gepubliceerd op 20 juni 2013
Koninklijk besluit tot wijziging van diverse reglementaire bepalingen betreffende de cumulatie van een pensioen in de werknemersregeling met beroepsinkomsten of met sociale vergoedingen
28 MEI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse reglementaire bepalingen betreffende de cumulatie van een pensioen in de werknemersregeling met beroepsinkomsten of met sociale vergoedingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Ik heb de eer het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen. Dit ontwerp van koninklijk besluit maakt deel uit van de maatregelen van het regeerakkoord. Wat toegelaten activiteit betreft, wordt de regeling meer bepaald aangepast in die mate dat werken en pensioen genieten aangemoedigd wordt, weliswaar rekening houdend met de budgettaire implicaties. 1. Het opzet van het koninklijk besluit In voorliggend ontwerp van koninklijk besluit zijn volgende maatregelen opgenomen. Vooreerst wordt met ingang van 1 januari 2013 de sanctie bij overschrijding van de grensbedragen ingeval van de cumulatie van een pensioen met een beroepsactiviteit of van een gezinspensioen met een beroepsactiviteit van de echtgenoot aangepast.
Daarnaast kan een pensioen voortaan vanaf de leeftijd van 65 jaar onbeperkt gecumuleerd worden met een beroepsactiviteit indien de gepensioneerde op het ogenblik van zijn pensionering een loopbaan had van minstens 42 jaar.
Ook zal wie een rustpensioen ontvangt en verder werkt in het kader van een toegelaten activiteit, na de ingangsdatum van dat pensioen geen bijkomende pensioenrechten kunnen opbouwen in hetzelfde stelsel of in hetzelfde ambt waarvoor reeds pensioen is toegekend.
De cumulatie van een rustpensioen en een sociale uitkering blijft in principe onmogelijk. De cumulatie van een overlevingspensioen met een sociale uitkering is echter, beperkt tot een bepaald bedrag, mogelijk gedurende een periode van 12 al dan niet aaneensluitende maanden, eventueel in combinatie met een toegelaten beroepsactiviteit waarvoor de grensbedragen van toepassing zijn.
Verder wordt voorzien in een aangepaste definitie van de beroepsinkomsten en in een aantal bepalingen die de grensbedragen aanpassen.
De hoofdregel is en blijft dat een pensioen niet kan worden gecombineerd met een loon dat door het verrichten van arbeid wordt verdiend.
Deze hoofdregel is onder andere vastgelegd in artikel 25, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Weliswaar kent de aanhef van artikel 25, eerste lid, van het voormelde koninklijk besluit nr. 50 aan de Koning de bevoegdheid toe om bepaalde uitzonderingen op het principieel verbod op de cumulatie van een pensioen en loon uit arbeid en de voorwaarden voor deze uitzonderingen vast te stellen. Deze delegatie aan de Koning kan echter niet zover reiken dat afbreuk zou kunnen worden gedaan aan de essentiële beleidskeuze die in deze aangelegenheid is gemaakt en verder wordt gemaakt. In het kader van deze materie is de essentiële beleidskeuze steeds geweest dat wie een wettelijk rustpensioen geniet alleen deze uitkering mag ontvangen en die niet mag combineren met een andere vergoeding zoals een andere uitkering of een loon uit arbeid.
Dat de Koning de essentiële beleidskeuzen dient te respecteren die besloten liggen in hogere rechtsnormen, valt onder meer af te leiden uit artikel 108 van de Grondwet.
Hoewel het ontwerp diverse bepalingen bevat waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen categorieën van gepensioneerden op grond van onder meer de leeftijd, de in aanmerking te nemen inkomensgrens, de duur van de beroepsloopbaan, is het in dit opzicht van belang op te merken dat de in aanmerking genomen onderscheidende criteria zich baseren op de parameters gebruikt in de huidige wetgeving, met name om de grensbedragen te bepalen in functie van de leeftijd en het ontvangen pensioen en dat er derhalve geen discriminatie is te midden deze categorieën.
Wat specifiek het bepaalde in het ontworpen artikel 64, § 4, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 (artikel 2 van het ontwerp) betreft, ziet de Raad van State niet onmiddellijk een verantwoording voor het gegeven dat een gepensioneerde die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, maar geen beroepsloopbaan van 42 jaar kan laten gelden op het ogenblik van zijn oppensioenstelling, over minder mogelijkheden op het vlak van cumulatie zou moeten beschikken dan een persoon die 65 jaar of ouder is, maar die wel een beroepsloopbaan van 42 jaar kan laten gelden.
In casu zou de Koning zijn bevoegdheden overschrijden indien hij aan alle gepensioneerden vanaf de leeftijd van 65 jaar de mogelijkheid zou geven om onbeperkt bij te verdienen. Op die wijze zou de Koning aan de overgrote meerderheid der gepensioneerden een vrijstelling verlenen van de toepassing van artikel 25 van het K.B. nr. 50, wat in strijd zou zijn met artikel 108 van de Grondwet.
Daarom is het nodig om naast een leeftijdsvereiste van 65 jaar een bijkomende loopbaanvoorwaarde van 42 jaar te hanteren, zodat het principieel verbod op de cumulatie van pensioen en loon uit arbeid nog altijd de hoofdregel kan blijven.
Dat de keuze voor een bijkomende toepassingsvoorwaarde viel op een bepaalde duur van de voorafgaande loopbaan, en meer bepaald deze van 42 loopbaanjaren, hoeft niet te verwonderen. Loopbaanvoorwaarden komen immers nu al frequent voor in de pensioenreglementering. Daarnaast is er de jongste jaren in de pensioenreglementering een tendens om de loopbaanvoorwaarden zwaarder te laten doorwegen dan de leeftijdsvoorwaarden. Zo werd de loopbaanvoorwaarde voor het opnemen van het vervroegd wettelijk pensioen met 5 jaar opgetrokken voor de werknemers en de zelfstandigen en met 35 jaar voor de openbare sector tot 40 jaar, terwijl de leeftijdsvoorwaarde slechts werd opgetrokken met 2 jaar tot 62 jaar. De loopbaanvoorwaarde van 42 jaar vinden we terug voor een vervroegde pensionering vanaf de leeftijd van 60 jaar : met een zeer lange loopbaan kan men uitzonderlijk nog steeds op 60-jarige leeftijd op pensioen. Het is deze voorwaarde van een zeer lange loopbaan die we ook voor het onbeperkt bijverdienen hanteren.
