gepubliceerd op 28 december 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden der metaalfabrikatennijverheid, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000
28 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden der metaalfabrikatennijverheid, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden der metaalfabrikatennijverheid;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden der metaalfabrikatennijverheid, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 november 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de bedienden der metaalfabrikatennijverheid Collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 1999 Nationaal akkoord 1999-2000 (Overeenkomst geregistreerd op 9 juli 1999 onder het nummer 51355/COF/209) HOOFDSTUK I. - Kader Voorwerp
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is een vormings- en tewerkstellingsakkoord en wordt gesloten in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 en afdeling IV, hoofdstuk II van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen. HOOFDSTUK II. - Koopkracht Weddeverhogingen
Art. 2.§ 1. Algemene principes.
Voor de toepassing van dit artikel worden onder bedienden de gebaremiseerde en baremiseerbare bedienden bedoeld.
Behoudens de toepassing van onderstaande paragrafen 2 of 3 worden de effectieve brutowedden van de bedienden op 1 januari 2000 verhoogd met 2 pct. § 2. Onderhandelingsmogelijkheid in ondernemingen met een vakbondsafvaardiging voor bedienden.
De ondernemingen met een vakbondsafvaardiging voor bedienden hebben de mogelijkheid op hun vlak te onderhandelen om op een andere manier de koopkrachtverhoging van 2 pct. van de totaliteit van de brutolonen van de bedienden in te vullen.
Het extra-legaal pensioen, de data van inwerkingtreding, enz..., maken mogelijke onderhandelingsthema's uit.
Uiterlijk tegen 31 juli 1999 verwittigen deze ondernemingen, via de werkgever en/of de vakbondsafvaardiging voor de bedienden, bij aangetekend schrijven de voorzitter van het Paritair Comité voor de bedienden der metaalfabrikatennijverheid (Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen, Belliardstraat 51 te 1000 Brussel), over hun intentie om op ondernemingsvlak te onderhandelen.
Indien tegen uiterlijk 31 december 1999 er geen ondernemingsoverleg plaatsvindt of het ondernemingsoverleg niet tot een ondernemingsakkoord leidt, worden de brutowedden van de bedienden op 1 januari 2000 automatisch verhoogd met 2 pct. zoals bepaald in § 1. § 3. Mogelijkheid tot invoering van een extra-legaal pensioenstelsel in ondernemingen zonder vakbondsafvaardiging voor bedienden.
Ondernemingen zonder vakbondsafvaardiging voor bedienden kunnen ten belope van maximum 1 pct. van de in § 1 voorziene weddeverhoging van 2 pct. de invoering, ten laatste vanaf 1 januari 2000, van een extra-legaal pensioenstelsel voor de bedienden voorstellen.
Uiterlijk tegen 30 september 1999 dienen deze ondernemingen zich bij aangetekend schrijven bij de voorzitter van het Paritair Comité voor de bedienden van de metaalfabrikatennijverheid kenbaar te maken (Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen, Belliardstraat 51, te 1000 Brussel).
Tegen uiterlijk 31 december 1999 zal vervolgens aan de voorzitter van het paritair comité een afschrift verzonden worden van het op ondernemingsvlak gesloten contract met betrekking tot een extra-legaal pensioenstelsel voor de bedienden, samen met het schriftelijk akkoord van tenminste 2/3de van de bedienden, in dienst van de onderneming tijdens het vierde kwartaal 1999.
Dit contract met betrekking tot een extra-legaal pensioenstelsel zal moeten overeenstemmen met een modelreglement van een extra-legaal pensioenstelsel dat door het paritair comité zal worden uitgewerkt tegen uiterlijk 31 juli 1999.
De voorzitter van het paritair comité zal over de ontvangen documenten systematisch verslag uitbrengen aan de leden van het paritair comité, dat zijn akkoord moet verlenen over het respect van de opvolging van de bepalingen van dit nationaal akkoord.
Indien tegen uiterlijk 31 december 1999 geen contract met betrekking tot een extra-legaal pensioenstelsel werd voorgelegd volgens de bovenstaande procedure of indien het voorgelegde contract met betrekking tot een extra-legaal pensioenstelsel niet werd goedgekeurd door het paritair comité, worden de brutowedden van de bedienden van deze ondernemingen op 1 januari 2000 automatisch verhoogd met 2 pct. zoals bepaald in § 1.
