, drukt de patronale delegatie vooreerst de hoop uit dat de economische toestand de ondernemingen niet zal dwingen tot het treffen van dergelijke maatregelen.

Indien tijdens de duur van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, desondanks zou dienen te worden overgegaan tot afdankingen om economische redenen in de zin van de wet over de sluiting van de ondernemingen en de collectieve afdankingen, wordt aan de werkgevers aanbevolen bij de aanwerving voorrang te verlenen aan het afgedankt personeel. Het blijft echter wel te verstaan (...) dat de beroepskwalificaties en de aanwervingsvoorwaarden aan de beoordeling van de werkgever zullen worden overgelaten volgens de behoeften van zijn onderneming. 4. Geplaatst voor de organisatiesproblemen die zich zouden kunnen stellen, wordt aan de werkgevers aanbevolen alle noodzakelijke maatregelen te treffen in overleg met de sociale organen van de onderneming zoals de ondernemingsraad of de syndicale afvaardiging, ten einde de afdankingen, om technische redenen in de mate van het mogelijke te vermijden;het zou er vooral om gaan alle recyclage- en herklasseringsmogelijkheden van het betrokken personeel te onderzoeken. 5. Betreffende het geval van een conventionele overgang van een onderneming in de sector zonder wijziging van de rechtspersoonlijkheid, verklaren de werkgevers van plan te zijn alles in het werk te stellen om in de mate van het mogelijke de vastheid van betrekking van de betrokken werknemers te waarborgen.Nochtans zal de concrete oplossing te vinden voor een dergelijk eventueel probleem, in feite onder de bevoegdheid van de betrokken partijen vallen. 6. In geval van individuele afdanking om welke reden ook, met uitzondering van de dringende reden, wordt aan de werkgevers aanbevolen de syndicale afvaardiging hiervan op de hoogte te brengen nadat de beslissing aan de betrokkene werd medegedeeld en voor zover deze laatste zich hiertegen niet verzet.7. Er wordt aan de werkgever aanbevolen de werknemers door middel van aanplakking in te lichten over elke betrekking die in de onderneming vacant zal zijn.Deze mededeling zal van hetzelfde type zijn als deze welke door de aanwervingsdienst van de onderneming langs de pers en aan de R.V.A. normaal wordt meegedeeld. 8. Onverminderd de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nummer 9 van de Nationale Arbeidsraad wordt er aan de werkgevers aanbevolen de syndicale afvaardiging vooraf in te lichten wanneer zij aan derden de uitvoering van bepaalde tijdelijke werken toevertrouwen die specifiek zijn dit wil zeggen die behoren tot de courante praktijk van de onderneming of de sector.3. Uittreksel collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 1985 betreffende de bevordering van de werkgelegenheid Art.4. Betreffende de werknemers met contract van onbepaalde duur wordt overeengekomen hetgeen volgt : § 1. Indien tijdens de duurtijd van de collectieve arbeidsovereenkomst toch zou overgegaan worden tot ontslagen om economische redenen in de zin van de wetten over de sluiting van de ondernemingen en collectieve ontslagen, worden de kandidaturen van de afgevloeide werknemers terdege onderzocht en in overweging genomen om bij voorrang in de sector tewerkgesteld te worden. § 2. Indien tijdens de duur van de collectieve arbeidsovereenkomst desondanks zou overgegaan worden tot ontslagen om technische redenen zal dit enkel kunnen gebeuren nadat volgende alternatieven zijn uitgeput : - aantrekken of creëren van nieuwe economisch verantwoorde activiteiten; - mits akkoord van de partijen en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de ondernemingsraad en de syndicale delegatie, kan voor zover mogelijk worden overgegaan tot : - omscholing van personeel van de onderneming; - mutatie van personeel van de onderneming; - invoering van deeltijdse arbeid. § 3. Zonder afbreuk te doen aan het gezag en de verantwoordelijkheid van de werkgever zal deze, uitgezonderd voor het ontslag omwille van dringende reden, bij een individueel ontslag en met akkoord van de werknemer ofwel de syndicale delegatie of bij ontstentenis, ofwel de personeelsafvaardiging van de ondernemingsraad, ofwel deze van het comité voor veiligheid en hygiëne, inlichten over het voorgenomen ontslag, ten laatste twee werkdagen voor de betekening ervan.

Deze modaliteiten zijn niet van toepassing voor de ondernemingen van de sector die minder dan vijfentwintig werknemes tellen. » Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 29 november 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^