Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 mei 2019
gepubliceerd op 20 juni 2019

Koninklijk besluit nr. 59 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2019013297
pub.
20/06/2019
prom.
28/05/2019
ELI
eli/besluit/2019/05/28/2019013297/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 MEI 2019. - Koninklijk besluit nr. 59 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het onderhavig ontwerp van koninklijk besluit nr. 59, nieuw, inzake belasting over de toegevoegde waarde, heeft betrekking op de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden.

Artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het Wetboek") voorziet dat, als uitzondering op de basisregel, niet wordt gelijkgesteld met een levering onder bezwarende titel, de onttrekking door een belastingplichtige van goederen van zijn onderneming om die om niet te verstrekken: - als handelsmonsters; - als handelsgeschenken van geringe waarde; - voor liefdadigheidsdoeleinden, als het gaat om voedingsmiddelen bestemd voor de menselijke consumptie, met uitsluiting van geestrijke dranken, die niet meer kunnen worden verkocht tegen hun oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden.

Artikel 12, § 1, derde lid, van het Wetboek, draagt de Koning op om de toepassingsvoorwaarden vast te leggen waaraan de bedoelde onttrekkingen moeten voldoen, met betrekking tot de waarde van de handelsmonsters en de handelsgeschenken van geringe waarde, de aard en kenmerken van de voedingsmiddelen, de bedoelde liefdadigheidsdoeleinden, de omstandigheden waarin de bedoelde onverkoopbare goederen voor die doeleinden kunnen worden verstrekt, het bedrag dat als kosten in rekening kan worden gebracht en de vormvereisten die moeten worden in acht genomen.

Artikel 12, § 1, 2°, van het Wetboek voorziet in geen enkele specifieke definitie van het begrip "handelsmonsters" een geeft evenmin aan welke intrinsieke kenmerken die handelsmonsters moeten bezitten. Eerder dan die kenmerken vast te leggen in dit koninklijk besluit, wat het risico in zich draagt dat de draagwijdte van de huidige formulering in de wet niet volledig wordt gerespecteerd, zal ervoor worden geopteerd om op dat punt artikel 12, § 1, tweede lid, van het Wetboek te wijzigen. In parallel met die wijziging, zal de delegatie voorzien in artikel 12, § 1, derde lid, van het Wetboek eveneens worden aangepast om deze delegatie niet meer te voorzien ten aanzien van de toepassingsvoorwaarden van de regeling voor handelsmonsters. Die benadering beantwoordt aan de opmerkingen geformuleerd door de Raad van State in punt 4.2.1. van zijn advies nr. 65.794/3 van 13 mei 2019. HOOFDSTUK 1. - De onttrekkingen van goederen met het oog op het verstrekken van handelsgeschenken van geringe waarde Artikel 1 van dit ontwerp heeft betrekking op de toepassingsvoorwaarden van de regel van de niet-gelijkstelling met een levering onder bezwarende titel, van de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde, die zijn opgenomen in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, a), van het Wetboek. Die geschenken onderscheiden zich in die zin van de handelsmonsters dat ze niet van dezelfde aard zijn als de producten die gewoonlijk verkocht worden door de onderneming en dat ze niet worden verstrekt in een publicitaire context. Artikel 1, eerste lid, van het ontwerp legt drie voorwaarden op.

De eerste voorwaarde, naast degene met betrekking tot het kosteloze karakter van de verstrekking van de geschenken, preciseert dat het goed moet worden verstrekt in het kader van de handelsrelaties van de belastingplichtige. Het betreft hoofdzakelijk de geschenken die worden verstrekt aan regelmatige klanten of leveranciers om goede handelsrelaties te onderhouden.

De tweede voorwaarde bepaalt dat het verstrekte geschenk door de persoon die het ontvangt niet kan worden doorverkocht in het kader van een economische activiteit. Die maatregel is een specifieke toepassing van de anti-misbruikregel voorzien in artikel 1, § 10, van het Wetboek. Hij strekt ertoe om te voorkomen dat het doel van de regeling wordt gefrustreerd en dat middels het verdelen van handelsgeschenken er een recht op aftrek wordt uitgeoefend door een belastingplichtige (de verdeler van "de handelsgeschenken") ten bate van een andere belastingplichtige (de begunstigde van de "handelsgeschenken") waarmee hij bijvoorbeeld op economisch of juridisch vlak nauwe banden heeft maar die zelf niet over een volledig recht op aftrek beschikt. Deze maatregel garandeert dat de essentie zelf van het concept "handelsgeschenk" wordt gerespecteerd, die impliceert dat de begunstigde van het geschenk zich in de eindfase van de consumptie van dat goed bevindt. Daarnaast vormt hij een adequaat antwoord ten aanzien van de opmerking van de Raad van State in punt 4.2.2.2., vierde lid, van zijn voormeld advies nr. 65.794/3.

De derde en laatste voorwaarde heeft betrekking op de maximale waarde, exclusief btw, van het verstrekte geschenk. Artikel 1, 3°, van het ontwerp bepaalt dat de aankoopprijs of, indien er geen aankoopprijs is, de normale waarde van het goed lager is dan een bedrag van 50 euro, exclusief btw.