Bovendien zijn loopbaanvoorwaarden maatschappelijk billijker ook dan leeftijdsvoorwaarden.
Wat de opbouw van aanvullende pensioenrechten betreft, is de gelijkheid tussen de verschillende professionele categorieën verzekerd aangezien in het werknemersstelsel de hervatting van een niet-toegelaten activiteit nooit de opbouw van aanvullende pensioenrechten veroorzaakt.
Ik denk derhalve dat met het bovenstaande afdoende geantwoord is op de opmerking die de Raad van State in haar advies nr. 52.749/1 van 23 januari 2013 heeft gemaakt in verband met het gelijkheidsbeginsel (punt 10 van het advies van de Raad van State). 2. Commentaar van de artikelen Artikel 1 vervangt het derde lid van artikel 21quater van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers om het in overeenstemming te brengen met het nieuw artikel 64bis van hetzelfde besluit, zoals vervangen bij artikel 3 van huidig ontwerp van koninklijk besluit. Artikel 2 vervangt artikel 64 van hetzelfde besluit.
Paragraaf 1, eerste lid, definieert het begrip beroepsinkomsten, zoals op heden, op grond van het fiscaal criterium. Het bestaande eerste lid wordt echter aangevuld met twee nieuwe leden, met het oog op harmonisering van de regelgeving en/of de toepassing van de regelgeving. Het nieuwe tweede lid betreft de aanrekening als loon van de afscheidsvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel toegekend aan de leden van de wetgevende macht (Federale Staat, Gemeenschappen en Gewesten). Het nieuwe derde lid voorziet dat de opzeggingsvergoedingen, afscheidsvergoedingen en ontslagvergoedingen, gespreid worden over de periode waarop ze betrekking hebben. Deze vergoedingen zullen krachtens artikel 10, tweede lid, van huidig ontwerp van koninklijk besluit vanaf 1 januari 2015 in aanmerking worden genomen als beroepsinkomsten.
Paragraaf 2 betreft de grensbedragen.
De voorziene grensbedragen, die krachtens artikel 10, eerste lid, van huidig ontwerp van koninklijk besluit vanaf 1 januari 2013 gelden zijn deze van toepassing voor het jaar 2012 verhoogd met een index.
Vanaf 1 januari 2013, is het hoogste grensbedrag van toepassing voor het volledige kalenderjaar, vanaf 1 januari van dat jaar, met uitzondering van het jaar waarin betrokkene 65 jaar wordt, bedoeld bij onderstaand punt E. Het zal dus niet meer voorkomen dat binnen één jaar verschillende grensbedragen worden toegepast, behalve in het kalenderjaar waarin betrokkene 65 jaar wordt.
De punten A, 1° tot 3° betreffen de beroepsbezigheid uitgeoefend door de pensioengerechtigden ouder dan de normale pensioenleeftijd, respectievelijk als werknemer, zelfstandige en iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post.
Het vloeit enerzijds uit 1° en 3° voort dat, met ingang van 1 januari 2013, het vakantiegeld wordt aangerekend in het jaar waarin het betaald werd, met uitzondering van het dubbel vakantiegeld dat niet wordt aangerekend en anderzijds dat achterstallen van premies en wedden of lonen (bv. competentiepremies ten laste van de overheidssector, achterstallige weddenverhogingen) niet in aanmerking worden genomen als beroepsinkomsten.
Het punt 2° voorziet dat de beroepsinkomsten als zelfstandige worden gespreid over het gehele jaar : er is enkel fractionering voor het jaar waarin het pensioen ingaat (m.a.w. tegenbewijs is mogelijk voor het jaar waarin het pensioen ingaat indien er vermindering of stopzetting is van de activiteit als zelfstandige vanaf een bepaalde maand).
Het punt B betreft de grensbedragen van toepassing vanaf 1 januari 2013 op de beroepsbezigheid uitgeoefend door de gerechtigde op een of meer rustpensioenen of op een of meer rust-en overlevingspensioenen die jonger is dan de normale pensioenleeftijd, respectievelijk als werknemer, zelfstandige en iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post.
Wat hen betreft wordt de lagere grens behouden om de opname van het vervroegd rustpensioen niet te stimuleren.
Het punt C betreft de grensbedragen van toepassing vanaf 1 januari 2013 op de beroepsbezigheid uitgeoefend door de pensioengerechtigde die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen, die jonger is dan de leeftijd van 65 jaar, respectievelijk als werknemer, zelfstandige en iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post.
Het punt D betreft de grensbedragen van toepassing vanaf 1 januari 2013 op de beroepsbezigheid uitgeoefend door de pensioengerechtigde die uitsluitend gerechtigd is op een of meer overlevingspensioenen, die jonger is dan de leeftijd van 65 jaar en die voor deze leeftijd gerechtigd wordt op één of meer rustpensioenen, respectievelijk als werknemer, zelfstandige en iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post.
Als iemand uitsluitend een overlevingspensioen ontvangt, en dus kan genieten van een hoger grensbedrag, blijft dit grensbedrag van toepassing voor het volledige jaar, ook als hij in de loop van dat jaar zijn vervroegd rustpensioen opneemt, en daardoor in principe onder een lager grensbedrag valt.
Het punt E betreft de berekening van het grensbedrag voor het kalenderjaar waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt en gerechtigd is op één of meer rustpensioenen en één of meer overlevingspensioenen. In dit geval wordt het grensbedrag pro rata vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de punten A en B van deze paragraaf.
Het punt F voorziet dat de inkomsten die voortkomen uit een wetenschappelijke of artistieke beroepsactiviteit mits voorafgaande aangifte niet in rekening worden gebracht als beroepsinkomsten voor zover betrokkene geen handelaar is.
Paragraaf 3, eerste lid legt de grensbedragen vast in geval van gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van de verschillende hierboven beoogde beroepsbezigheden.
Deze grensbedragen worden bovendien krachtens het tweede lid verhoogd in geval van kinderlast.
Het derde lid bepaalt dat de in deze paragraaf en in paragraaf 2 beoogde bedragen pro rata worden aangepast wanneer het pensioen niet voor een volledig jaar is toegekend.
Paragraaf 4 handelt over de mogelijkheid, vanaf 1 januari 2013, tot onbeperkte cumulatie van het pensioen met een beroepsactiviteit vanaf 65 jaar.
De onbeperkte cumulatie van pensioen met een beroepsactiviteit vanaf 65 jaar wordt voorzien indien de gepensioneerde een loopbaan had van minstens 42 jaar op het ogenblik van zijn pensionering.