Uitzonderingen
Art. 3.De in deze overeenkomst overeengekomen weddeverhogingen, bedoeld in artikel 2 zijn niet van toepassing op de ondernemingen die reeds door een akkoord gedekt zijn voor de jaren 1999 en 2000. De gewestelijke verzoeningscomités zijn bevoegd om de eventuele toepassingsmoeilijkheden te regelen.
Deze bepalingen zijn evenmin van toepassing op de ondernemingen die zich in de economische onmogelijkheid bevinden deze voordelen toe te passen. De gewestelijke verzoeningscomités zijn belast met de bepaling van de ondernemingen die zich volledig of gedeeltelijk in deze toestand bevinden. Zij dienen daarbij rekening te houden met duidelijk bewijsbare feiten en de toestand van de onderneming.
Ondernemingen getroffen door ingrijpende reorganisatie en/of herstructurering kunnen zich tot de gewestelijke verzoeningscomité's wenden om, op bewijsbare feiten, een afwijking of een herschikking van de voordelen te bekomen.
Nationale minimumweddeschalen
Art. 4.De geldende nationale minimumweddeschalen zoals bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 april 1993 betreffende de nationale minimumweddeschalen voor de bedienden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 20 juni 1997, worden verhoogd met 2 pct. op 1 januari 2000.
Deze verhoging is niet cumuleerbaar met de in artikel 2 bepaalde weddeverhoging. HOOFDSTUK III. - Modalisering
Art. 5.De ondernemingen kunnen in het geval van herstructurering of indien de arbeidsorganisatie kan versoepeld worden, via een collectieve arbeidsovereenkomst de tewerkstelling bevorderen door onder meer collectieve arbeidsduurvermindering toe te passen. Ze kunnen hiervoor gebruik maken van de bestaande wettelijke en decretale aanmoedigingspremies en de omzetting van de weddeverhogingen. HOOFDSTUK IV. - Classificatie
Art. 6.Een paritaire werkgroep zal vóór 31 december 2000 de terminologie van het paritair akkoord van 1946 inzake de definitie van de functies van de bedienden aanpassen en moderniseren. HOOFDSTUK V. - Vervoerskosten Nationaal plafond vervoerskosten
Art. 7.Het op 1 januari 2000 geldende nationaal plafond, ingesteld door artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 februari 1973 inzake de tussenkomst in de vervoerskosten van bedienden, wordt op deze datum verhoogd met 2 000 BEF. Deze aanpassing geldt voor onbepaalde duur.
Art. 8.Invoering sectorale tabel van werkgeverstussenkomsten in vervoerskosten, andere dan voor het openbaar vervoer.
Artikel 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 februari 1973 inzake de tussenkomst in de vervoerskosten van de bedienden zal via een aparte collectieve arbeidsovereenkomst aangepast worden in de zin dat voor de tussenkomst van de werkgever in de transportkosten van bedienden die geen gebruik maken van het openbaar vervoer, de tussenkomst van de werkgever bepaald zal worden op basis van een eigen sectorale tabel.
Deze sectorale tabel zal gekoppeld worden aan de evolutie van het viermaandelijks gemiddelde indexcijfer en wordt aangepast telkens de tabellen inzake wettelijke werkgeverstussenkomsten per kilometer in de prijs van het sociale abonnement (treinkaart) van de NMBS worden gewijzigd.
Dit artikel treedt in werking bij de eerstvolgende aanpassing van bovengenoemde wettelijke werkgeverstussenkomsten.
Deze bepaling geldt voor onbepaalde duur.
Fietsvergoeding
Art. 9.Voor de bedienden die zich per fiets verplaatsen voor hun woon-werkverkeer wordt de bijdrage van de werkgever in de vervoerkosten zoals bepaald in hoofdstuk VI van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 februari 1973 inzake de vervoerskosten als fietsvergoeding beschouwd. De bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst zal in deze zin aangepast worden.