Tot slot moet er worden op gewezen dat de tabaksfabrikaten en de geestrijke dranken van de regeling zijn uitgesloten zelfs in de mate dat bij de aanschaf of fabricatie ervan een recht op aftrek kon worden uitgeoefend door een belastingplichtige (bv. als de geestrijke dranken initieel waren bestemd om te worden verder verkocht of te worden verstrekt als een onderdeel van een dienstverrichting). Artikel 45, § 3, 1° en 2°, van het Wetboek voorziet immers geen uitzondering op de uitsluiting van het recht op aftrek van dergelijke goederen wanneer die gratis worden uitgedeeld als handelsgeschenk (vgl. a contrario, het gratis uitdelen van handelsmonsters van geestrijke dranken of het gratis uitdelen van geestrijke dranken in het kader van proeverijen, bedoeld in artikel 45, § 3, 2°, van het Wetboek).

Wanneer initieel geen recht op aftrek kon worden uitgeoefend, kan de onttrekking uiteraard nooit aanleiding geven tot een gelijkstelling met een levering onder bezwarende titel, omdat dan één van de grondvoorwaarden voor de toepassing van artikel 12, § 1, van het Wetboek zelf niet voldaan is.

Deze uitsluiting vindt dus niet zijn rechtvaardiging in artikel 12, § 1, eerste lid, van het Wetboek, maar in artikel 45, § 3, 1° en 2°, van het Wetboek. De herneming van deze uitsluiting in het kader van dit koninklijk besluit is dus niet nodig (zie opmerking van de Raad van State in punt 4.2.2.2., tweede lid, van zijn voormeld advies nr. 65.794/3) aangezien zij haar juridische grondslag vindt in een andere bepaling dan degene die het voorwerp uitmaakt van deze uitvoeringsmaatregel.

Als niet alle voormelde voorwaarden vervuld zijn, moet de aftrek van de belasting geheven van de aankoop of de fabricatie van het handelsgeschenk in elk geval worden uitgesloten. Als het recht op aftrek al werd uitgeoefend, maakt de onttrekking met het oog op het verstrekken van het handelsgeschenk een handeling uit die wordt gelijkgesteld met een levering onder bezwarende titel overeenkomstig artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek. HOOFDSTUK 2. - De onttrekkingen van voedingsmiddelen met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden De artikelen 2 tot 5 van het ontwerp hebben betrekking op de toepassingsvoorwaarden en -modaliteiten van de regel van de niet-gelijkstelling met een levering onder bezwarende titel, van voedselschenkingen voor liefdadigheidsdoeleinden, opgenomen in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, b), van het Wetboek.

Artikel 2 van het ontwerp legt het principe zelf van de niet-gelijkstelling met leveringen onder bezwarende titel vast van onttrekkingen van voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden, dat voortvloeit uit artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, b), van het Wetboek.

Artikel 3, eerste lid, 1°, van het ontwerp geeft een nadere omschrijving van de kenmerken waaraan de voedingsmiddelen moeten beantwoorden om de regeling te kunnen genieten.

Het moet eerst en vooral gaan over voedingsmiddelen in vaste vorm (voeding) of vloeibare vorm (dranken) bestemd voor de menselijke consumptie, ongeacht of het gaat om al dan niet verpakte verse producten (boter, melk, fruit, groenten, enz.), droge producten (pasta, rijst, koekjes, enz.), diepgevroren producten dan wel producten in eender welke vorm. Deze maatregel heeft betrekking op al voor de mens eetbare voedingsmiddelen, ongeacht het btw-tarief dat op de levering van die goederen van toepassing is. Worden dus eveneens bedoeld, kaviaar, langoesten, oesters en dergelijke meer waarvan de levering onderworpen is aan het standaard btw-tarief van 21 pct. Tot slot zijn de geestrijke dranken zoals "eaux-de-vie" of likeuren wel uitdrukkelijk van deze regeling uitgesloten.

De tweede voorwaarde met betrekking tot de goederen betreft het feit dat ze niet meer kunnen worden verkocht tegen normale commercialisatievoorwaarden, overeenkomstig de vigerende standaarden bij de betrokken belastingplichtige.

Verschillende objectieve redenen kunnen verantwoorden dat de producten niet meer gecommercialiseerd kunnen worden tegen normale voorwaarden.

Artikel 3, eerste lid, 2°, van het ontwerp legt vier omstandigheden vast.

De eerste van die omstandigheden heeft betrekking op het bederfbaar karakter van het voedingsmiddel. Het is immers een vaste gewoonte dat handelaars substantiële kortingen aanbieden op voedingsmiddelen waarvan de vervaldatum nabij is. Rekening houdend met het veelal ruime aanbod van producten in de rekken, kunnen dergelijke producten waarvan de houdbaarheidsdatum nabij is, enkel aantrekkelijk zijn voor de klanten middels een substantiële prijsverlaging. Artikel 3, eerste lid, 2°, a), van het ontwerp legt de vervaltermijn vast op vijf dagen na de datum van onttrekking van het goed om de handelaar een voldoende lange termijn te geven tussen de onttrekking van het goed en het verbruik ervan door de behoeftige persoon aan het einde van de distributieketting voor liefdadigheidsdoeleinden.

De tweede mogelijke omstandigheid betreft de verpakking (ongeacht de vorm ervan) van het voedingsmiddel als die op een dergelijke manier beschadigd is dat het product niet meer verkocht kan worden tegen de oorspronkelijke verkoopsvoorwaarden. Dezelfde regel is van toepassing als vanaf de commercialisering van het product, die verpakking als niet-conform kan worden beschouwd. Die voorwaarde moet worden geëvalueerd in het licht van de kwaliteitsnormen die door de verkoper of de fabrikant gewoonlijk worden gehanteerd, ongeacht of die normen reglementair van aard zijn dan wel verbonden zijn aan overwegingen omtrent marketing.

De derde omstandigheid heeft betrekking op het geval waarin het voedingsmiddel niet of niet meer beantwoordt aan de productienormen vastgelegd door de producent, ongeacht of het een wijziging betreft in omvang, smaak, textuur of kleur, met dien verstande dat de betrokken producten in geen geval ongeschikt mogen zijn voor consumptie.

De laatste omstandigheid heeft tot slot betrekking op de voedingsmiddelen die gewoonlijk slechts worden gecommercialiseerd gedurende relatief korte periodes. Worden bijvoorbeeld bedoeld de voedingsmiddelen verkocht ter gelegenheid van traditionele feesten zoals Pasen, Kerstmis of Sinterklaas en die rechtstreeks en uitsluitend met dat feest verbonden zijn (bv. Sinterklaasfiguren in chocolade of speculaas). Wanneer die periodes voorbij zijn, zijn dergelijke goederen dan ook veel moeilijker verkoopbaar, tenzij belangrijke kortingen worden toegekend.

Artikel 3, tweede lid, van het ontwerp voorziet dat de voedingsmiddelen geschonken door producenten, verdelers en handelaars kunnen verstrekt worden aan de hulpbehoevende personen hetzij in de staat waarin ze oorspronkelijk werden verhandeld, hetzij na verwerking of bereiding in de vorm van maaltijden of voedselpakketten. Het is immers gebleken dat de voorschriften inzake voedselveiligheid in sommige gevallen vereisen dat de voedseloverschotten onmiddellijk worden bewerkt (bv. verse groenten, vlees of vis), aangezien die niet (opnieuw) kunnen worden ingevroren of diepgevroren. Die voedingsmiddelen kunnen trouwens eveneens worden gebruikt voor de bereiding van warme maaltijden die bestemd zijn voor bepaalde categorieën hulpbehoevende personen. Al deze gevallen zijn voortaan afgedekt door artikel 3, tweede lid, van het ontwerp.

Artikel 4 van het ontwerp somt op limitatieve wijze de verschillende categorieën begunstigden op van de voedselschenkingen die voor de toepassing van deze regeling in aanmerking komen.

Worden vooreerst en vooral bedoeld de verstrekkingen om niet aan voedselbanken (artikel 4, 1°, van het ontwerp). De voedselbanken staan ten dienste van liefdadigheidsorganisaties die strijden tegen de honger en de sociale uitsluiting. Die organisaties zijn aangesloten bij de voedselbanken en moeten aan precieze criteria voldoen. De voedselhulp wordt verstrekt aan personen die zich in acute of chronische noodsituatie verkeren en de hulp moet worden aangevuld door een sociale omkadering die tot doel heeft om op te komen tegen uitsluiting. De doelstelling van de voedselbanken is om voedselhulp te verlenen aan de behoeftigen door te strijden tegen de honger en de verspilling van levensmiddelen.

Voor de toepassing van deze bepaling, is vereist dat de betrokken voedselbanken lid zijn van de Belgische Federatie van Voedselbanken of van een instelling die zelf lid is van de Europese Federatie van Voedselbanken en dat hun doel erin bestaat om voedselhulp te verlenen aan behoeftige personen door middel van caritatieve verenigingen erkend door de voedselbanken. Die twee voorwaarden zijn nauw met elkaar verbonden in de mate waarin, op Belgisch niveau, de erkenning door de Belgische Federatie van Voedselbanken impliceert dat de caritatieve verenigingen een dergelijk doel van sociale aard nastreven.

Worden bovendien bedoeld als mogelijke begunstigden van dergelijke schenkingen, de lokale, gemeentelijke, intercommunale, provinciale, gemeenschaps-, gewestelijke of federale administraties of overheden in het kader van hun opdracht van verdeling van voedselhulp aan behoeftige personen. Worden bijvoorbeeld bedoeld, de OCMW's, de sociale hulpdiensten, de regionale of gemeentelijke distributieplatformen (artikel 4, 2°, van het ontwerp).

Krachtens artikel 4, 3°, van het ontwerp, worden tot slot ook bedoeld alle verstrekkingen om niet ten gunste van elke caritatieve instelling (vereniging, groepering zonder rechtspersoonlijkheid, fora, projecten) die is erkend door een overheid bedoeld onder 2° van die bepaling. Die laatste categorie, die bijzonder ruim is, heeft betrekking op het geheel van actoren in de caritatieve sector voor zover ze erkend zijn door een openbare overheid.

Worden bijvoorbeeld bedoeld: - de niet-gouvernementele organisaties (bv. het Rode Kruis België, het Rode Kruis Vlaanderen, Artsen zonder grenzen, enz.); - de lokale, regionale of nationale verdeelplatformen (bv.: Foodsavers, Resto du Coeur, Société de Saint-Vincent-de-Paul, enz.); - de erkende caritatieve verenigingen of groeperingen van verenigingen die hiervoor niet bedoeld zijn.

Om te bewijzen dat de belastingplichtige de betrokken voedingsmiddelen om niet heeft weggeschonken aan één van de begunstigden bedoeld in artikel 4 van het ontwerp, moet in principe krachtens artikel 5, § 1, van het ontwerp een document worden opgesteld voor elke schenking.