De leeftijdsvoorwaarde moet niet vervuld zijn op het ogenblik van de oppensioenstelling. Bijvoorbeeld kan iemand die op 64 jaar met pensioen gaat en 42 loopbaanjaren heeft, vanaf 65 jaar onbeperkt bijverdienen.
Voor de telling van het aantal loopbaanjaren wordt hetzelfde loopbaancriterium gehanteerd als voor de vervroeging in de regeling voor werknemers conform artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 23 december 1996.
Paragraaf 5 behoudt de huidige regeling voor wat de grensbedragen betreft van toepassing op de beroepsbezigheid van de echtgenoot wanneer een gezinspensioen in betaling is.
Paragraaf 6 handelt over de sancties in geval van overschrijding van de voorziene grensbedragen vanaf 1 januari 2013.
Wat de beroepsactiviteit van de gepensioneerde betreft, wordt de sanctie ingeval van overschrijding van de grensbedragen aangepast.
Voortaan is er een procentuele vermindering van het pensioen bij overschrijding van het grensbedrag met een percentage van minder dan 25 %. Er is een volledige schorsing van het pensioen bij overschrijding met 25 % (of meer). Er wordt een uitzondering voorzien bij het voormelde paragraaf 4 voor de gepensioneerde die een loopbaan van minstens 42 jaar bewijst en 65 jaar oud is.
Paragraaf 7 handelt over de invoering van een nieuwe sanctie in geval de gepensioneerde(n) niet antwoord(t)(en) op de vraag om inlichtingen van de Rijksdienst voor Pensioenen.
Als de gepensioneerde en/of zijn echtgenoot, indien het rustpensioen toegekend volgens het gezinsbedrag, binnen een termijn van 45 kalenderdagen geen gevolg geeft aan de door de Rijksdienst voor Pensioenen gevraagde inlichtingen ingeval van een onderzoek naar beroepsinkomsten of sociale uitkeringen, wordt het pensioen van de gerechtigde geschorst voor het gecontroleerde jaar en de daaropvolgende jaren tot zolang de gevraagde gegevens niet werden verstrekt.
In antwoord op de opmerking geformuleerd door de Raad van State in haar voormelde advies nr. 52.749/1 van 23 januari 2013, dient opgemerkt te worden dat deze sanctie enkel kan plaatsvinden na de controle van deze inkomsten of sociale uitkeringen; deze controle gebeurt in de loop van het kalenderjaar volgend op dat van hun ontvangst. Deze sanctie kan pas ten vroegste in 2014 gebeuren en dit op de beroepsinkomsten ontvangen vanaf 2013. Deze sanctie kan dus geen betrekking hebben op een periode die aan 1 januari 2013 voorafgaat.
Het kan enkel gaan over gevraagde inlichtingen waarover de Rijksdienst voor pensioenen niet kan beschikken door middel van consultatie van databanken.
Paragraaf 8 bepaalt dat het grensbedrag telkens op 1 januari wordt vastgesteld en geldig is voor de inkomsten van het nieuwe jaar.
Jaarlijks worden de grensbedragen aangepast aan het indexcijfer van de conventionele lonen als bediende, dat betrekking heeft op het 3de kwartaal van het jaar voordien. Dit indexcijfer wordt gepubliceerd door de FOD WASO en weerspiegelt niet alleen de indexstijging, maar ook de gemiddelde loonstijging. Deze herhaaldelijke aanpassing wordt toegepast vanaf 2014.
Paragraaf 9 bepaalt dat, vanaf 1 januari 2013, wie een rustpensioen ontvangt en verder werkt in het kader van een toegelaten activiteit, door verder te werken na de ingangsdatum van dat pensioen geen bijkomende pensioenrechten kan opbouwen in hetzelfde stelsel of in hetzelfde ambt waarvoor reeds pensioen werd toegekend.
Paragraaf 10 voorziet dat de bevoegde minister van pensioenen de bedragen kan aanpassen.
Artikel 3 vervangt artikel 64bis van hetzelfde besluit. Dit artikel bevat de bepalingen betreffende de aangifte van de uitoefening van een beroepsbezigheid of het genot van sociale uitkeringen. De algemene regel is dat de gepensioneerde die zijn pensioen ontvangt, niet langer een beroepsactiviteit als werknemer, zelfstandige of ambtenaar in België moet aangeven. Die vrijstelling van aangifte geldt ook voor de echtgenoot van de titularis van een gezinspensioen.
Krachtens paragraaf 1 kan enkel met het oog op de eerste pensioenbetaling een aangifte van de betrokkene nodig zijn (verklaring m.b.t. aard beroepsactiviteit). De pensioeninstellingen zijn vrij om de noodzakelijke informatie aan de pensioenaanvrager of de gepensioneerde te vragen in de vorm en op de wijze die zij zelf bepalen. Het verplicht gebruik van het formulier 'model 74' (waarvan de Minister van Pensioenen de tekst moet goedkeuren) wordt afgeschaft.
Paragraaf 2 bepaalt dat de politieke of andere mandaten moeten aangegeven worden aangezien er momenteel geen databank bestaat van mandatarissen. Een beroepsactiviteit in het buitenland en ook socialezekerheidsuitkeringen in het buitenland moeten altijd worden aangegeven en dit omdat er geen automatische controle mogelijk is.
Krachtens paragraaf 3 zijn de verklaringen van uitoefening, herneming of stopzetting van een beroepsbezigheid of sociale uitkeringen, afgelegd bij het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en bij de Pensioendienst voor de openbare sector geldig ten opzichte van de Rijksdienst voor pensioenen.
In paragraaf 4 wordt bepaald dat de in de tweede paragraaf beoogde verklaring door de gerechtigde of door de echtgenoot vóór de aanvang van de bezigheid of het genot van de sociale uitkering in die hoedanigheid moet geschieden. De indiening binnen de dertig dagen volgend op de aanvang van de bezigheid of de sociale uitkering of op de datum van de betekening van de beslissing houdende toekenning van het pensioen wordt eveneens als voorafgaandelijk beschouwd.
Artikel 4 bepaalt dat het artikel 64ter van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Artikel 5 vervangt artikel 64quinquies van hetzelfde besluit.
Dit nieuwe artikel 64quinquies voorziet een uitzondering op het principe van de onmogelijkheid tot cumulatie van een overlevingspensioen met sociale vergoedingen, incl. uitkeringen wegens loopbaanonderbreking of tijdskrediet en thematisch verlof.