Deze bepaling geldt voor onbepaalde duur. HOOFDSTUK VI. - Syndicale waarborgen
Art. 10.De jaarlijkse bijdragen aan het "Fonds voor syndicale waarborgen en het Speciaal Fonds voor bedienden", waarvan sprake in de artikelen 5 en 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 1985 en 14 april 1986 met betrekking tot het Fonds voor syndicale waarborgen en het Speciaal Fonds voor bedienden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7 mei 1986, worden vanaf het jaar 2000 als volgt verhoogd : - voor ondernemingen van 100 en meer bedienden : van 2 200 BEF naar 2 330 BEF; - voor ondernemingen met minder dan 100 bedienden : van 1 350 BEF naar 1 430 BEF. Het bedrag van deze bijdrage aan het "Fonds voor syndicale waarborgen en het Speciaal Fonds voor bedienden" dat de 1 200 BEF overschrijdt voor ondernemingen van 100 en meer bedienden en de 520 BEF voor ondernemingen met minder dan 100 bedienden, komt niet in aanmerking voor de berekening van de afhoudingen wegens het uitbreken van onregelmatige stakingen, zoals bepaald in het artikel 8 van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK VI. - Werkzekerheid Werkzekerheidsclausule
Art. 11.Voor de duur van het akkoord zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot collectief ontslag vooraleer alle andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen uitgeput zijn.
Indien er zich echter onvoorziene en onvoorzienbare economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor deze maatregelen economisch onhoudbaar worden, zal de toestand paritair onderzocht worden op het gepaste niveau om een oplossing na te streven.
In geval van herstructurering zal de vakbondsafvaardiging voor bedienden in de onderneming het recht krijgen voorlichtingsvergaderingen voor het bediendepersoneel te organiseren volgens de bepalingen van artikel 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 februari 1996 betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging, neergelegd ter Griffie onder het nummer 41196/CO/209.
Ontslagbegeleiding
Art. 12.Elke bediende die ontslagen wordt als gevolg van een collectief ontslag in de zin van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 10 van de Nationale Arbeidsraad, heeft recht op ontslagbegeleiding binnen de limieten van de in de regionale paritaire opleidingsfondsen beschikbare middelen.
De regionale paritaire opleidingsfondsen zullen vóór 31 december 1999 binnen de hun ter beschikking staande middelen, op hun vlak de verdere modaliteiten van organisatie van de ontslagbegeleiding bepalen. HOOFDSTUK VII. - Opleiding
Art. 13.Bijkomende opleidingsinspanning "Paritair instituut voor de naschoolse opleiding van de metaalverwerkende nijverheid - bedienden", afgekort "INOM-Bedienden".
De forfaitaire werkgeversbijdrage ten belope van 900 BEF per bediende per jaar aan de VZW "INOM-Bedienden" bestemd voor de opleiding van bedienden, wordt vanaf het jaar 1999 gebracht op 1 000 BEF per bediende per jaar.
Van deze forfaitaire bijdrage van 1 000 BEF zullen 650 BEF tussen de beheerscomités bevoegd voor het Nederlandstalig en het Franstalig landsgedeelte verdeeld worden volgens de geldende criteria (60/40). De opbrengst van de overige 350 BEF zal op basis van het aantal bedienden verdeeld worden tussen de paritaire opleidingsfondsen voor de bedienden die op het provinciaal of subgewestelijk vlak bestaan. Deze laatste bijdrage kan echter alleen aangewend worden mits akkoord van het bevoegd beheerscomité "INOM-Bedienden".
De bepalingen van dit artikel gelden voor onbepaalde duur.
Risicogroepen
Art. 14.§ 1. Bijdrage risicogroepen.
In uitvoering van Afdeling VI, onderafdeling 1 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt de bijdrage risicogroepen, geïnd door de VZW "INOM-Bedienden", voor de duur van dit akkoord bepaald op 0,10 pct.
Teneinde de inning ervan te vereenvoudigen wordt het bedrag ervan forfaitair vastgesteld op 1 250 BEF per jaar per werknemer tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst van bedienden.
De opbrengst van de aldus door de V.Z.W. "INOM-Bedienden" geïnde bijdrage voor risicogroepen zal integraal doorgestort worden aan de paritaire opleidingsfondsen voor de bedienden die op provinciaal of subgewestelijk vlak bestaan. De opleidingsfondsen zullen deze middelen aanwenden voor de opleiding en tewerkstelling van risicogroepen. § 2. Uitzonderingen.
Ondernemingen, gelegen in de provincies of subregio's waar in 1991 en/of 1992 geen collectieve arbeidsovereenkomst gesloten werd inzake de bijdrage voor de risicogroepen, en die voor 16 maart 1993 een eigen collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingsvlak gesloten hebben inzake opleiding en tewerkstelling voor risicogroepen, die nog steeds geheel of gedeeltelijk van toepassing is voor de jaren 1999 en 2000, kunnen in 1999 en 2000 geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de betaling van de bijdrage, bepaald in § 1, mits voorlegging van de op ondernemingsvlak ter zake gesloten collectieve arbeidsovereenkomst aan het Paritair Comité voor de bedienden van de metaalfabrikatennijverheid. § 3. Verlenging.
Al de provinciale en subregionale collectieve arbeidsovereenkomsten die betrekking hebben op de uitbreiding van het begrip "risicogroepen" worden verlengd tot 31 december 2000. HOOFDSTUK VIII. - Tewerkstelling Brugpensioen
Art. 15.§ 1. De leeftijd van het brugpensioen van 58 jaar, zoals ingesteld door artikel 5, § 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997, betreffende het nationaal akkoord 1997-1998, geregistreerd ter Griffie onder het nummer 44261/COB/209 wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 30 juni 2001. § 2. De leeftijd van het brugpensioen van 56 jaar, voor zover de bediende in toepassing van de brugpensioenreglementering 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kan rechtvaardigen en 20 jaar gewerkt heeft in een nachtregeling zoals bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van de Nationale Arbeidsraad, zoals ingesteld door artikel 5, § 2 van de onder artikel 15, § 1 genoemde collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 31 december 2000.
Beroepsloopbaanonderbreking
Art. 16.De collectieve arbeidsovereenkomst van 14 december 1998 inzake de sectorale omkadering voor het recht op beroepsloopbaanonderbreking voor 3 pct. van de bedienden neergelegd ter Griffie onder het nummer 49858/CO/209 zal vanaf 1 juli 1999 als volgt worden aangepast : - het recht op loopbaanonderbreking zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot instelling van een recht op loopbaanonderbreking, wordt bepaald op 3 pct. van de bedienden, uitgedrukt in voltijds equivalenten. Het aantal bedienden dat gelijktijdig in loopbaanonderbreking is mag nochtans niet meer bedragen dan 8 pct. van het effectief aantal bedienden in de onderneming; - voor de bedienden van minder dan 50 jaar wordt het recht op loopbaanonderbreking beperkt tot de voltijdse loopbaanonderbreking en de halftijdse loopbaanonderbreking. De halftijdse loopbaanonderbreking zal moeten opgenomen worden voor een periode van minstens 6 maanden; - voorrang zal gegeven worden aan aanvragen tot loopbaanonderbreking van bedienden van 50 jaar en meer; - ondernemingen waarbij ondernemingsakkoord een recht bestaat of gecreëerd wordt op deeltijdse arbeid voor de bedienden, kunnen vrijgesteld worden van het recht op deeltijdse loopbaanonderbreking op voorwaarde dat dit ondernemingsakkoord werd goedgekeurd door het paritair comité.
Deze bepaling geldt voor onbepaalde duur. HOOFDSTUK IX. - Diverse bepalingen Stress
Art. 17.Aan de ondernemingen wordt aanbevolen de collectieve arbeidsovereenkomst nr 72 betreffende het beleid ter voorkoming van stress door het werk, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 30 maart 1999 toe te passen.
Overuren
Art. 18.Overeenkomstig het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 worden ondernemingen opgeroepen opdat zij, in het belang van de werkgelegenheid, het systematisch beroep doen op overuren zouden beperken en aldus correct de arbeidsduurreglementering zouden toepassen. HOOFDSTUK X. - Sociale vrede
Art. 19.De sociale vrede in de sector zal tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst verzekerd zijn.
Bijgevolg zal op provinciaal, subgewestelijk of op ondernemingsvlak geen enkele eis van algemene of collectieve aard gesteld of ondersteund worden die van aard zou zijn de verbintenissen van de ondernemingen voorzien in deze collectieve arbeidsovereenkomst uit te breiden.
Deze overeenkomst werd gesloten in een geest van wederzijdse rechten en verplichtingen.
Bijgevolg is de naleving van de verplichtingen van elk van de partijen afhankelijk van de eerbiediging door de andere ondertekenaars van hun verplichtingen. HOOFDSTUK XI. - Duur Duur
Art. 20.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur vanaf 1 januari 1999 tot 31 december 2000, tenzij anders bepaald werd.
Voor de bepalingen van onbepaalde duur gelden de opzegtermijnen van de collectieve arbeidsovereenkomsten waaraan deze bepalingen wijzigingen aanbrengen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 november 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX