Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 april 2017
gepubliceerd op 02 juni 2017

Koninklijk besluit tot vaststelling van boek X - Werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën van de codex over het welzijn op het werk

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2017011425
pub.
02/06/2017
prom.
28/04/2017
ELI
eli/besluit/2017/04/28/2017011425/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 APRIL 2017. - Koninklijk besluit tot vaststelling van boek X - Werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën van de codex over het welzijn op het werk


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, artikelen 41 tot 43bis, gewijzigd bij de wet van 3 april 1995;

Gelet op de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, de artikelen 19, derde lid, 2° en 26, eerste lid;

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 4, § 1, genummerd bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 28 februari 2014 en de artikelen 12bis tot 12quater, ingevoegd bij de wet van 25 februari 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 mei 1995 inzake moederschapsbescherming;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van de jongeren op het werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 juli 2004 betreffende bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid die verband houden met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 december 2010 tot vaststelling van maatregelen betreffende het welzijn op het werk van uitzendkrachten;

Gelet op het advies nr. 189 van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 11 december 2015;

Gelet op het advies van het paritair comité voor de uitzendarbeid en de erkende diensten die buurtwerken of -diensten leveren;

Gelet op het advies nr. 60.082/1 van de Raad van State, gegeven op 4 november 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Boek X. - Werkorganisatie en bijzondere werknemerscategorieën van de codex over het welzijn op het werk wordt vastgesteld als volgt: "BOEK X. - WERKORGANISATIE EN BIJZONDERE WEKNEMERSCATEGORIEEN TITEL 1. - NACHTARBEIDERS EN WERKNEMERS IN PLOEGENDIENST Artikel X.1-1. - Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° nachtarbeid : alle arbeid die tussen 20 en 6 uur wordt verricht;2° nachtarbeider : iedere werknemer die nachtarbeid verricht of iedere werknemer die nachtprestaties verricht waarin zijn arbeidsregeling voorziet, in de zin van artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 april 1998 tot uitvoering van de wet van 17 februari 1997 betreffende de nachtarbeid;3° ploegenarbeid : elke regeling van de arbeid in ploegen, waarbij werknemers na elkaar op dezelfde werkplek werken, volgens een bepaald rooster, ook bij toerbeurt en al dan niet continu, met als gevolg dat de werknemers over een bepaalde periode van dagen of weken op verschillende tijden moeten werken;4° werknemer in ploegendienst: iedere werknemer die volgens een dienstrooster in ploegenarbeid werkt. Art. X.1-2. - § 1. Onverminderd de toepassing van artikel I.2-6, verricht de werkgever een risicoanalyse van alle nacht- en ploegenarbeid om te achterhalen welke nachtprestaties bijzondere risico's of lichamelijke of geestelijke spanningen voor de werknemer met zich meebrengen, en rekening houdend met de risico's inherent aan nacht- of ploegenarbeid. § 2. Om de prestaties te achterhalen die bijzondere risico's of lichamelijke of geestelijke spanningen met zich meebrengen moet de werkgever in zijn risicoanalyse volgende punten vaststellen, nader bepalen en evalueren : 1° de oorzaken en de graad van de verminderde waakzaamheid van de werknemer, die reeds zelf is verminderd omwille van de biologische desactivering tijdens de nacht;2° de oorzaken en graad van de verhoging van de biologische activering, veroorzaakt door de nachtprestatie die bijzondere risico's of lichamelijke of geestelijke spanningen met zich meebrengt. Een indicatieve lijst van de onder 1° en 2° bedoelde prestaties is opgenomen in bijlage X.1-1.

Art. X.1-3.- § 1. Als uit de resultaten van de in artikel X.1-2 bedoelde risicoanalyse blijkt dat een bepaalde nachtprestatie bijzondere risico's of lichamelijke of geestelijke spanningen met zich meebrengt, moet de werkgever maatregelen nemen door waarborgen in te bouwen, zoals: 1° zorgen voor een gezondheidstoezicht dat specifiek is afgestemd op de bijzondere risico's en op de lichamelijke of geestelijke spanningen bedoeld in artikel X.1-2, § 2; 2° aanpassen van de werkposten op basis van ergonomische criteria;3° de risico's inherent aan alle nacht- en ploegenarbeid in overweging nemende, de bijzondere risico's en de lichamelijke of geestelijke spanningen zo veel mogelijk beperken, rekening houdend met de toevoeging van die risico's en de samenvoeging van hun effecten. § 2. De door de werkgever te nemen maatregelen zoals bepaald in § 1 worden vooraf ter advies voorgelegd aan het Comité en maken integraal deel uit van het globaal preventieplan, zoals bedoeld in artikel I.2-8.

Art. X.1-4.- De nachtarbeiders of de werknemers in ploegendienst zijn werknemers die een activiteit met welbepaald risico uitoefenen zoals bepaald in artikel I.4-1, § 2, 3°.

Art. X.1-5.- § 1. De werkgever onderwerpt de nachtarbeiders en de werknemers in ploegendienst aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling, zoals bedoeld in artikel I.4-25, alvorens zij voor nacht- of ploegenarbeid worden ingezet, waarbij hij nagaat of de individuele eigenschappen van de werknemer verenigbaar zijn met alle risico's waarmee nachtarbeid of ploegenarbeid gepaard gaat. § 2. De nachtarbeiders en de werknemers in ploegendienst bij wie de in artikel X.1-2 bedoelde risicoanalyse geen andere risico's heeft aangetoond dan die waarmee nachtarbeid of ploegenarbeid gepaard gaat, worden om de drie jaar, of elk jaar indien het Comité het vraagt, aan een periodieke gezondheidsbeoordeling onderworpen, overeenkomstig de bepalingen van artikel I.4-29.

Indien deze werknemers 50 jaar zijn of ouder, kunnen zij elk jaar een periodieke gezondheidsbeoordeling vragen. § 3. Wanneer de in artikel X.1-2 bedoelde risicoanalyse bijzondere risico's of lichamelijke of geestelijke spanningen heeft aangetoond, zoals bedoeld in artikel X.1-2, § 2, wordt de periodieke gezondheidsbeoordeling jaarlijks verricht en met gerichte onderzoeken aangevuld.

Die gerichte onderzoeken bestaan in de opsporing van de vroegtijdige en omkeerbare effecten van de met nacht- en ploegenarbeid gepaard gaande schade zoals slaapstoornissen, neuropsychologische stoornissen, gastro-intestinale aandoeningen, cardiovasculaire aandoeningen en fysieke vermoeidheid.

Art. X.1-6.- De werkgever moet er via gepaste organisatorische maatregelen voor zorgen dat de interne of externe dienst in voldoende mate beschikbaar zijn voor de nachtarbeiders en de werknemers in ploegendienst om die werknemers een graad van bescherming van hun gezondheid te garanderen die is afgestemd op de aard van hun werk en gelijkwaardig is aan die van de andere werknemers.

Hij moet eveneens de nodige maatregelen nemen om die werknemers de passende eerste hulpverlening te verschaffen.

Art. X.1-7.- De werkgever zorgt ervoor dat aan de nachtarbeider en de werknemer in ploegendienst informatie wordt verstrekt over : 1° de risico's waarmee nacht- of ploegenarbeid gepaard gaat, en over de bijzondere risico's of lichamelijke of geestelijke spanningen, bedoeld in artikel X.1-2, § 2; 2° de maatregelen genomen bij toepassing van artikel X.1-3; 3° de wijze waarop de beschikbaarheid van de interne of externe dienst alsook de verstrekking van de eerste hulp wordt georganiseerd. TITEL 2. - UITZENDARBEID HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. X.2-1.- § 1. Deze titel is van toepassing op de arbeidsbetrekkingen bedoeld in hoofdstuk II van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. § 2. Voor zover er in deze titel niet wordt van afgeweken, zijn de overige bepalingen van de codex van toepassing.

Art. X.2-2.- Voor de toepassing van de bepalingen van deze titel wordt verstaan onder: 1° werkpostfiche: de werkpostfiche uitzendarbeid zoals beschreven in artikel X.2-3, § 2; 2° gebruiker: de persoon bij wie een uitzendkracht ter beschikking wordt gesteld;3° kantoor: plaatselijke vestiging van een uitzendbureau. HOOFDSTUK II. - Werkpostfiche Art. X.2-3.- § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 17 van voormelde wet van 24 juli 1987, moet de gebruiker vóór de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht, aan het uitzendbureau alle inlichtingen verstrekken betreffende de vereiste beroepskwalificatie en de specifieke kenmerken van de werkpost. § 2. Met het oog hierop stelt de gebruiker een werkpostfiche op, waarvan een model als bijlage X.2-1 is toegevoegd, voor elke uitzendkracht die tewerkgesteld wordt op een werkpost of functie waarvoor gezondheidstoezicht verplicht is.

De werkpostfiches worden opgesteld in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur van de interne dienst en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

De gebruiker vermeldt op de werkpostfiche tenminste de volgende inlichtingen die gebaseerd zijn op de risicoanalyse, bedoeld in artikel I.2-6 : 1° de unieke identificatie van de werkpostfiche evenals de datum waarop deze is ingevuld, zoals bedoeld in rubriek A van bijlage X.2-1; 2° zijn gegevens, zoals bedoeld in rubriek B van bijlage X.2-1; 3° de precieze beschrijving van de eigenschappen van de werkpost of de functie, zoals bedoeld in rubriek E van bijlage X.2-1; 4° de onmiddellijke toepassing van de maatregelen verbonden aan de moederschapsbescherming, zoals bedoeld in rubriek F van bijlage X.2-1; 5° de aanduiding van de verplichting van gezondheidstoezicht, zoals bedoeld in rubriek G van bijlage X.2-1; 6° wanneer het gezondheidstoezicht verplicht is, de aanduiding van de aard van de werkpost of activiteit, door in voorkomend geval de aard van het specifieke risico aan te duiden, waarvan de lijst zich bevindt in rubriek G van bijlage X.2-1; 7° de aard van de werkkledij of PBM die moeten gedragen worden, waarvan de lijst zich bevindt in rubriek H van bijlage X.2-1; 8° in voorkomend geval, de aanduiding van de aard van de vereiste opleiding, bedoeld in rubriek I van bijlage X.2-1; § 3. De gebruiker vraagt het advies van het Comité over de werkpostfiche en bezorgt deze vervolgens aan het uitzendbureau.

Art. X.2-4.- Het uitzendbureau vermeldt de volgende inlichtingen op de werkpostfiche : 1° zijn gegevens en de datum van de afgifte van een kopie aan de uitzendkracht, zoals bedoeld in rubriek C van bijlage X.2-1; 2° de gegevens van de uitzendkracht, zoals bedoeld in rubriek D van bijlage X.2-1.

Art. X.2-5.- § 1. De gegevensuitwisseling tussen de gebruiker en het uitzendbureau met betrekking tot de werkpostfiche voltrekt zich op de meest aangewezen manier.

De vorm van de werkpostfiche, waarvan de minimale inhoud vastgelegd is in bijlage X.2-1, is vrij. § 2. Het uitzendbureau houdt, tijdens de duur van de tewerkstelling van de uitzendkracht bij een gebruiker, een naar behoren ingevuld exemplaar van de werkpostfiche bij en bezorgt hiervan een kopie aan de uitzendkracht.

Het uitzendbureau houdt de werkpostfiches ter beschikking van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en de met het toezicht belaste ambtenaar, op de meest toegankelijke wijze.

De gebruiker houdt, tijdens de duur van de tewerkstelling van de uitzendkracht, de werkpostfiches ter beschikking van de persoon belast met het onthaal, bedoeld in artikel X.2-11, § 1, van de bevoegde preventieadviseur van de interne dienst en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en van de met het toezicht belaste ambtenaar, op de meest toegankelijke wijze. HOOFDSTUK III. - Gezondheidstoezicht en verdeling van de verplichtingen Art. X.2-6.- In afwijking van artikel II.3-2, eerste lid, kan een uitzendbureau voor zijn uitzendkrachten een beroep doen op meerdere externe diensten, voor zover er per kantoor steeds een beroep wordt gedaan op dezelfde externe dienst.

Meerdere uitzendbureaus kunnen voor hun uitzendkrachten gezamenlijk een beroep doen op dezelfde externe dienst voor één of meerdere kantoren.

Art. X.2-7.- § 1. Het uitzendbureau gaat na of de uitzendkracht arbeidsgeschikt werd verklaard voor de betrokken werkpost of functie en vergewist zich van de geldigheidsduur van de arbeidsgeschiktheid van de uitzendkracht vóór elke tewerkstelling, via raadpleging van de centrale gegevensbank, bedoeld in artikel X.2-13.

Indien een gezondheidsbeoordeling nodig is vóór de tewerkstelling of wanneer de geldigheidsduur van de arbeidsgeschiktheid verstreken is, bezorgt het uitzendbureau aan de uitzendkracht een formulier "verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers" bestemd voor de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de externe dienst van het uitzendbureau, overeenkomstig de procedure vastgelegd in artikel I.4-10.

Bij deze aanvraag wordt een kopie van de werkpostfiche gevoegd die aan het gezondheidsdossier van de uitzendkracht wordt gevoegd. § 2. In afwijking van § 1, kan de gezondheidsbeoordeling worden uitgevoerd door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de interne dienst van de gebruiker of van de externe dienst bij wie hij is aangesloten, al naargelang het geval. § 3. De verklaring van arbeidsgeschiktheid en de duur ervan worden vastgelegd door middel van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in artikel I.4-46, en worden ingevoegd in de centrale gegevensbank, bedoeld in artikel X.2-13, § 3.

Art. X.2-8.- Bij elke gezondheidsbeoordeling moet de betrokken preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in het bezit zijn van alle nuttige inlichtingen, inzonderheid van de werkpostfiche, zodat hij een duidelijk overzicht heeft van de risico's waaraan de uitzendkracht wordt blootgesteld.

Art. X.2-9.- Het uitzendbureau is verantwoordelijk voor de naleving van de reglementaire bepalingen inzake de inentingen.

Het uitzendbureau is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen betreffende de moederschapsbescherming, met uitzondering van de maatregelen die de gebruiker moet nemen in toepassing van artikel 42, § 1, eerste lid, 1° en 3° en § 2 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Art. X.2-10.- De gebruiker zorgt ervoor dat het werk wordt uitgevoerd in de beste omstandigheden, opdat de uitzendkracht hetzelfde niveau van bescherming geniet als de andere werknemers van de onderneming.

De gebruiker neemt, voorafgaand aan elke door een uitzendkracht nieuw uitgeoefende activiteit, de volgende maatregelen : 1° zich vergewissen van de bijzondere beroepskwalificatie van de uitzendkracht;2° zonder kosten voor de uitzendkracht ter beschikking stellen van de werkkledij overeenkomstig de bepalingen van boek IX, titel 3;3° zonder kosten voor de uitzendkracht ter beschikking stellen van passende PBM overeenkomstig de bepalingen van boek IX, titel 2; 4° nagaan of de uitzendkracht die onderworpen is aan gezondheidstoezicht medisch geschikt werd verklaard om de te begeven werkpost of functie te bekleden aan de hand van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling of een afdruk uit de centrale gegevensbank, bedoeld in artikel X.2-13.

Art. X.2-11.- § 1. De gebruiker of een lid van de hiërarchische lijn dat voor het onthaal door de gebruiker werd aangeduid : 1° geeft elke uitzendkracht de relevante informatie over inzonderheid : a) alle risico's verbonden aan de werkpost;b) de verplichtingen van de hiërarchische lijn;c) de opdrachten en de bevoegdheden van de interne dienst;d) de toegang tot de sociale voorzieningen;e) de wijze van uitoefening van het recht op de spontane raadpleging;f) de organisatie van de eerste hulpverlening;g) de lokalisatie van de gevaarlijke toegangszones en de maatregelen genomen in spoedgevallen en in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar;2° bezorgt aan de uitzendkracht de specifieke veiligheidsinstructies die nodig zijn om de risico's eigen aan de werkpost of activiteit en de risico's verbonden aan de arbeidsplaats te voorkomen; 3° neemt de nodige maatregelen opdat de uitzendkracht een voldoende en aangepaste opleiding krijgt overeenkomstig artikel I.2-21. § 2. De persoon belast met het onthaal bedoeld in § 1, oefent de taken uit bedoeld in artikel I.2-11, tweede lid, 9°.