De cumulatie van een overlevingspensioen met een sociale uitkering (incl. uitkeringen wegens loopbaanonderbreking of tijdskrediet en thematisch verlof) is - beperkt tot een bepaald bedrag - mogelijk gedurende een periode van 12 al dan niet aaneensluitende maanden, eventueel in combinatie met een toegelaten beroepsactiviteit waarvoor de grensbedragen van toepassing zijn. Na die periode van 12 maanden is geen cumulatie van een overlevingspensioen met een sociale uitkering (incl. uitkeringen wegens loopbaanonderbreking of tijdskrediet en thematisch verlof) mogelijk tenzij de betrokkene afstand doet van deze sociale uitkering.
Artikel 6 vervangt artikel 64sexies van hetzelfde besluit.
Krachtens dit artikel zijn de bepalingen van het artikel 64quinquies van hetzelfde besluit niet langer van toepassing indien betrokkene gerechtigd wordt of is op een rustpensioen ten laste van een Belgische of buitenlandse regeling dat niet cumuleerbaar is met een in artikel 64quinquies bedoelde vergoeding vanaf de ingangsdatum van dat rustpensioen.
Artikel 7 vervangt artikel 64septies van hetzelfde besluit.
Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het in toepassing van artikel 64quinquies van hetzelfde besluit betaalbaar overlevingspensioen beperkt wordt tot 7.934,87 euro (spilindex 136,09) per jaar. Krachtens het tweede lid wordt dit jaarbedrag aangepast aan de index.
Artikel 8 voorziet in de opheffing van de artikelen 64octies en 64nonies van hetzelfde besluit.
Artikel 9 bepaalt dat de voor 1 januari 2013 opgenomen kalendermaanden van cumulatie van een overlevingspensioen met een sociale uitkering in mindering worden gebracht van de eenmalige periode van 12 kalendermaanden bedoeld in artikel 64quinquies van hetzelfde besluit.
Artikel 10 laat de datum van inwerkingtreding van dit ontwerp met terugwerkende kracht ingaan op 1 januari 2013 en bepaalt dat de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn op de beroepsinkomsten van het jaar 2013 met uitzondering van de opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of een ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 2.
Het tweede lid van dit artikel voorziet dat de opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, vanaf 1 januari 2015 in aanmerking worden genomen als loon voor pensioenen die ten vroegste ingaan vanaf 1 januari 2015. Om te beantwoorden aan de verwachting van de pensioengerechtigden die reeds een pensioenbeslissing ontvangen hebben met een ingangsdatum tot en met 1 december 2014 is een overgangsmaatregel noodzakelijk. Deze personen konden immers niet voorzien dat deze vergoedingen voortaan in aanmerking zouden worden genomen als beroepsinkomen.
Krachtens het derde lid worden de opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, die ten vroegste een aanvang nemen op 1 januari 2015, vanaf 1 januari 2015 als loon in aanmerking genomen voor pensioenen die ingaan vóór 1 januari 2015. Ook voor deze gerechtigden is een overgangsmaatregel noodzakelijk omdat zij niet konden voorzien dat deze vergoedingen, ingegaan vóór 1 januari 2015 in aanmerking zouden worden genomen als beroepsinkomen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, A. DE CROO
ADVIES 52.749/1 VAN 23 JANUARI 2013 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT 'TOT WIJZIGING VAN DIVERSE REGLEMENTAIRE BEPALINGEN BETREFFENDE DE CUMULATIE VAN EEN PENSIOEN IN DE WERKNEMERSREGELING MET BEROEPSINKOMSTEN OF MET SOCIALE VERGOEDINGEN' Op 16 januari 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Pensioenen verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van diverse reglementaire bepalingen betreffende de cumulatie van een pensioen in de werknemersregeling met beroepsinkomsten of met sociale vergoedingen.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 22 januari 2013.
De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraden, en Wim Geurts, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Brecht Steen, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 23 januari 2013. 1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval wordt het spoedeisende karakter van de adviesaanvraag gemotiveerd als volgt : « Het advies wordt met hoogdringendheid gevraagd. In het regeerakkoord is immers opgenomen dat de genomen maatregelen van kracht worden in 2013. De verhogingen van de grensbedragen in het kader van toegelaten beroepsactiviteit en het onbeperkt bijverdienen zijn van kracht vanaf januari 2013.Bij de begrotingsopmaak 2013 werden hiervoor de nodige middelen voorzien. Het is belangrijk dat de burger zo snel mogelijk zekerheid heeft met betrekking tot deze materie en dat de programma's van de pensioeninstellingen aangepast kunnen worden aan de wijzigende regelgeving. ». 2. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe diverse wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden en de beperkingen waaronder in het pensioenstelsel voor werknemers cumulatie mogelijk is van pensioenen met beroepsinkomsten of sociale vergoedingen.Daartoe worden met ingang van 1 januari 2013 verschillende wijzigingen aangebracht in bepalingen van vooral hoofdstuk X, « Betalingsvoorwaarden », van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers'. 4. De ontworpen regeling kan worden geacht rechtsgrond te vinden in de artikelen 25, 31 en 39 van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers', waarnaar wordt verwezen in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp.
Onderzoek van de tekst Aanhef 5. In het eerste lid van de aanhef moet melding worden gemaakt van alle nog van kracht zijnde wijzigingen die in het verleden werden aangebracht in de rechtsgrond biedende bepalingen.Men redigere het betrokken lid daartoe als volgt : « Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, artikel 25, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1981 en de koninklijke besluiten van 23 december 1996 en 21 januari 2003, artikel 31, gewijzigd bij de wetten van 27 juli 1971 en 28 maart 1973, het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986, het koninklijk besluit van 19 maart 1990 en de wet van 25 januari 1999, en artikel 39, vervangen bij de wet van 26 juni 1992 en gewijzigd bij de wetten van 30 december 1992, 6 april 1995 en 11 juli 2005; ». 6. In het derde lid van de aanhef wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 29 april 1981 tot uitvoering van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers'. De ontworpen regeling strekt niet tot het wijzigen van het voornoemde koninklijk besluit, noch strekt dat besluit de ontworpen regeling tot rechtsgrond. Een verwijzing naar dat koninklijk besluit in de aanhef van het ontwerp is evenmin noodzakelijk voor een goed begrip van het ontwerp. Het derde lid dient derhalve uit de aanhef te worden weggelaten. 7. Uit de aan de Raad van State meegedeelde documenten valt niet af te leiden dat het ontwerp om advies aan de Nationale Arbeidsraad is voorgelegd.Het vijfde lid van de aanhef dient te vervallen indien het betrokken advies effectief niet werd ingewonnen. 8. In de aanhef moet een lid worden opgenomen dat luidt : « Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, waarbij besloten is dat een effectbeoordeling niet vereist is;». 9. Uit het achtste lid van de aanhef blijkt niet dat de afdeling Wetgeving met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, om een spoedeisend advies is verzocht.Bovendien wordt, in weerwil van artikel 84, § 1, tweede lid, van de voornoemde gecoördineerde wetten, de motivering van het spoedeisende karaker van de adviesaanvraag niet in de aanhef vermeld, wat dient te worden verholpen.
Het huidige achtste lid van de aanhef dient derhalve door de volgende twee leden te worden vervangen : « Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat in het regeerakkoord immers is opgenomen dat de genomen maatregelen van kracht worden in 2013. De verhogingen van de grensbedragen in het kader van toegelaten beroepsactiviteit en het onbeperkt bijverdienen zijn van kracht vanaf januari 2013. Bij de begrotingsopmaak 2013 werden hiervoor de nodige middelen voorzien. Het is belangrijk dat de burger zo snel mogelijk zekerheid heeft met betrekking tot deze materie en dat de programma's van de pensioeninstellingen aangepast kunnen worden aan de wijzigende regelgeving;
Gelet op advies 52.749/1 van de Raad van State, gegeven op 22 januari 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; ».
Dispositief Algemene opmerking 10. Het ontwerp bevat diverse bepalingen waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen categorieën van gepensioneerden op grond van onder meer de leeftijd, de duur van de beroepsloopbaan, de in aanmerking te nemen inkomensgrens, de aard van de beroepsactiviteit en de opbouw van de pensioenrechten. Dergelijk verschil in behandeling dient uiteraard gewettigd te kunnen worden in het licht van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie zoals die zijn vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Een verschil in behandeling is volgens de rechtspraak slechts verenigbaar met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie wanneer dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld, rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betrokken maatregel en met de aard van de terzake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
Ook al kan op het eerste gezicht worden aangenomen dat het verschil in behandeling van categorieën van gepensioneerden, dat uit de betrokken bepalingen van het ontwerp volgt, telkens voldoende te verantwoorden valt in het licht van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, verdient het niettemin aanbeveling, teneinde daar geen twijfel over te laten bestaan en ter wille van de duidelijkheid, om die verantwoording ook in het verslag aan de Koning weer te geven.
Wat specifiek het bepaalde in het ontworpen artikel 64, § 4, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 (artikel 2 van het ontwerp) betreft, ziet de Raad van State, afdeling Wetgeving, niet onmiddellijk een verantwoording voor het gegeven dat een gepensioneerde die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, maar geen beroepsloopbaan van 42 jaar kan laten gelden op het ogenblik van zijn oppensioenstelling, over minder mogelijkheden op het vlak van cumulatie zou moeten beschikken dan een persoon die 65 jaar of ouder is, maar die wel een beroepsloopbaan van 42 jaar kan laten gelden. Dat - zoals verklaard door de gemachtigde - het aldus gemaakte onderscheid een gunstmaatregel zou inhouden voor wie een langere beroepsloopbaan kan laten gelden - en dus in het verleden meer zou hebben bijgedragen tot het pensioenstelsel der werknemers -, vermag niet een voldoende verantwoording te bieden voor dat onderscheid, temeer daar niet goed valt in te zien op welke wijze die verantwoording kan worden ingepast in de algemene context van de ontworpen regeling waaraan blijkens het verslag aan de Koning enerzijds en het DOEB quick scan formulier anderzijds toch de bedoeling ten grondslag ligt om respectievelijk « werken en pensioen genieten » aan te moedigen en « ervoor [te zorgen] dat mensen die met een lager pensioen moeten rondkomen, hun inkomen gemakkelijker via arbeid kunnen verhogen. » De steller van het ontwerp zal bijgevolg, wat dit onderdeel van de regeling betreft, in een deugdelijker verantwoording voor het betrokken onderscheid moeten voorzien en, zoals hiervoor reeds is aanbevolen, het verslag aan de Koning met het oog daarop aanvullen. Indien zou blijken dat geen andere, meer deugdelijke, motieven voorhanden zijn om dit onderscheid te verantwoorden, zal dit onderdeel van de ontworpen regeling in het licht van het voorgaande moeten worden herzien.
Artikel 2 11. In het ontworpen artikel 64, § 7, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 wordt in de schorsing voorzien van het pensioen voor het gecontroleerde jaar en de daaropvolgende jaren tot zolang de pensioengerechtigde of de echtgenoot de in die bepaling beoogde inlichtingen niet verstrekt aan de Rijksdienst voor pensioenen. Dergelijke bepaling leent zich niet tot een retroactieve toepassing.
Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de redactie van artikel 10 dat de inwerkingtreding van het ontworpen besluit regelt. 12. In het ontworpen artikel 64, § 8, eerste lid, is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse (« zullen deze bedragen op 1 januari van elk jaar aangepast worden ») en de Franse tekst (« ces montants sont adaptés chaque année »).Deze discordantie moet worden weggewerkt.
Artikel 6 13. Het is niet duidelijk welke bepalingen precies worden bedoeld met de zinsnede « de bepalingen van die artikelen » in het ontworpen artikel 64sexies van het koninklijk besluit van 21 december 1967. Door de gemachtigde werd verduidelijkt dat ermee wordt beoogd te verwijzen naar de bepalingen van het artikel in het voornoemde koninklijk besluit dat aan artikel 64sexies voorafgaat. De desbetreffende zinsnede in de laatstgenoemde bepaling moet derhalve worden vervangen door de woorden « de bepalingen van artikel 64quinquies ».
De griffier, W. Geurts.
De voorzitter, M. Van Damme.
28 MEI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse reglementaire bepalingen betreffende de cumulatie van een pensioen in de werknemersregeling met beroepsinkomsten of met sociale vergoedingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, artikel 25, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1981 en de koninklijke besluiten van 23 december 1996 en 21 januari 2003, artikel 31, gewijzigd bij de wetten van 27 juli 1971 en 28 maart 1973, het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986, het koninklijk besluit van 19 maart 1990 en de wet van 25 januari 1999 en artikel 39, vervangen bij de wet van 26 juni 1992 en gewijzigd bij de wetten van 30 december 1992, 6 april 1995 en 11 juli 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Pensioenen, gegeven op 17 december 2012;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 december 2012;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 19 december 2012;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 28 maart 2013;
Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, waarbij besloten is dat een effectbeoordeling niet vereist is;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat in het regeerakkoord immers is opgenomen dat de genomen maatregelen van kracht worden in 2013. De verhogingen van de grensbedragen in het kader van toegelaten beroepsactiviteit en het onbeperkt bijverdienen zijn van kracht vanaf 1 januari 2013. Bij de begrotingsopmaak 2013 werden hiervoor de nodige middelen voorzien. Het is belangrijk dat de burger zo snel mogelijk zekerheid heeft met betrekking tot deze materie en dat de programma's van de pensioeninstellingen aangepast kunnen worden aan de wijzigende regelgeving;
Gelet op het advies nr. 52.749/1 van de Raad van State, gegeven op 23 januari 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Pensioenen en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 21quater van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 maart 2002 en 15 september 2006, wordt het derde lid vervangen als volgt : « Op de kennisgeving van de beslissing of op een erbij gevoegde bijlage vermeldt de Rijksdienst dat de aanvrager verplicht is mede te delen : - iedere wijziging inzake burgerlijke staat; - de uitoefening van iedere beroepsbezigheid, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien met het oog op de eerste betaling van een pensioen als werknemer; - de uitoefening van ieder mandaat, ambt of post door hemzelf en/of de echtgenoot, een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien; - de uitoefening door hemzelf en/of de echtgenoot van iedere beroepsbezigheid, mandaat, ambt of post, in het buitenland en een wijziging van de activiteit of van de inkomsten die eruit voortvloeien; - het verlies van kinderlast; - het genot van een uitkering wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of van een gelijkaardige uitkering bij toepassing van een andere Belgische of buitenlandse wetgeving, of van een uitkering wegens loopbaanonderbreking of tijdskrediet of vermindering van de prestaties of van werkloosheid met bedrijfstoeslag, door hemzelf en/of door de echtgenoot; - het genot van ieder pensioen of als dusdanig geldend voordeel verleend bij toepassing van een Belgische, buitenlandse of internationale pensioenregeling, andere dan deze voor werknemers door hemzelf en/of door de echtgenoot. ».
Art. 2.Artikel 64 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 november 2002 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 2004, 5 maart 2006, 15 december 2006 en 21 augustus 2008, wordt vervangen als volgt :
Art. 64.« § 1. Voor de toepassing van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit nr. 50 en artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 en artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 dient onder beroepsarbeid te worden verstaan iedere bezigheid die, naargelang het geval, een in artikel 23, § 1, 1°, 2° of 4° of in artikel 228, § 2, 3° of 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij wet van 12 juni 1992 beoogd inkomen kan opleveren, zelfs indien ze door een tussenpersoon wordt uitgeoefend, en iedere gelijkaardige bezigheid uitgeoefend in een vreemd land of in dienst van een internationale of supranationale organisatie.
De afscheidsvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel toegekend aan de leden van de parlementen van de Federale Staat en van de Gemeenschappen en de Gewesten worden beschouwd als inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een in het eerste lid bedoelde activiteit.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt een opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of een ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel geacht gelijkmatig gespreid te zijn over de duur van de opzeggingstermijn. § 2. A. De pensioengerechtigde mag met ingang van 1 januari van het kalenderjaar waarin hij één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden heeft bereikt en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden : 1° een beroepsbezigheid uitoefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voor zover het in het kalenderjaar betaald bruto beroepsinkomen, met uitzondering van het dubbel vakantiegeld en achterstallige bedragen inzake premies en bezoldiging zoals voorzien in artikel 171, 5°, b, d en e van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, per kalenderjaar 21.865,23 EUR niet overschrijdt; 2° een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van meewerkende echtgenoot, voor zover het beroepsinkomen uit deze bezigheid per kalenderjaar 17.492,17 EUR niet overschrijdt.
Onder beroepsinkomen van de in § 2, A, 2° beoogde activiteiten dient te worden verstaan het bruto beroepsinkomen, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met de beroepsverliezen, dat weerhouden werd door het bestuur der directe belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die onderworpen is aan het voormeld koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, dient de toegekende bezoldiging in aanmerking genomen te worden. Indien de bezigheid als helper uitgeoefend wordt door de meewerkende echtgenoot die niet onderworpen is aan het voormeld koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, dient het deel van de beroepsinkomsten van de echtgenoot-uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper toegekend wordt overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van inkomstenbelasting gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992 aan de meewerkende echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de uitbater gevoegd.
In het onder het voorgaande lid beoogde beroepsinkomen worden evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van het voormelde koninklijk besluit nr. 38 of van de koninklijke besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomensmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het pensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlintresten toegekend aan de gerechtigde.
Indien de bezigheid als zelfstandige, als helper of als meewerkende echtgenoot in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt rekening gehouden met het belastbaar beroepsinkomen uit deze bezigheid.
Indien de bezigheid als zelfstandige, als helper of als meewerkende echtgenoot, omwille van de aard ervan of van bijzondere omstandigheden, gedurende één of meerdere periodes van een bepaald jaar wordt onderbroken, wordt ze verondersteld gedurende het beoogde jaar zonder onderbreking te zijn uitgeoefend. Het beroepsinkomen van een kalenderjaar wordt steeds geacht eenvormig verdeeld te zijn over de maanden van werkelijke of vermoede bezigheid tijdens het betrokken jaar, tenzij de betrokkene het tegenbewijs levert. Dit tegenbewijs kan uitsluitend geleverd worden voor het jaar waarin het pensioen ingaat. 3° iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover het bruto-inkomen dat eruit voortvloeit, ongeacht de benaming ervan, met uitzondering van het dubbel vakantiegeld en achterstallige bedragen inzake premies en bezoldiging zoals voorzien in artikel 171, 5°, b, d en e van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, per kalenderjaar 21.865,23 EUR niet overschrijdt.
