gepubliceerd op 04 juni 2003
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de werkzekerheid
28 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de werkzekerheid (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de werkzekerheid.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 februari 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juli 2001 Werkzekerheid (Overeenkomst geregistreerd op 1 oktober 2001 onder het nummer 59075/CO/149.01) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.
Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder « werklieden » verstaan : de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK II. - Voorwerp Afdeling 1. - Principe
Art. 2.Tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de getroffen werklieden werd onderzocht.
Voor de werklieden ouder dan 45 jaar zal prioritair naar tewerkstellingsbehoudende maatregelen worden gezocht. Afdeling 2. - Definities
Art. 3.Als « ontslag » wordt beschouwd : elk ontslag om economische, financiële, structurele, technische en alle andere redenen onafhankelijk van de wil van de werklieden, met uitzondering van het ontslag om dringende redenen.
Art. 4.Als « meervoudig » ontslag wordt beschouwd : een ontslag van tenminste 3 werklieden in ondernemingen met 29 werknemers en minder, van ten minste 5 werklieden in de ondernemingen van 30 tot 59 werknemers, van ten minste 6 werklieden in ondernemingen met 60 tot 99 werknemers en van ten minste 8 pct. van de werklieden in ondernemingen met 100 werknemers en meer, dit alles in de loop van een periode van zestig kalenderdagen. Afdeling 3. - Procedure
Art. 5.Wanneer zich onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, zal de volgende sectorale overlegprocedure - tijdens de welke niet tot ontslag kan worden overgegaan - worden nageleefd : 1. Wanneer de werkgever van plan is over te gaan tot ontslag van meerdere werknemers, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de vakbondsafvaardiging in.In geval er geen ondernemingsraad of vakbondsafvaardiging bestaat, licht hij voorafgaandelijk en individueel de betrokken werknemers schriftelijk in. 2. Binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werknemersvertegenwoordigers moeten de partijen op ondernemingsvlak besprekingen starten over de maatregelen die ter zake kunnen genomen worden.Leidt dit overleg niet tot een oplossing, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na de vaststelling van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, een beroep gedaan op het verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij. 3. Ingeval er geen ondernemingsraad of vakbondsafvaardiging bestaat in de onderneming, kan, binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werknemers, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties die de werklieden vertegenwoordigen. Deze procedure is eveneens van toepassing bij faillissement. Afdeling 4. - Sanctie
Art. 6.Bij niet-naleving van de procedure bepaald in artikel 5, moet de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzegtermijn, aan de betrokken werknemers een vergoeding betalen.
Deze vergoeding is gelijk aan tweemaal het loon verschuldigd voor de genoemde opzegtermijn.
In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het verzoeningsbureau op vraag van de meest gerede partij.
De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het verzoeningsbureau wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming.
Indien de overlegprocedure niet is gevolgd is de sanctie eveneens van toepassing in geval van faillissement.
De sanctie is eveneens van toepassing op de werkgever die een unaniem advies van het verzoeningsbureau niet toepast. HOOFDSTUK III. - Geldigheid
Art. 7.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2001 en geldt voor onbepaalde duur.
Zij kan door één van de partijen worden opgezegd met een opzeg van zes maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.
Deze opzeg kan ten vroegste ingaan vanaf 1 juli 2003.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 februari 2003.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX