Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 september 2006
gepubliceerd op 24 november 2006

Koninklijk besluit waarbij aan de NV Fluxys, Kunstlaan 31, 1040 Brussel, een verlenging van de vergunningen verleend wordt voor het opsporen en exploiteren van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, in de streek van Loenhout

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011452
pub.
24/11/2006
prom.
28/09/2006
ELI
eli/besluit/2006/09/28/2006011452/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij aan de NV Fluxys, Kunstlaan 31, 1040 Brussel, een verlenging van de vergunningen verleend wordt voor het opsporen en exploiteren van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, in de streek van Loenhout


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 december 1975 tot bepaling van de voorschriften en de wijze waarop een vergunning voor het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas wordt verleend;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 december 1975 betreffende de verklaring van openbaar nut voor het oprichten van gebouwen en bovengrondse installaties die nodig zijn voor het opsporen of exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 april 1977, ref. 76/OL/Ver/72/G/Opsl/K/87, waarbij aan de NV Distrigas vergunning verleend wordt voor het opsporen en exploiteren van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, in de streek van Loenhout;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 september 1981, ref. 81/OL/Ver/72/G/opsl/K/176, waarbij vastgesteld wordt dat de opsporing van een ondergrondse bergruimte in situ in de streek van Loenhout gunstige resultaten heeft opgeleverd en dat deze bergruimte in situ de nodige waarborgen tegen de bekende risico's biedt en waarbij de voorwaarden voor de exploitatie van deze bergruimte in situ door de N.V. DISTRIGAS worden bepaald;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 februari 1984 houdende toelating tot wijziging van de kenmerken van het vervoerde gas, zoals ze bepaald worden in het bestek gevoegd bij de gasvervoervergunningen, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 6 februari 1990, ref. 89/OL/Ver/72/G/opsl/K/137, waarbij aan de NV Distrigas vergunning verleend wordt voor het opsporen en exploiteren van een uitbreiding van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas in de streek van Loenhout;

Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 1990, ref. 8G/90/OL/Ver/72/G/opsl/K/119, waarbij vastgesteld wordt dat de opsporing van een uitbreiding van de ondergrondse bergruimte in situ in de streek van Loenhout gunstige resultaten heeft opgeleverd en dat deze verruimde bergruimte in situ de nodige waarborgen tegen de bekende risico's biedt, waarbij de voorwaarden voor de exploitatie van deze bergruimte in situ door de NV DISTRIGAS worden bepaald en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 25 september 1981;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 oktober 1991, ref. 8G/91/OL/Ver/72/G/Opsl/K/202, houdende wijziging van de technische voorwaarden van de bijlage bij het koninklijk besluit van 6 februari 1990 waarbij aan de NV Distrigas vergunning verleend wordt voor het opsporen en exploiteren van een uitbreiding van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, in de streek van Loenhout;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 juli 1994 waarbij vastgesteld wordt dat de opsporing voor een tweede uitbreiding van de ondergrondse bergruimte in situ in de streek van Loenhout gunstige resultaten heeft opgeleverd, de nodige waarborgen biedt tegen de bekende risico's en waarbij de voorwaarden voor de exploitatie van deze bergruimte in situ worden bepaald, en waarbij het koninklijk besluit van 25 september 1981, gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 juli 1990, gewijzigd wordt en het koninklijk besluit van 6 juli 1990 opgeheven wordt;

Gelet op de akten van 2 september 1985, 22 december 1988, 19 juni 1990, 18 mei 1994, 6 mei 1996, 24 juni 1997, 10 oktober 1997, 16 oktober 1997, 14 september 1998, 7 mei 1999 en 26 juli 1999 met betrekking tot het boren van bijkomende putten en de akten van 2 september 1985, 23 oktober 1986, 15 juli 1987, 22 december 1988, 29 september 1989, 11 oktober 1999, 8 november 2000, 25 oktober 2001 en 25 juni 2004 met betrekking tot bijkomende bovengrondse installaties, die door de mijningenieur verleend werden en waarvoor geen wijziging van koninklijke besluiten noodzakelijk was;

