29 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot instelling van de graden van de categorie bijzonder politiepersoneel, dienst zeevaartpolitie, en houdende de loopbaan van dat personeel

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, inzonderheid op het artikel 11, § 4, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991, 9 december 1994, 20 december 1995 en 17 november 1998, artikelen 11bis en 13, derde lid, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 april 1998;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 30 april 1998;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 29 april 1998;

Gelet op de protocols van 19 juni 1998 en van 20 november 1998 van het Sectorcomité VI;

Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad, op 30 oktober 1998, betreffende de adviesaanvraag binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 3 maart 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Vervoer en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Bij de rijkswacht, categorie bijzonder politiepersoneel, dienst zeevaartpolitie worden de volgende graden opgericht : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 2.De betrekking in de graad van hoofdwaterschout is te begeven, ten belope van de openstaande betrekkingen, door verhoging in graad van de waterschout.

Art. 3.De betrekking van eerste luitenant der zeevaartpolitie is te begeven, ten belope van de openstaande betrekkingen, door verandering van graad door de luitenant der zeevaartpolitie die ten minste zes jaar graadanciënniteit heeft.

Art. 4.De betrekking van luitenant der zeevaartpolitie is te begeven, ten belope van de openstaande betrekkingen door verhoging in graad voor de agent der zeevaartpolitie.

Art. 5.De bevorderingen beoogd in de artikelen 2 tot en met 4 zijn onderworpen aan de bepalingen van artikel 72 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, en aan deze van de hoofdstukken II, IV en V van titel II van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het rijkspersoneel.

Art. 6.De agenten bedoeld in artikel 1 hebben toegang tot de weddeschalen verbonden aan de graad van adjunct-adviseur in de hiërarchie van de rijksambtenaren ingevolge het slagen voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau. Dit examen is onderworpen aan, respectievelijk, de bepalingen van artikel 75, §§ 1 en 2 van het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 en van artikel 29 van het voormelde koninklijk besluit van 7 augustus 1939.

Deze personeelsleden behouden hun graad van agent, luitenant, eerste luitenant of agent-technicus der zeevaartpolitie.

Deze mogelijkheid is beperkt tot drie ambten. Het eenmalige vergelijkend examen wordt opengesteld voor de personeelsleden van niveau 2, de als eerste gerangschikte krijgt de weddeschaal 10C en de twee volgende de weddeschaal 10B.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking met ingang op 1 april 1999.

Art. 8.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Vervoer zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Vervoer, M. DAERDEN