Overeenkomstig paragraaf 2 van die bepaling, moet dat document worden opgesteld ten laatste de vijftiende dag van de maand na die waarin de levering van goederen werd verricht.

Overeenkomstig artikel 5, § 1, eerste lid, van het ontwerp moet dat document toelaten om voor elke schenking de volgende gegevens te identificeren: het tijdstip van de schenking, de schenker, het door de schenking begunstigde organisme, de aard en de hoeveelheid van de aangeboden voedingsmiddelen en het kosteloze karakter van de schenking. Wat meer in het bijzonder de aard en de hoeveelheid van de goederen betreft, preciseert artikel 5, § 1, tweede lid, van het ontwerp dat die vermelding vervangen mag worden door het kassaticket of de scanningslijst van de goederen, opgenomen in bijlage van dat document.

Artikel 5, § 3, eerste lid, van het ontwerp voert evenwel een tolerantie in ten aanzien van het principe dat het document systematisch naar aanleiding van elke schenking moet worden opgesteld, door toe te laten dat de belastingplichtige maar één enkel verzameldocument opstelt per maand, waarin uitsluitend de leveringen van goederen worden opgenomen die in de betrokken maand werden verricht.

Dat verzameldocument draagt, voor elke schenking, in principe dezelfde vermeldingen als het document opgesteld naar aanleiding van een individuele schenking. Er moet weliswaar een datum worden vermeld op dit document, maar een verwijzing naar de daadwerkelijke datum van de betreffende individuele schenkingen is evenwel niet vereist. Het volstaat dat het document verwijst naar de periode waarop de betrokken schenkingen betrekking hebben. De belastingplichtige schenkers moeten krachtens hun boekhoudkundige btw-verplichtingen immers de gedetailleerde gegevens bewaren van de betreffende schenkingen op basis waarvan het verzameldocument werd opgemaakt. Het verzameldocument moet eveneens worden opgesteld ten laatste op de vijftiende dag van de maand die volgt op de maand na die waarin de leveringen van goederen werden verricht.

Daarnaast is het aangewezen dat de belastingplichtige die de schenking doet, beschikt over een attest van het begunstigde organisme waaruit blijkt dat het de ontvangen goederen niet voor commerciële doeleinden zal gebruiken maar wel in het kader van een sociale actie ten voordele van behoeftige personen.

In dat document dat mee wordt ondertekend door de instelling die de begunstigde is van de schenking, zal die laatste moeten aangeven dat zij er zich toe verbindt om geen enkele tegenprestatie te eisen als zij op haar beurt de goederen overdraagt hetzij rechtstreeks aan de behoeftige personen, hetzij aan caritatieve verenigingen die met de verdere verdeling belast zijn. Bij wijze van uitzondering kan er desgevallend door de instelling een bescheiden financiële bijdrage worden geëist in het kader van de verdeling van die voedingsmiddelen die niet hoger mag zijn dan de gemaakte kosten die rechtstreeks met de verdeling van die voedingsmiddelen, in hun oorspronkelijke toestand of na verwerking of bereiding, verband houden.

De schenkingen van voedingsmiddelen kunnen immers op dezelfde manier gebeuren als hun normale commercialisatie (d.w.z. in dezelfde verpakking en in dezelfde vorm) maar ze kunnen evenzeer de vorm aannemen van voorverpakte voedselpakketten. Het is ook mogelijk dat (om logistieke redenen of om redenen verbonden aan de noodzaak om de producten snel te gebruiken) die voedingsmiddelen snel moeten worden verwerkt tot bereide maaltijden met het oog op hun verstrekking voor liefdadigheidsdoeleinden. Als dergelijke verwerkingen of bereidingen van de voedingsmiddelen noodzakelijk zijn, is het de bedoelde instellingen toegelaten om van de volgende schakel in de ketting een financiële bijdrage te vorderen die niet hoger is dan de gemaakte kosten voor die verwerking of bereiding. Deze regeling geldt zowel voor de door de instelling zelfgemaakte kosten als op de kosten aangerekend door derden in het kader van die verwerking of bereiding van die voedingsmiddelen.

De vergoeding kan daarnaast ook betrekking hebben op de bijkomende kosten die de instellingen binnen de distributieketting moeten maken om te verzekeren dat de voedingsmiddelen op een adequate manier tot bij de behoeftige persoon kunnen worden gebracht, zoals de kosten verbonden aan de opslag, het vervoer of de koeling van de voedingsmiddelen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO

ADVIES 65.794/3 VAN 13 MEI 2019 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT "NR. 59 MET BETREKKING TOT DE ONTTREKKING VAN HANDELSMONSTERS, HANDELSGESCHENKEN VAN GERINGE WAARDE EN VOEDINGSMIDDELEN VOOR LIEFDADIGHEIDSDOELEINDEN WAT DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE BETREFT" Op 28 maart 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 13 mei 2019, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `nr. 59 met betrekking tot de onttrekking van handelsmonsters, handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft'.

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 7 mei 2019 . De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Koen Muylle, staatsraden, Jan Velaers en Bruno Peeters, assessoren, en Annemie Goossens, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Dries Van Eeckhoutte, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 13 mei 2019. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Strekking van het ontwerp 3. Krachtens artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde (hierna: Btw-wetboek) worden niet aan de btw onderworpen, de door een belastingplichtige aan zijn bedrijf gedane onttrekkingen van goederen om ze om niet te verstrekken.Het gaat om onttrekkingen die worden gedaan met het oog op: "a) het verstrekken van handelsmonsters of handelsgeschenken van geringe waarde; b) het verstrekken voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen bestemd voor de menselijke consumptie, met uitzondering van geestrijke dranken, waarvan de intrinsieke kenmerken niet meer toelaten dat ze, in gelijk welke schakel van het reguliere economische circuit, worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden;c) het verstrekken voor liefdadigheidsdoeleinden van levensnoodzakelijke niet voedingsmiddelen, andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt waarvan de intrinsieke kenmerken verhinderen dat ze, in gelijk welke schakel van het economische circuit, nog worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden"(1). Het derde lid van hetzelfde artikel 12, § 1, bevat de volgende delegatie aan de Koning: "De Koning bepaalt de toepassingsvoorwaarden waaraan de in het eerste lid, 2°, bedoelde onttrekkingen moeten voldoen, met betrekking tot de waarde van de handelsmonsters en de handelsgeschenken, de aard en de kenmerken van de in het eerste lid, 2°, b) en in het eerste lid, 2°, c), bedoelde goederen, de bedoelde liefdadigheidsdoeleinden, de omstandigheden waarin de bedoelde onverkoopbare goederen voor die doeleinden kunnen worden verstrekt, het bedrag dat als kosten in rekening kan worden gebracht en de vormvoorwaarden die moeten worden in acht genomen." Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe om ten dele uitvoering te geven aan deze machtiging. Het ontwerp strekt er immers toe te bepalen: - voor welke handelsmonsters de vrijstelling geldt (artikel 1 van het ontwerp); - voor welke handelsgeschenken de vrijstelling geldt, onder meer door de maximale waarde ervan te bepalen (artikel 2); - voor welke voedingsmiddelen de vrijstelling geldt (artikel 3), welke voorwaarden daarbij gelden (artikelen 4 en 5) en welke nadere regels daarbij in acht moeten worden genomen (artikel 6). In het licht daarvan wordt de minister bevoegd voor financiën gemachtigd om de "toepassingsmodaliteiten" ter zake te bepalen of om dit toe te vertrouwen aan een gemachtigde (artikel 7).

Rechtsgrond 4.1. Uit het eerste lid van de aanhef van het ontworpen besluit blijkt dat ervoor rechtsgrond wordt gezocht in artikel 12, § 1, derde lid, van het Btw-wetboek. Zoals hierna blijkt, kunnen niet alle bepalingen van het ontwerp worden aangenomen op grond van die wetsbepaling. 4.2.1. Hoofdstuk 1: handelsmonsters 4.2.1.1. Wat de (handels)monsters (2) betreft, dient de Koning krachtens artikel 12, § 1, derde lid, "de toepassingsvoorwaarden" te bepalen, meer bepaald "met betrekking tot de waarde [er]van" (3). In artikel 1 van het ontwerp wordt echter alleen bepaald dat het moet gaan om "handelsmonsters die van dezelfde aard zijn als de goederen die hij fabriceert of verkoopt".

Daarover om uitleg verzocht, antwoordde de gemachtigde als volgt: "De manier waarop wetgeving in de praktijk momenteel tot stand komt (zeker als het een wet diverse bepalingen betreft zoals in onderhavig geval) maakt het bijzonder moeilijk zo niet onmogelijk om tegelijk met de uitwerking van de wetteksten ook al de uitvoeringsbesluiten op te stellen.

In dergelijke omstandigheden moet bij de uitwerking van de wettelijke bepalingen naar best vermogen worden ingeschat welke aspecten nog verdere uitvoering behoeven middels koninklijk besluit, rekening houdend met het strikt toezicht van de Raad van State op de omschrijving van de delegatie. Om die reden wordt niet langer de formulering van de `Koning kan' gehanteerd terwijl tegelijk wordt getracht om een zo gedetailleerd mogelijke lijst te maken van aspecten die door de Koning zouden moeten (kunnen) worden geregeld om te voorkomen dat bij de uitwerking van de uitvoeringsbesluiten zou moeten worden vastgesteld dat er voor bepaalde aspecten geen of onvoldoende rechtsgrondslag bestaat.

Tegen die achtergrond kan worden verklaard dat bij de uitwerking van het uitvoeringsbesluit is komen vast te staan dat het niet nodig, niet opportuun en zelfs praktisch nagenoeg niet mogelijk is om een kwantitatieve grens op te leggen ten aanzien van het concept handelsmonster voor btw-doeleinden (in tegenstelling tot `geschenken van geringe waarde' dat uiteraard inherent een kwantificering vereist). Indien de huidige formulering van de machtiging op onontkoombare wijze zou vereisen dat ter zake uitvoeringsmaatregelen worden genomen en een verwijzing in het Verslag aan de Koning dat dergelijke maatregelen op dit punt bewust achterwege werden gelaten niet volstaat, wordt voorgesteld om de delegatie op dit punt te schrappen in de eerstvolgende wet diverse bepalingen." 4.2.1.2. Gelet op het legaliteitsbeginsel inzake belastingen, neergelegd in de artikelen 170, § 1, en 172, tweede lid, van de Grondwet, dient de wetgever zelf alle wezenlijke elementen vast te stellen aan de hand waarvan de belastingschuld van de belastingplichtigen kan worden bepaald. Daaruit volgt dat elke delegatie die betrekking heeft op het bepalen van één van de essentiële elementen van de belasting, in beginsel ongrondwettig is.

De voormelde grondwetsbepalingen gaan evenwel niet zover dat ze de wetgever ertoe zouden verplichten elk aspect van een belasting of van een vrijstelling zelf te regelen. Een aan een andere overheid verleende bevoegdheid is niet in strijd met het wettigheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld. Tot de essentiële elementen van de belasting behoren de aanwijzing van de belastingplichtigen, de belastbare materie, de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de eventuele belastingvrijstellingen. (4) Hier gaat het om het bepalen van de draagwijdte van de belastingvrijstelling. De wetgever heeft bepaald dat het moet gaan om het verstrekken van handelsmonsters van geringe waarde, en heeft de Koning opgedragen om die notie meer concreet in te vullen. De Koning dient gelet op de bewoording van artikel 12, § 1, derde lid, van het Btw-wetboek (er staat: "De Koning bepaalt ...") enkel de toepassingsvoorwaarden met betrekking tot de (geringe) waarde van de monsters te bepalen. Overigens is het ook noodzakelijk om uitvoering te geven aan de andere onderdelen van de opdrachtbepaling, onder meer aan die inzake het nieuwe onderdeel c) van artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van het Btw-wetboek.

Dat leidt tot twee besluiten. Ten eerste dient de Koning meer concreet te bepalen hoe dient te worden beoordeeld of een handelsmonster een geringe waarde heeft. Daartoe dient hij een grensbedrag te bepalen.

Ten tweede heeft de wetgever de Koning niet de bevoegdheid gegeven om meer te doen. Hooguit kan hij op grond van zijn algemene uitvoeringsbevoegdheid (artikel 108 van de Grondwet) de draagwijdte van de wettelijke norm duidelijker tot uiting brengen (zie verder). (5) Indien effectief wordt geoordeeld dat het in de praktijk niet mogelijk is voor btw-doeleinden een kwantitatieve grens op te leggen voor het omschrijven van het concept `handelsmonster', dan zal een initiatief moeten worden genomen om de wet op dit punt aan te passen.

Op de vraag wat moet worden begrepen onder de voorwaarde dat de handelsmonsters "van dezelfde aard [moeten] zijn als de goederen die [de belastingplichtige] fabriceert of verkoopt", antwoordde de gemachtigde het volgende: "De formulering werd ongewijzigd overgenomen uit de bestaande administratieve doctrine (Circulaire 2017/C/32 van 29 mei 2017, zie met name punt 2, tweede alinea) en moet in die zin worden begrepen dat het goed van eenzelfde productcategorie moet zijn als de producten die de betrokken belastingplichtige commercialiseert. Een licht gewijzigde samenstelling zoals in uw vraag staat dus er niet aan in de weg dat dergelijk product toch als handelsmonster wordt beschouwd. Dit kan in die zin in het Verslag aan de Koning worden verduidelijkt." Het met een handelsoogmerk verstrekken van monsters - het tonen of geven van een kleine hoeveelheid van een koopwaar, teneinde een potentiële koper in staat te stellen over haar hoedanigheid te oordelen -, is slechts zinvol als het gaat om goederen die de handelaar belastingplichtige te koop aanbiedt. Indien het nodig geacht wordt om dit ook expliciet tot uiting te brengen in het uitvoeringsbesluit, kan daarvoor een beroep gedaan worden op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning, gelezen in samenhang met de betrokken bepaling van het Btw-wetboek.

Maar bepalen, zoals in het ontwerp gebeurt, dat het kan gaan om handelsmonsters "die van dezelfde aard [lees: eenzelfde productcategorie] zijn als de goederen die hij fabriceert of verkoopt" lijkt echter verder te gaan, omdat het dan eventueel ook zou kunnen gaan om goederen die de handelaar-belastingplichtige niet zelf te koop aanbiedt. Voor zover meer wordt toegestaan dan wat uit de wet volgt, kan geen beroep worden gedaan op de algemene uitvoeringsbevoegdheid.

Op dat punt zal de formulering dan ook moeten worden aangescherpt. 4.2.1.3. Artikel 1 van het ontwerp zal derhalve grondig moeten worden herzien. 4.2.2. Hoofdstuk 2: handelsgeschenken 4.2.2.1. Ook wat de handelsgeschenken betreft, kan de Koning krachtens artikel 12, § 1, derde lid, van het Btw-wetboek slechts de toepassingsvoorwaarden met betrekking tot de (geringe) waarde ervan bepalen. 4.2.2.2. Dat het goed moet worden verstrekt in het kader van beroepsrelaties, zoals in artikel 2, eerste lid, 1°, van het ontwerp wordt bepaald, lijkt niet helemaal in overeenstemming met de wet. Het zou beter zijn te bepalen dat het moet gaan om een goed verstrekt in het kader van handelsrelaties.

Ook dat het niet om tabaksfabrikaten of geestrijke dranken mag gaan, zoals blijkt uit de verwijzing opgenomen in artikel 2, eerste lid, 2°, van het ontwerp, vindt geen rechtsgrond in de machtiging in artikel 12, § 1, derde lid, van het Btw wetboek.

Dat de aankoopprijs of de nominale waarde van het goed lager moet zijn dan 50 euro, is daarentegen wel een correcte uitvoering van de voormelde machtiging.

Dat het belastingvoordeel wordt beperkt tot het verstrekken van één goed per persoon in de loop van eenzelfde kalenderjaar, kan dan weer niet worden teruggeleid naar een bepaling in het Btw-wetboek. Van die beperking moet dan ook worden afgezien. 4.2.2.3. Ook artikel 2 van het ontwerp moet bijgevolg grondig worden herzien. 4.2.3. Hoofdstuk 3: voedingsmiddelen verstrekt voor liefdadigheidsdoeleinden Voor de bepalingen van hoofdstuk 3 van het ontworpen besluit is er afdoende rechtsgrond.

Onderzoek van de tekst Artikel 7 5. Artikel 7 van het ontwerp luidt: "De minister van Financiën of zijn gemachtigde regelen de toepassingsmodaliteiten van het betrokken hoofdstuk, in het bijzonder wat het opstellen betreft van de documenten bedoeld in artikel 6." 5.1. Zoals artikel 7 van het ontwerp is geredigeerd, kan die bepaling geen rechtsgrond bieden om af te wijken van de formaliteiten die zijn opgenomen in het te nemen besluit. Het tegendeel wordt nochtans gesuggereerd in het verslag aan de Koning.

Hieromtrent om nadere toelichting gevraagd, verklaarde de gemachtigde dat het verslag aan de Koning in overeenstemming zal worden gebracht met de tekst van het ontwerp. 5.2. Wat de delegatie aan de minister bevoegd voor financiën betreft, moet worden herhaald dat een delegatie aan een minister enkel betrekking kan hebben op bijkomstige of detailmatige aangelegenheden, wat ook meebrengt dat die aangelegenheden exhaustief moeten worden vermeld. De gehanteerde formulering (in de Nederlandse tekst: "in het bijzonder"; in de Franse tekst: "notamment") geeft aan dat het vermelde geval een voorbeeld ter verklaring is, zonder andere gevallen uit te sluiten. De enuntiatieve opsomming moet derhalve worden omgevormd in een limitatieve opsomming.

De woorden "of zijn gemachtigde" geven aan dat de minister die bevoegdheid op zijn beurt kan delegeren aan een door hem gemachtigde ambtenaar. Het toekennen van regelgevende bevoegdheid aan een ambtenaar die geen politieke verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van een democratisch verkozen vergadering, is dan weer in principe ontoelaatbaar, omdat afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van de eenheid van verordenende macht en aan het beginsel van de politieke verantwoordelijkheid van de ministers. Enkel wanneer het gaat om maatregelen die een beperkte en technische draagwijdte hebben, zou een dergelijke delegatie kunnen worden aanvaard.

De griffier, De voorzitter, A. Goossens J. Baert _______ Nota's (1) Het onderdeel c) is toegevoegd bij artikel 2 van de wet van 7 april 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2019 pub. 06/05/2019 numac 2019012122 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde teneinde schenkingen van niet-voedingsmiddelen aan de meest behoeftigen van btw vrij te stellen type wet prom. 07/04/2019 pub. 13/10/2020 numac 2020043235 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde teneinde schenkingen van niet-voedingsmiddelen aan de meest behoeftigen van btw vrij te stellen. - Duitse vertaling sluiten "tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde teneinde schenkingen van niet-voedingsmiddelen aan de meest behoeftigen van btw vrij te stellen", met uitwerking vanaf 16 mei 2019.(2) Volgens van Dale staat de term "monster" in die betekenis voor een "kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond of gegeven wordt, teneinde hem in staat te stellen over haar hoedanigheid te oordelen".Een kleine hoeveelheid betekent echter niet noodzakelijk dat het om koopwaar "van geringe waarde" gaat. Artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, a), van het Btw-wetboek voegt evenwel die voorwaarde toe aan het begrip. (3) Die opdrachtbepaling doet er ook van blijken dat - anders dan het opschrift van het ontwerp doet vermoeden - de woorden "van geringe waarde" in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, a), van het Btw-wetboek niet enkel horen bij het woord "handelsgeschenken", maar ook bij het woord "handelsmonsters".Uit artikel 16 van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 "betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde" (hierna: Btw-richtlijn) blijkt dat het element "geringe waarde" volgens het recht van de Europese Unie slechts betrekking dient te hebben op de handelsgeschenken, niet op de handelsmonsters. Het Btw-wetboek is derhalve strenger dan de Btw-richtlijn. (4) GwH 10 juli 2014, nr.104/2014, B.6; GwH 23 februari 2017, nr. 30/2017, B.11. (5) Artikel 108 van de Grondwet draagt de Koning op de verordeningen te maken en de besluiten te nemen die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen.Al kan de Koning bij het uitoefenen van die bevoegdheid de draagwijdte van de wet niet verruimen noch beperken, toch komt het hem op grond van het voornoemde artikel toe uit het beginsel van de wet en zijn algemene economie, de gevolgtrekkingen af te leiden die daaruit op natuurlijke wijze voortvloeien volgens de geest die aan de opvatting van de wet ten grondslag heeft gelegen en volgens de doelstellingen die de wet nastreeft. Zie o.m. Cass. 18 november 1924, Pas. 1925, I, 25; Cass. 27 februari 1990, Arr.Cass. 1989-90, 848.

28 MEI 2019. - Koninklijk besluit nr. 59 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft (1) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 12, § 1, derde lid, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018040549 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde sluiten;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 31 januari 2019;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 12 maart 2019;

Gelet op advies nr. 65.794/3 van de Raad van State, gegeven op 13 mei 2019 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - De onttrekkingen van goederen met het oog op het verstrekken van handelsgeschenken van geringe waarde

Artikel 1.Worden niet gelijkgesteld met leveringen van goederen verricht onder bezwarende titel in de zin van artikel 12, § 1, van het Wetboek, de onttrekkingen van goederen gedaan door een belastingplichtige met het oog op het verstrekken om niet van handelsgeschenken van geringe waarde die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° het goed wordt verstrekt in het kader van handelsrelaties;2° het goed mag niet worden doorverkocht door de begunstigde in het kader van een economische activiteit;3° de aankoopprijs, of indien er geen aankoopprijs is, de normale waarde van het goed, exclusief belasting, is lager dan 50 euro. HOOFDSTUK 2. - De onttrekkingen van voedingsmiddelen met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden

Art. 2.Worden niet gelijkgesteld met leveringen van goederen verricht onder bezwarende titel in de zin van artikel 12, § 1, van het Wetboek, de onttrekkingen van voedingsmiddelen, gedaan door een belastingplichtige, die voldoen aan de in de artikelen 3 en 4 voorgeschreven voorwaarden en worden verricht volgens de in artikel 5 voorgeschreven modaliteiten.

Art. 3.Worden bedoeld in artikel 2, de goederen die: 1° bestaan in voedingsmiddelen, met inbegrip van dranken andere dan geestrijke dranken, die: a) bestemd zijn voor menselijke consumptie;b) nog geschikt zijn voor menselijke consumptie;2° niet meer verkocht kunnen worden tegen de normale commercialisatievoorwaarden wegens één of meer van de volgende redenen: a) de houdbaarheidsdatum van het goed verstrijkt ten laatste vijf dagen na de datum van de onttrekking van het goed;b) de verpakking van het goed is beschadigd of niet in overeenstemming met de commercialisatiestandaard van de fabrikant of handelaar;c) het voedingsmiddel beantwoordt niet aan de productiestandaard vastgelegd door de fabrikant;d) de gebruikelijke commercialisatieperiode voor het goed is verlopen. De goederen bedoeld in het eerste lid kunnen geleverd worden, onder de voorwaarden bepaald in artikel 4, in de staat waarin ze oorspronkelijk werden verhandeld of na verwerking of bereiding, in de vorm van maaltijden of voedselpakketten.

Art. 4.Worden bedoeld in artikel 2, de onttrekkingen van goederen bedoeld in artikel 3 gedaan met het oog op een levering om niet aan: 1° een voedselbank: a) die lid is van de Belgische Federatie van Voedselbanken of van een instelling die zelf lid is van de Europese Federatie van Voedselbanken;b) waarvan het doel bestaat in de verdeling van voedselhulp aan behoeftige personen via caritatieve verenigingen erkend door de voedselbanken;2° een lokale, gemeentelijke, intercommunale, provinciale, gemeenschaps-, gewestelijke of federale administratie of overheid, in het kader van hun opdrachten tot het verdelen van voedselhulp aan behoeftige personen;3° elke caritatieve organisatie erkend door een overheid bedoeld onder 2°.

Art. 5.§ 1. Bij een levering van goederen bedoeld in artikel 3, stelt de belastingplichtige een document op in twee exemplaren, met de volgende vermeldingen: 1° de datum waarop de begunstigde bezit genomen heeft van de goederen;2° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het btw-identificatienummer van de belastingplichtige;3° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het ondernemingsnummer van de begunstigde organisatie;4° de aard en de hoeveelheid van de geleverde goederen;5° het kosteloze karakter van die levering;6° een verklaring van de organisatie, administratie of overheid bedoeld in artikel 4, op grond waarvan die zich ertoe verbindt: a) de ontvangen goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken;b) de ontvangen goederen te bestemmen voor een sociale actie ten voordele van behoeftige personen;c) geen tegenprestatie te eisen bij de verdeling van die goederen, met uitzondering van een eventuele financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling. De vermelding bedoeld in het eerste lid, 4°, mag worden vervangen door toevoeging van het kasticket of de scanningslijst met betrekking tot de geleverde goederen in bijlage van het document bedoeld in het eerste lid.

Het document bedoeld in het eerste lid wordt medeondertekend door de begunstigde organisatie van de geleverde goederen. § 2. Het document bedoeld in paragraaf 1 wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin de levering van goederen werd verricht. § 3. In afwijking van paragraaf 1, mag een verzameldocument worden opgesteld waarin de leveringen verricht in de loop van een maand worden gegroepeerd.

Het verzameldocument bevat, per levering van goederen, de vermeldingen bedoeld in paragraaf 1, met uitzondering van de data waarop de begunstigden bezit hebben genomen van de goederen, die mogen worden vervangen door een globale verwijzing naar de maand waarop het document betrekking heeft.

Het verzameldocument wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin die leveringen van goederen werden verricht. HOOFDSTUK 3. - Slotbepaling

Art. 6.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 mei 2019.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1969 pub. 02/05/2013 numac 2013000278 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde sluiten, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969. Wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018040549 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde sluiten, Belgisch Staatsblad van 10 augustus 2018.

Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

^