Gelet op de aanvraag van 2 juli 2004 met bijhorende plannen en documenten, gericht aan de Minister van Economie, waarbij de NV Fluxys, Kunstlaan 31, 1040 Brussel, een verlenging voor een termijn van 30 jaar vraagt van de opsporings- en exploitatievergunningen van 27 april 1977, 25 september 1981, 6 februari 1990, 6 juli 1990, 4 oktober 1991 en 5 juli 1994 en van de bijhorende aktes van verklaring met betrekking tot de putten en de bovengrondse installaties en dit met behoud van de vergunde kenmerken in verband met omtrekken, opslagdiepte en maximale druk in de ondergrondse bergruimte;

Gelet op de procuratie opgesteld volgens het artikel 20 van de statuten van de NV Fluxys, waarbij de heer Jacques Laurent, Voorzitter van de Raad van Bestuur, en de heer Vincent Wittebolle, Gedelegeerd Bestuurder, volmacht geven, aan de heer Gérard de Hemptinne, Directeur Asset Management, en aan de heer Dirk Deberdt, Authority Engineering Manager, om in hun naam en gezamenlijk handelend, elke bestuursdaad te stellen en elke akte of document te ondertekenen die betrekking hebben op de verlenging van de exploitatie- en opsporingsvergunningen van de ondergrondse opslagplaats voor aardgas gekend als « Loenhout-Heibaart », op het grondgebied van de gemeenten Brecht, Hoogstraten, Malle, Rijkevorsel en Wuustwezel, alsook voor het ten uitvoer brengen van elke akte of formaliteit te dien einde;

Gelet op de aangetekende brief van 20 juli 2004, ref.

E6/175.3.1/47868, waarmee de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid aan de NV Fluxys een ontvangstbewijs en de bevestiging van de volledigheid van de aanvraag verleende;

Gelet op de aangetekende brief van 20 juli 2004, ref.

E6/175.3.1/47869, waarmee de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid de NV Fluxys verzocht om de tekst van de aanvraag van 2 juli 2004 en de lijst van de betrokken gemeenten op haar kosten in twee dagbladen van de streek van Loenhout te laten publiceren;

Gelet op de aangetekende brieven van 20 juli 2004, ref.

E6/175.3.1/47870, 47871, 47872, 47873 en 47874, waarmee de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid de tekst van de aanvraag van 2 juli 2004, het algemeen liggingsplan van de opsporings- en exploitatiezone en bijkomende plannen of schetsen met de ligging van de putten en de bovengrondse installaties, ter kennisgeving, zond aan de burgemeesters, respectievelijke van de gemeente Brecht, de stad Hoogstraten, en de gemeenten Malle, Rijkevorsel en Wuustwezel;

Gelet op de publicatie in twee dagbladen van de streek van Loenhout, met name in de « Gazet van Antwerpen » op 27 juli 2004 en in « Het Laatste Nieuws » op 27 juli 2004, van de tekst van de aanvraag van 2 juli 2004 en de lijst van de betrokken gemeenten;

Gelet op de brief van 22 november 2004, ref. E6/04/Set4.05/1513, waarmee de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid een exemplaar van het dossier van de hierboven vermelde aanvraag naar de bevoegde dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zond en deze dienst verzocht om binnen de voorziene termijn advies te geven;

Gelet op het advies van 20 december 2004, ref. BD-gl-20041220, van de Afdeling Water van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

Overwegende dat het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas geschiedt om redenen van openbaar nut;

Overwegende dat de streek van Loenhout een plaats in België is die op geologisch vlak bijzonder geschikt is om als ondergrondse opslagplaats voor grote hoeveelheden aardgas te worden gebruikt;

Overwegende dat de NV Fluxys over de technische en financiële middelen beschikt die nodig zijn voor het opsporen en exploiteren van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De koninklijke besluiten van 27 april1977, 25 september 1981, 6 februari 1990, 6 juli 1990, 4 oktober 1991 en 5 juli 1994 in verband met het opsporen en exploiteren van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas in de streek van Loenhout, worden vervangen door het onderhavig besluit.

Art. 2.Aan de NV Fluxys, Kunstlaan 31, te 1040 Brussel, wordt vergunning verleend voor het opsporen van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, in een gebied gelegen op het grondgebied van de gemeente Brecht, de stad Hoogstraten, de gemeenten Malle, Rijkevorsel en Wuustwezel en afgebakend door de veelhoek waarvan de hoekpunten de volgende Lambertcoördinaten hebben: hoekpunt 1 : X = 168.230 en Y = 227.120; hoekpunt 2 : X = 172.025 en Y = 232.500; hoekpunt 3 : X = 177.329,96 en Y = 232.423,25; hoekpunt 4 : X = 177.228,05 en Y = 221.000.

De opsporingen in de ondergrond moeten worden beperkt tot een diepte van -2.000 m ten opzichte van de zeespiegel.

Art. 3.Aan de NV Fluxys, Kunstlaan 31 te 1040 Brussel, wordt vergunning verleend voor de exploitatie van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, in een gebied gelegen op het grondgebied van de gemeente Brecht, de stad Hoogstraten, de gemeente Malle, de gemeente Rijkevorsel en de gemeente Wuustwezel en afgebakend door de veelhoek waarvan de hoekpunten de volgende Lambertcoördinaten hebben: hoekpunt A2 : X = 171.100 en Y = 227.650; hoekpunt B2 : X = 171.100 en Y = 231.000; hoekpunt C2 : X = 172.057 en Y = 232.435; hoekpunt D2 : X = 175.859 en Y = 231.035; hoekpunt E2 : X = 176.600 en Y = 227.000; hoekpunt F2 : X = 175.831 en Y = 224.950.

Er mag enkel aardgas worden opgeslagen. Dit gas moet worden opgeslagen in het Dinantiaan op een diepte tussen -1.080 m en -1.295 m ten opzichte van de zeespiegel.

Art. 4.De vergunning voor de exploitatie van de ondergrondse bergruimte wordt verleend op voorwaarde dat de opsporing gunstige resultaten heeft opgeleverd.

Art. 5.De beveiligingsomtrek wordt bepaald door een curve, bestaande uit punten waarvan de kleinste afstand tot de stockeeromtrek 10 km bedraagt.

De veiligheidszone van de ondergrondse bergruimte in situ wordt bepaald als de oppervlakte gelegen tussen de stockeer- en beveiligingsomtrek, met dien verstande dat deze laatste in het noorden door de Belgisch-Nederlandse grens vervangen wordt.

Art. 6.Binnen de stockeeromtrek zijn geen werken dieper dan -400 m onder de zeespiegel toegelaten, behalve deze die worden uitgevoerd in het kader van de exploitatie van de ondergrondse bergruimte.

Elk inzicht tot de uitvoering van werken binnen de stockeeromtrek op een diepte tussen -100 m en -400 m moet aan de vergunninghouder worden gemeld. Indien de vergunninghouder na een grondige studie kan aantonen dat de goede werking van de opslag verstoord zou kunnen worden, dan zullen deze werken verboden worden.

Elk inzicht tot uitvoering van werken in de veiligheidszone dieper dan -400 m onder de zeespiegel moet aan de vergunninghouder worden gemeld.

Indien de vergunninghouder na een grondige studie kan aantonen dat de goede werking van de opslag verstoord zou kunnen worden, dan zullen deze werken verboden worden.

Art. 7.Om de invloed van mogelijke ingrepen op Nederlands grondgebied in het Dinantiaan te kunnen bepalen, moeten, zo de mijningenieur daarom verzoekt, nabij de Belgisch-Nederlandse grens ofwel één of meerdere radiogoniometrische peilputten tot in deze laag geboord worden ofwel door de mijningenieur aanvaarde evenwaardige controleinrichtingen aangebracht worden.

Art. 8.De effectieve druk in het Dinantiaan mag nooit 150 bar overschrijden op een diepte van -1.080 m ten opzichte van de zeespiegel.

De druk van de bergruimte zal bovengronds aan de boorputten worden gemeten. Daarbij moet er rekening gehouden worden met het feit dat het verband tussen de druk van de bergruimte en de druk afgelezen op de bovengrond afhangt van de drukverliezen in de leidingen en van het gewicht van de gaskolom.

Deze afhankelijkheid moet voor elke put door de vergunninghouder vooraf worden bepaald. De plaatsing van een ijktoestel moet mogelijk zijn.

Art. 9.Voor de aanleg van de verbindingsleidingen tussen de verschillende platformen en het centraal station zijn de bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen van toepassing.

Art. 10.De opsporings- en de exploitatiewerkzaamheden zijn onderworpen aan de bij dit besluit bijgevoegde voorwaarden.

Art. 11.De opsporings- en exploitatievergunningen worden verleend voor een termijn van dertig jaar vanaf de ondertekening van dit besluit.

Art. 12.De opsporings- en exploitatievergunningen kunnen worden ingetrokken indien er geen gebruik van gemaakt wordt gedurende een periode van vijf jaar.

Art. 13.Een eensluidend afschrift van dit besluit en van de bijlage wordt toegezonden: 1° in één exemplaar aan de N.V. Fluxys, Kunstlaan 31, 1040 Brussel; 2° in vier exemplaren aan de Directeur-generaal van de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid;3° in één exemplaar aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° in één exemplaar aan de burgemeesters van de gemeente Brecht, de stad Hoogstraten, de gemeente Malle, de gemeente Rijkevorsel en de gemeente Wuustwezel.

Art. 14.Onze Minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

BIJLAGE 1. Voorwaarden betreffende de exploratie van de ondergrondse bergruimte. 1.1. Algemeenheden. 1.1.1. De vergunninghouder is verplicht alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de openbare veiligheid te verzekeren. 1.1.2. De vergunninghouder moet de wetten en de besluiten die van kracht zijn of zullen worden en de voorgeschreven maatregelen naleven. 1.1.3. De vergunninghouder moet in zijn inrichtingen controlebezoeken door de ambtenaren, daartoe aangeduid door de wetten en besluiten, toelaten. 1.1.4. Voor werkzaamheden die door derden uitgevoerd worden moet een leider der werken aangeduid worden en kenbaar gemaakt worden aan de vergunninghouder. 1.1.5. De vergunninghouder moet de vergunningsvoorwaarden meedelen aan derden die werken voor hem uitvoeren. Hij moet van hen contractueel de naleving van deze vergunningsvoorwaarden eisen. 1.2. Wetten en reglementen.

De werkzaamheden zijn, behalve aan de voorwaarden van dit besluit, onder meer onderworpen aan: 1.2.1. De wetten en besluiten in verband met de ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas; 1.2.2. De veiligheidsvoorwaarden van de wetten en besluiten in verband met het gasvervoer door middel van leidingen; 1.2.3. Het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming en de Codex over het Welzijn op het Werk; 1.2.4. Het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. 1.3. Fasering van de werkzaamheden. 1.3.1. De werkzaamheden voor het opsporen van de uitbreiding van de bergruimte in situ, bestemd voor het opslaan van gas, worden in opeenvolgende fasen uitgevoerd. 1.3.2. Voor de aanvang van elke fase wordt een gedetailleerd plan van de werken ter kennisgeving voorgelegd aan de mijningenieur. Dit plan geeft onder meer een duidelijke inventarisatie van de eventuele risico's en vermeldt de preventiemaatregelen die zullen worden genomen. 1.3.3. Na het beëindigen van elke fase moet een verslag over de uitgevoerde werkzaamheden gestuurd worden naar de mijningenieur. 1.4. Invloed van de exploratie en de exploitatie. 1.4.1. Bij het boren en uitrusten van de exploratieboringen wordt rekening gehouden met een mogelijk later gebruik als controle- of exploitatieput. 1.4.2. Voor de inplanting en de uitvoering van de boringen wordt de mogelijke wederzijdse beïnvloeding met de in exploitatie zijnde gasopslagplaats onderzocht en worden de nodige maatregelen genomen om eventuele negatieve effecten te voorkomen. 1.5. Veiligheidsmaatregelen tiidens het boren van putten. 1.5.1. Er moeten maatregelen genomen worden om erupties uit de ondergrond te voorkomen. Hiervoor is het nodig dat de nodige parameters gecontroleerd worden om tijdig een mogelijke eruptie te onderkennen, en dat de nodige inrichtingen voorzien worden om een eventuele eruptie te controleren, af te remmen en te stoppen. 1.5.2. Er moet rekening gehouden worden met het mogelijk vrijkomen van gassen die explosie- of vergiftigingsgevaar kunnen opleveren. Op representatieve plaatsen moeten gasmetingen uitgevoerd worden. Bij overschrijden van vooraf bepaalde grenswaarden moeten duidelijk waarneembare alarmen in werking treden. 1.5.3. Ook voor tijdelijke werken moet een zoneringsplan opgesteld worden volgens de bepalingen van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. De keuze van het elektrisch materieel moet gebeuren in functie van dit zoneringsplan. Er moet een conformiteitsverslag worden opgesteld door een onafhankelijk organisme. 1.5.4. De zone waar volgens het zoneringsplan ontploffingsgevaar is, moet ter plaatse duidelijk zichtbaar afgebakend worden. Uit deze zone worden mogelijke ontstekingsbronnen geweerd. 1.5.5. Op de werf moeten de nodige blusmiddelen geplaatst worden op goed aangeduide plaatsen. 1.5.6. De boortoren moet beschouwd worden als een hijswerktuig en moet gekeurd worden door een erkend organisme. 1.5.7. De booruitrustingen moeten beantwoorden aan internationaal aanvaarde normen. 1.6. Personeel. 1.6.1. Het personeel moet opgeleid zijn om de boringen op een alerte en deskundige wijze uit te voeren en onder controle te houden. 1.6.2. Voor alle soorten noodsituaties moeten vooraf interventieplannen worden opgesteld. 1.6.3. De vergunninghouder moet beschikken over personen die voor het uitvoeren van interventies opgeleid zijn en die regelmatig oefenen. 1.6.4. Het personeel moet vooraf de nodige schriftelijke instructies ontvangen betreffende de werkmethoden, de veiligheidsvoorschriften en de alarm- en interventieprocedures. 1.7. Biizondere bepalingen. 1.7.1. De vergunninghouder moet steeds kunnen aantonen dat voldaan wordt aan de bepalingen van dit besluit. Hiervoor houdt hij ter plaatse de nodige informatie en documenten ter beschikking. Hij verschaft alle faciliteiten die nodig zijn om het toezicht uit te oefenen. 1.7.2. De vergunninghouder moet alle onderrichtingen naleven die hem door de mijningenieur worden meegedeeld. 1.7.3. Zware ongevallen of incidenten, die zich in de inrichting voordoen, moeten zo snel mogelijk aan de mijningenieur worden meegedeeld. Als zware ongevallen of incidenten gelden deze die de dood of een belangrijke blijvende ongeschiktheid veroorzaakt hebben of kunnen veroorzaken en deze die de veiligheid van de installaties of de bovengrondse eigendommen in gevaar brengen. 2. Voorwaarden betreffende de exploitatie van de ondergrondse bergruimte en de bovengrondse installaties. 2.1. Algemeenheden. 2.1.1. De vergunninghouder is verplicht alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de openbare veiligheid te verzekeren. 2.1.2. De vergunninghouder moet de wetten en de besluiten die van kracht zijn of zullen worden en de voorgeschreven maatregelen naleven. 2.1.3. De vergunninghouder moet in zijn inrichtingen controlebezoeken door de ambtenaren, daartoe aangeduid door de wetten en besluiten, toelaten. 2.1.4. Voor werkzaamheden die door derden uitgevoerd worden moet een leider der werken aangeduid worden en kenbaar gemaakt worden aan de vergunninghouder. 2.1.5. De vergunninghouder moet de vergunningsvoorwaarden meedelen aan derden die werken voor hem uitvoeren. Hij moet van hen contractueel de naleving van deze vergunningsvoorwaarden eisen. 2.2. Wetten en reglementen.

De werkzaamheden zijn, behalve aan de voorwaarden van dit besluit, onder meer onderworpen aan: 2.2.1. De wetten en besluiten in verband met de ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas; 2.2.2. De veiligheidsvoorwaarden van de wetten en besluiten in verband met het gasvervoer door middel van leidingen; 2.2.3. Het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming en de Codex over het Welzijn op het Werk; 2.2.4. Het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. 2.3. Algemene inrichting. 2.3.1. De installaties van de gasopslagplaats moeten gebouwd worden in overeenstemming met de bij de aanvraag gevoegde schetsen en beschrijvingen, voor zover hierna geen strengere of afwijkende voorwaarden opgelegd worden. 2.3.2. Voor wijzigingen aan de installaties waarvoor geen bijkomend koninklijk besluit vereist is, moet een aangifte gedaan worden bij de mijningenieur, die er akte van verleent en eventueel bijkomende voorwaarden oplegt. 2.3.3. De installaties moeten zodanig gebouwd en gebruikt worden dat de hinder beperkt blijft. 2.3.4. De vergunninghouder moet de mijningenieur ten minste vijftien dagen vooraf verwittigen van de datum waarop belangrijke bijkomende installaties in dienst zullen genomen worden. 2.4. Programma van exploitatie. 2.4.1 De vergunninghouder moet om de drie maanden een programma van exploitatie van de bergruimte in situ opmaken en het ten minste één maand voor de ingang van elke termijn aan de ingenieur ter goedkeuring voorleggen. Dit programma moet ten minste volgende gegevens bevatten: de voorziene evolutie van de opgeslagen hoeveelheid gas, de ligging van het scheidingsvlak tussen gas en water, de injectiedruk en de uit te voeren controles. De termijn van drie maanden kan door de mijningenieur worden aangepast. 2.4.2. Op het einde van elke maand moet de vergunninghouder een verslag over de verrichtingen en over de opgeslagen en gerecupereerde hoeveelheid gas naar de mijningenieur sturen. Deze termijn kan door de mijningenieur worden aangepast. 2.5. Boorputten. 2.5.1. Voor de uitbating en de controle van het opgeslagen gas in de ondergrondse bergruimte werden negen groepen putten geboord.

De controlemetingen moeten de inlichtingen verschaffen die toelaten de veiligheid van de opslagplaats in haar geheel te verzekeren. Voor elke put moet de meetapparatuur aangepast zijn aan de functie van de put.

De negen groepen putten zijn: 2.5.1.1. Elf uitbatingsputten, met name DZHI0l, DZH102, DZH103, DZHl04, DZHI05, DZHI06, DZHI07, DZH108, DZHI09, DZH3 en DZH9, die open zijn in het Dinantiaan.

In deze putten moet continu de druk van het gas worden gemeten. Voor tenminste één put per platform gebeurt de meting met een zelfregistrerende drukmeter die de resultaten onmiddellijk doorzendt aan de controlezaal. 2.5.1.2. Tien grensvlak-bewakingsputten, met name DZHI, DZH2, DZH4, DZH6, DZH7, DZHlO, DZHI4, DZH24, DZH34 en Hel bis, die open zijn in het Dinantiaan.

Al deze putten worden gebruikt voor de controle van de ligging van het grensvlak gas-water. In deze putten moet de druk van het gas continu worden gemeten.

Voor de put Hel bis worden de meetresultaten onmiddellijk doorgezonden naar de controlezaal, waar ze geregistreerd worden.

Minstens éénmaal per maand moet de ligging van het grensvlak berekend worden voor alle putten. Door middel van een directe meting moet de ligging van het grensvlak bepaald worden in vier putten, die regelmatig verspreid liggen.

De tijdspanne tussen twee opeenvolgende metingen zal vastgesteld worden aan de hand van de minimale periode beantwoordend aan: - hetzij een verhoging van de totale opslag met 250.106 Nm3 ten opzichte van de totale opslag bij de voorgaande meting; - hetzij een verlaging van het grensvlak water-gas met een waarde h in meter ten opzichte van het peil van het grensvlak tijdens de voorgaande meting: (zie tabel);

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - hetzij een jaar. 2.5.1.3. Zes omtrek-bewakingsputten, met name DZH15, DZH18, DZH19, DZH23, DZH25 en DZH26, die open zijn in het Dinantiaan.

In deze putten moet wekelijks gecontroleerd worden of er gas aanwezig is. 2.5.1.4. Vier bewakingsputten in het Namuriaan, met name DZH22, DZH28, DZH29 en DZH33, die open zijn in het Namuriaan.

In deze putten moet de druk van het gas opgevolgd worden. 2.5.1.5. Acht bewakingsputten in het Krijt, met name He1F, DZH8, DZH16, DZH27, DZH30, DZH31, DZH32 en DZH35, die open zijn in het Krijt.

Tenminste éénmaal per jaar en ook in het geval van anomalieën in het Krijt, Eoceen en PlioMioceen moet de aanwezigheid van vrij gas in de bovenliggende watervoerende lagen worden nagegaan in één van de bewakingsputten in het Krijt. In de putten van het Krijt moet wekelijks worden gecontroleerd of er gas aanwezig is. Om de 2 maanden moet in een laboratorium een analyse op sporen van gas uitgevoerd worden op representatieve watermonsters genomen uit de Krijtlaag. De monstemame moet beurtelings uitgevoerd worden in één van deze putten.

De put HelF moet uitgerust zijn met een gasdetector, voorzien van een alarm dat rechtstreeks in verbinding staat met de controlezaal. 2.5.1.6. Vier bewakingsputten in het Eoceen, met name DZH12, DZH13, DZH20 en DZH21, die open zijn in het Eoceen.

In deze putten moet wekelijks worden gemeten of er gas aanwezig is.

Eén van de putten moet uitgerust zijn met een gasdetector, voorzien van een alarm dat rechtstreeks in verbinding staat met de controlezaal. 2.5.1.7. Acht bewakingsputten in het Plio-Mioceen, met name MP1, MP2, MP3, MP4, MP5, MP6, MP7 en MP8.

In deze putten moet wekelijks worden nagegaan of er gas aanwezig is.

Om de 2 maanden moet in een laboratorium een analyse op sporen van gas worden uitgevoerd op monsters die door middel van een representatieve bemonsteringsmethode werden genomen in het water van de PlioMioceen1aag. Deze monstemame moet beurtelings gebeuren in één van deze 8 putten. 2.5.1.8. Twee observatieputten, met name DZH11 en DZH17, respectievelijk open in het Dinantiaan en het Krijt.

Deze putten worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek waarvan de mijningenieur op de hoogte gebracht wordt. 2.5.1.9. Eén reïnjectieput, met name DZH5, open in het Dinantiaan.

Deze put dient voor de injectie van het afgescheiden water in het Dinantiaan. 2.6. Biikomende maatregelen in verband met de putten. 2.6.1. De mijningenieur kan het aantal controleputten en de methode en frequentie van de controles wijzigen, rekening houdend met de betere kennis van de structuur van de ondergrondse opslagplaats. 2.6.2. De uitbatingsputten en grensvlakcontroleputten in het Dinantiaan worden elk uitgerust met een automatische veiligheidsafsluiter, die minstens 3 m onder het maaiveld geplaatst is. 2.6.3. De meettoestellen moeten regelmatig gecontroleerd worden door een door de vergunninghouder aangeduide persoon. Ze moeten jaarlijks gecontroleerd worden door een keuringsdienst, die een verslag van de controles aflevert. 2.6.4. Alle meetresultaten moeten op de dag van de meting worden genoteerd. Voor de continue metingen moet dagelijks een representatief meetresultaat worden genoteerd. 2.6.5. Wordt in een van de putten, uitgezonderd de exploitatieputten, de grensvlak-bewakingsputten en de bewakingsputten in het Namuriaan, de aanwezigheid van gas vastgesteld, dan moet de vergunninghouder zo snel mogelijk laten nagaan waar dit gas vandaan komt en moeten onmiddellijk de nodige maatregelen genomen worden.

Indien een gebrek aan dichtheid van de bergruimte wordt vastgesteld dan moeten alle gasinjecties gestopt worden en moet de mijningenieur onmiddellijk op de hoogte gebracht worden.

Elke vaststelling van de aanwezigheid van gas moet worden genoteerd. 2.6.6. Vooraf moeten de nodige interventieplannen worden opgesteld.

De vergunninghouder moet beschikken over personeel dat voor het uitvoeren van interventies opgeleid is en hiervoor geregeld oefent. 2.6.7. Boren in de nabijheid van de onder gasdruk staande bergruimte is slechts toegelaten na akkoord van de mijningenieur en op voorwaarde dat alle behoudende maatregelen getroffen zijn. 2.6.8. Al het water, dat bij het oppompen van het gas wordt afgescheiden of dat bij de zuivering van het gas bij uitzending wordt gerecupereerd of het water dat bij de monstername vermeld onder artikelen 2.5.1.5 en 2.5.1.7 respectievelijk uit het Krijt en uit het Plio-Mioceen gepompt wordt, mag langs boorput DZH5 in het Dinantiaan gepompt worden. Dit inpompen moet zodanig gebeuren dat de exploitatie niet gehinderd wordt. 2.7. Gasdetectie en gasalarm. 2.7.1. De gasdetectieapparaten moeten zodanig geplaatst en ingesteld worden dat elke gevaarlijke gasconcentratie vastgesteld wordt.

De bepaling van gasalarm mag gebeuren door een gecombineerde meting van de verschillende detectiekoppen met dien verstande dat een meting van meer dan 20 % van de onderste explosiegrens door meer dan één toestel in eenzelfde hal of van meer dan 50 % van de onderste explosiegrens door één toestel als gasalarm wordt beschouwd. Bij meting van 20 % van de onderste explosiegrens moet onmiddellijk controle uitgevoerd worden om gasalarm te voorkomen. 2.7.2. Bij een gasalarm moeten de elektrische installaties uitgeschakeld worden in de gevarenzone, uitgezonderd de installaties die omwille van de veiligheid van personen in dienst moeten blijven. 2.7.3. Indien een gasgehalte van 50 % van de onderste explosiegrens wordt vastgesteld en dit de veiligheid van personen of eigendommen in gevaar brengt, moeten de mijningenieur en de brandweer onmiddellijk verwittigd worden.

Als het gaslek ook gevolgen kan hebben voor de omgeving, moeten de gemeentebesturen en de omwonenden op de hoogte gebracht worden. 2.7.4. Het personeel moet vooraf de nodige instructies ontvangen betreffende de alarm- en interventieprocedures. 2.8. Brandpreventie en brandbestriiding. 2.8.1. Alle metalen delen van de installaties moeten geaard zijn of deel uitmaken van een kathodisch beschermd geheel. 2.8.2. Op alle door de bevoegde brandweer aangeduide plaatsen moeten branddetectietoestellen met automatisch alarm geïnstalleerd worden. 2.8.3. De brandbestrijdingmiddelen, de organisatie van de brandbestrijding en het algemeen interventieplan moeten worden opgesteld in overleg met de bevoegde brandweer. 2.8.4. Het gebruik van open vuur is op het hele terrein verboden, behalve op de plaatsen die door de vergunninghouder in overleg met de mijningenieur bepaald worden of voor andere plaatsen mits de vergunninghouder schriftelijke toestemming verleent. Deze schriftelijke toestemming bepaalt de plaats, duur en aard van het werk en de personen die met de uitvoering, het toezicht en de nacontrole belast zijn. 2.8.5. Bij gasalarm is het gebruik van open vuur steeds verboden. 2.9. Bewaking. 2.9.1. De bovengrondse installaties staan onder bestendig toezicht. De vrije toegang wordt ontzegd aan alle onbevoegde personen en wordt onmogelijk gemaakt door afsluitingen. 2.10. Biizondere bepalingen. 2.10.1. De vergunninghouder moet aan de mijningenieur steeds kunnen aantonen dat voldaan wordt aan de bepalingen van dit besluit. Hiervoor houdt hij ter plaatse de nodige informatie en documenten ter beschikking. Hij verschaft alle faciliteiten die nodig zijn om het toezicht uit te oefenen. 2.10.2. Op verzoek van de mijningenieur moet ter plaatse het nodige personeel en materiaal ter beschikking gesteld worden om de noodzakelijk geachte aanvullende analyses of proeven te verrichten teneinde het gevaar te bepalen dat de in de installaties uitgevoerde werkzaamheden zouden kunnen opleveren. 2.10.3. De mijningenieur heeft steeds het recht op kosten van de vergunninghouder metingen en analyses te laten uitvoeren door een erkend organisme. 2.10.4. De vergunninghouder moet alle onderrichtingen naleven die hem door de mijningenieur worden meegedeeld. 2.10.5. De vergunninghouder blijft tegenover derden aansprakelijk voor verliezen, nadeel of schade, veroorzaakt door de uitbating van zijn installaties. Deze vergunning doet geen afbreuk aan het recht dat iedere belanghebbende heeft om als er aanleiding toe bestaat een vordering tot schadevergoeding in te dienen op grond van artikel 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

Zware ongevallen of incidenten die zich in de inrichting voordoen, moeten zo snel mogelijk aan de mijningenieur worden meegedeeld. Als zware ongevallen of incidenten gelden deze die de dood of een belangrijke blijvende ongeschiktheid veroorzaakt hebben of kunnen veroorzaken en deze die de veiligheid van de installaties of de bovengrondse eigendommen in gevaar brengen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 september 2006, ref. E6/05/Set4.05/, waarbij aan de N.V. Fluxys, Kunstlaan 31, 1040 Brussel, een verlenging van de vergunningen verleend wordt voor het opsporen en exploiteren van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, in de streek van Loenhout.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

^