B. De betrokkene die gerechtigd is op één of meer rustpensioenen of op één of meer rust- en overlevingspensioenen en die één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt, mag onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden, tot 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan datgene waarin hij één van de in artikel 2 bedoelde leeftijden bereikt, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 7.570,00 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ; 2° 6.056,01 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ; 3° 7.570,00 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
C. De betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die de leeftijd van 65 jaar niet bereikt heeft, mag onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden en tot 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan datgene waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 17.625,60 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ; 2° 14.100,48 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ; 3° 17.625,60 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
D. De betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden nog niet bereikt heeft, en die in de loop van het kalenderjaar gerechtigd wordt op één of meer rustpensioenen, mag in afwijking van § 2, B onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden, tot 31 december van het kalenderjaar van het ingaan van het rustpensioen, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 17.625,60 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1° ; 2° 14.100,48 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2° ; 3° 17.625,60 EUR voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.
E. In afwijking van deze paragraaf, A en B, wordt het grensbedrag voor de betrokkene die gerechtigd is op één of meer rustpensioenen of één of meer rust- en overlevingspensioenen, tijdens het jaar waarin de gerechtigde één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden bereikt, voor dat kalenderjaar geproratiseerd vastgesteld. Het beroepsinkomen mag voor dat kalenderjaar niet hoger zijn dan de som van een pro rata van de in deze paragraaf, B bedoelde bedragen en een pro rata van de in A bedoelde bedragen.
Het pro rata van de in deze paragraaf, B bedoelde bedragen wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen 31 december van het voorafgaande kalenderjaar en de eerste van de maand die volgt op de geboortemaand van de gerechtigde.
Het pro rata van de in deze paragraaf A bedoelde bedragen wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen de laatste dag van de geboortemaand en 1 januari van het daarop volgend kalenderjaar.
F. De pensioengerechtigde en/of zijn echtgenoot mag, mits een loutere voorafgaande verklaring, een beroepsbezigheid uitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt, voor zover hij geen handelaar is in de zin van het Wetboek van koophandel. § 3. De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene hierboven beoogde beroepsbezigheden is toegelaten voor zover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A, 2°, en van 80 percent van het inkomen beoogd in de § 2, A, 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 17.492,17 EUR, 6.056,01 EUR of 14.100,48 EUR, naargelang het gaat om een pensioengerechtigde beoogd in § 2, A, beoogd in § 2, B, of beoogd in § 2, C of D. Voor de in § 2, E, beoogde pensioengerechtigden mag het inkomen niet hoger zijn dan de som van 6.056,01 EUR, vermenigvuldigd met het in deze paragraaf E, tweede lid bedoelde pro rata, en van 17.492,17 EUR, vermenigvuldigd met het in deze paragraaf E, derde lid bedoelde pro rata.
Het in § 2, B, 1° en 3° beoogde bedrag wordt met 3.785,02 EUR verhoogd wanneer de gerechtigde, die een in de § 2, A, 1° of 3° beoogde bezigheid uitoefent, de hoofdzakelijke last heeft van ten minste één kind in de voorwaarden die, overeenkomstig artikel 48, vereist zijn voor de langstlevende echtgenoten die uit dien hoofde de toekenning van een overlevingspensioen aanvragen alvorens de leeftijd van 45 jaar te hebben bereikt. Wanneer die gerechtigde een in § 2, A, 2° of een in het eerste lid, beoogde bezigheid uitoefent, wordt het in § 2, B, 2° en het in het eerste lid, beoogde bedrag verhoogd met 3.028,00 EUR. Voor de gerechtigde bedoeld in § 2, A, worden de bedragen verhoogd met respectievelijk 4.731,27 EUR en 3.785,00 EUR. Voor de toepassing van dit lid moet op 1 januari van het beschouwde jaar aan de vermelde voorwaarden worden voldaan. Voor de betrokkenen bedoeld in § 2, C en D, worden de bedragen verhoogd met respectievelijk 4.406,40 EUR en 3.525,12 EUR. Wanneer het pensioen niet voor een volledig kalenderjaar is toegekend, worden de in § 2 en de in deze paragraaf beoogde bedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en de teller gelijk aan het aantal maanden die door het recht op het pensioen zijn gedekt. § 4. Indien de pensioengerechtigde de leeftijd van 65 bereikt en op de ingangsdatum van het rustpensioen een loopbaan in de zin van artikel 4, § 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bewijst van ten minste 42 jaren, zijn de inkomsten uit de beroepsbezigheid niet aan enige restrictie onderworpen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand van zijn 65e verjaardag. § 5. De echtgenoot van de in § 2, A, B en E beoogde gerechtigde die een rustpensioen berekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 of artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen geniet, en die één van de in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden heeft bereikt of deze in de loop van het betrokken kalenderjaar zal bereiken, mag onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, A of een in paragraaf 3 bedoelde beroepsbezigheid uitoefenen.
De echtgenoot van de in § 2, A, B en E beoogde gerechtigde die een rustpensioen berekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 of artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen geniet, en die één van de in de artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt en deze in de loop van het betrokken kalenderjaar niet zal bereiken, mag onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, B of een in paragraaf 3 bedoelde beroepsbezigheid uitoefenen. § 6. Indien het beroepsinkomen van de pensioengerechtigde, naargelang van het geval, de in § § 2 en 3 vastgestelde bedragen overschrijdt : 1° wordt de betaling van het pensioen voor het betrokken kalenderjaar volledig geschorst indien die bedragen met ten minste 25 percent worden overschreden;2° wordt de betaling van het pensioen, indien die bedragen met minder dan 25 percent worden overschreden, voor het betrokken kalenderjaar geschorst naar rata van een percentage van het pensioenbedrag dat gelijk is aan het percentage waarmee de in §§ 2 en 3 beoogde bedragen worden overschreden. Voor de toepassing van het voorgaande lid, wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste.
Het aldus bekomen percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de pensioenvermindering tot de naast hogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd.
Het rustpensioen toegekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 of artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen, wordt op 60 percent van die lonen herberekend wanneer de echtgenoot een beroepsbezigheid uitoefent waarvan het inkomen, naargelang het geval, de in §§ 2 en 3 vastgestelde bedragen overschrijdt. § 7. Indien de pensioengerechtigde en/of de echtgenoot, wanneer het rustpensioen wordt toegekend op basis van 75 procent van het brutoloon, zoals bedoeld door de artikels 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of artikel 3 van de wet van 20 juli 1990 of artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996, binnen een termijn van 45 kalenderdagen geen gevolg geeft aan de door de Rijksdienst voor pensioenen gevraagde inlichtingen ingeval van een onderzoek naar inkomsten ingevolge de uitoefening van een beroepsactiviteit of het genot van sociale uitkeringen, wordt het pensioen geschorst voor het gecontroleerde jaar en de daaropvolgende jaren tot zolang de gevraagde gegevens niet worden verstrekt. § 8. De in de §§ 2 en 3 beoogde jaarbedragen zijn van toepassing op de beroepsinkomsten verworven in 2013. Vanaf 2014 zullen deze bedragen op 1 januari van elk jaar aangepast worden in functie van het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden van het derde trimester van het voorafgaande jaar volgens volgende formule : de nieuwe bedragen zijn gelijk aan de basisbedragen vermenigvuldigd met het nieuw indexcijfer en gedeeld door de startindex. Het bekomen resultaat wordt afgerond tot de naast hogere eenheid wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Voor de toepassing van het vorige lid dient te worden verstaan onder : 1° : het indexcijfer van de conventionele lonen voor bedienden : het indexcijfer dat bepaald wordt door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg, op basis van de berekening van het gemiddelde loon van de volwassen bedienden van de privé-sector, vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst;2° : basisbedragen : de bedragen die van kracht zijn op 1 januari 2013;3° : nieuwe index : de index van het derde trimester 2013 en van de volgende jaren;4° : startindex : het indexcijfer van het derde trimester 2012. § 9. Zodra het rustpensioen als werknemer is ingegaan leidt iedere beroepsactiviteit waarop de betalingsvoorwaarden zoals gesteld in dit artikel van toepassing zijn, niet tot de opbouw van bijkomende pensioenrechten. Deze beroepsactiviteit wordt evenmin in aanmerking genomen voor de loopbaanvoorwaarde van 42 jaren zoals voorzien in § 4. § 10. Op initiatief van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, kunnen, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de in dit artikel beoogde jaarbedragen worden aangepast. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. »
Art. 3.Artikel 64bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 1995, wordt vervangen als volgt : «
Art. 64bis.§ 1. Met het oog op de eerste betaling van een pensioen in de werknemersregeling is de pensioengerechtigde die een in artikel 64 beoogde beroepsbezigheid uitoefent of sociale uitkeringen geniet of wiens echtgenoot een beroepsbezigheid uitoefent of sociale uitkeringen geniet, gehouden tot de verklaring van uitoefening van deze beroepsbezigheid of genot van sociale uitkeringen. § 2. De pensioengerechtigde of de echtgenoot van de pensioengerechtigde beoogd in artikel 64, § 5, die een in artikel 64 beoogd mandaat, ambt, post uitoefent of een beroepsbezigheid in het buitenland uitoefent of sociale uitkeringen in het buitenland geniet is gehouden tot de verklaring van uitoefening van deze beroepsbezigheid of genot van sociale uitkeringen. § 3. De verklaringen van uitoefening, van herneming of van stopzetting van een beroepsbezigheid of sociale uitkeringen, afgelegd bij het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en bij de Pensioendienst voor de openbare sector, zijn geldig ten opzichte van de Rijkdienst voor pensioenen. § 4. De in § 2 beoogde verklaring door de gerechtigde of door de echtgenoot moet vóór de aanvang van de bezigheid of het genot van de sociale uitkering in die hoedanigheid geschieden. Zij wordt eveneens als voorafgaandelijk beschouwd wanneer zij ingediend wordt binnen de dertig dagen volgend op de aanvang van de bezigheid of de sociale uitkering of op de datum van de betekening van de beslissing houdende toekenning van het pensioen. ».
Art. 4.Artikel 64ter van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 oktober 1992, 8 augustus 1997 en 11 juli 2006, wordt opgeheven.
Art. 5.Artikel 64quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2007, wordt vervangen als volgt : «
Art. 64quinquies.In afwijking van artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, kunnen de vergoedingen wegens ziekte of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid of met een vergoeding wegens invaliditeit bij toepassing van een Belgische wetgeving inzake sociale zekerheid of een uitkering wegens loopbaanonderbreking, wegens tijdskrediet of wegens het verminderen van de arbeidsprestaties of een vergoeding, toegekend in het kader van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, in hoofde van de pensioengerechtigde gedurende een eenmalige periode van maximaal twaalf al dan niet opeenvolgende kalendermaanden, gecumuleerd worden met uitsluitend een overlevingspensioen.
Na verloop van de in het vorige lid bedoelde periode wordt, voor de daarop volgende periode waarin betrokkene vergoedingen geniet zoals bedoeld in artikel 25 van voormeld koninklijk besluit nr. 50, het genot van het overlevingspensioen geschorst, tenzij betrokkene afstand doet van voormelde vergoedingen. ».
Art. 6.Artikel 64sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2007, wordt vervangen als volgt : «
Art. 64sexies.Wanneer de gerechtigde op een overlevingspensioen en een in artikel 64quinquies bedoelde vergoeding, gerechtigd wordt of is op een rustpensioen ten laste van een Belgische of buitenlandse regeling dat niet cumuleerbaar is met de voormelde vergoeding, zijn de bepalingen van artikel 64quinquies vanaf de ingangsdatum van het rustpensioen niet langer van toepassing. ».
Art. 7.Artikel 64septies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2006 wordt vervangen als volgt : «
Art. 64septies.Wanneer het in toepassing van artikel 64quinquies betaalbaar overlevingspensioen hoger is dan 7.934,87 EUR per jaar wordt het overlevingspensioen tot dit bedrag teruggebracht.
Het in het vorig lid vermelde jaarbedrag is gekoppeld aan spilindex 136,09 en zal worden aangepast conform met de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. »
Art. 8.De artikelen 64octies en 64nonies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2007, worden opgeheven.
Art. 9.De in toepassing van artikel 64quinquies vóór 1 januari 2013 opgenomen kalendermaanden worden na 31 december 2012 in mindering gebracht van de eenmalige periode van 12 kalendermaanden.
Art. 10.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013, en is voor het eerst van toepassing op de beroepsinkomsten van het jaar 2013, met uitzondering van de opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of een ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 2.
De opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 2, worden vanaf 1 januari 2015 in aanmerking genomen als loon voor pensioenen die ten vroegste ingaan vanaf 1 januari 2015.
De opzeggingsvergoeding, afscheidsvergoeding of ontslagvergoeding of elk als zodanig geldend voordeel, zoals bedoeld in artikel 2, die ten vroegste een aanvang nemen op 1 januari 2015, worden vanaf 1 januari 2015 in aanmerking genomen als loon voor pensioenen die ingaan vóór 1 januari 2015.
Art. 11.De minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 mei 2013.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, A. DE CROO