De werkpostfiche of een register dat het identificatienummer van de fiche bevat, kan dienen als document bedoeld in artikel I.2-11, tweede lid, 9°. § 3. Zodra een uitzendkracht tewerkgesteld is, verwittigt de gebruiker de bevoegde preventieadviseur van de interne dienst en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en betrekt hen bij de in dit artikel bedoelde bijzondere maatregelen.

Art. X.2-12.- De gebruiker vergewist er zich van dat de betrokken interne of externe dienst, in toepassing van de artikelen II.1-5 en II.1-6, in het bijzonder de volgende taken verricht : 1° de arbeidsplaatsen bezoeken en de werkpost onderzoeken die de uitzendkracht bezet of zal bezetten met het oog op de opmaak van de werkpostfiche;2° een eventuele collectieve aanpassing van deze werkpost voorstellen; 3° het uitvoeren van de gezondheidsbeoordelingen bedoeld in artikel X.2-7, § 2, en in voorkomend geval de spontane raadplegingen. HOOFDSTUK IV. - Centrale gegevensbank Art. X.2-13.- § 1. Er wordt een centrale gegevensbank opgericht overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, met minstens de gegevens vermeld in het model dat als bijlage X.2-2 is toegevoegd, voor elke uitzendkracht die onderworpen is aan gezondheidstoezicht. Deze gegevensbank heeft voornamelijk tot doel de opvolging van het gezondheidstoezicht toe te laten, nutteloze herhalingen van gezondheidsbeoordelingen te vermijden en de uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken. § 2. Deze gegevensbank wordt beheerd door de centrale preventiedienst voor de sector van de uitzendarbeid, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 4 december 1997 tot oprichting van een centrale preventiedienst voor de sector van de uitzendarbeid. Dit beheer bestaat uit het vastleggen van de modaliteiten voor het opstellen, de werking, de controle, de bewaring van en de toegang tot deze gegevens, overeenkomstig de bepalingen van deze titel. § 3. De interne en externe diensten van de uitzendbureaus en de gebruikers zijn gehouden hun respectieve gegevens bedoeld in § 1 onder elektronische vorm zoals vastgelegd door het paritair comité voor de uitzendarbeid over te maken aan voormelde preventiedienst belast met het centrale beheer. HOOFDSTUK V. - Organisatie van de kosten Art. X.2-14.- De overeenkomst gesloten tussen het uitzendbureau en de externe dienst waarbij het uitzendbureau is aangesloten voor het uitvoeren van de taken die de externe dienst moet leveren in toepassing van deze titel en, in voorkomend geval, de overeenkomst tussen het uitzendbureau en de gebruiker voor het uitvoeren van de taken bedoeld in artikel X.2-7, § 2, stellen het tarief vast voor deze taken.

De overeenkomst gesloten tussen de gebruiker en de externe dienst waarbij hij is aangesloten voor het uitvoeren van de taken die de externe dienst moet leveren in toepassing van deze titel, stelt het tarief vast voor deze taken.

Art. X.2-15.- § 1. Elk uitzendbureau is aan het Sociaal Fonds voor de uitzendkrachten opgericht door het paritair comité voor de uitzendarbeid, een forfaitaire bijdrage verschuldigd per voltijds equivalent tewerkgestelde uitzendkracht.

Deze forfaitaire bijdrage stemt, voor een uitzendkracht die als arbeider wordt tewerkgesteld, overeen met 47,54 EUR. Deze bijdrage stemt, voor een uitzendkracht die als bediende wordt tewerkgesteld, overeen met 9,50 EUR. De bijdragen bedoeld in de leden 2 en 3 worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van artikel II.3-20. § 2. Voor de berekening van het aantal tewerkgestelde uitzendkrachten, wordt rekening gehouden met het aantal voltijds equivalent tewerkgestelde uitzendkrachten dat is tewerkgesteld in het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de bijdrage moet worden vastgesteld.

Het aantal voltijds equivalent tewerkgestelde uitzendkrachten wordt vastgesteld door middel van een jaargemiddelde dat verkregen wordt door het aantal aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangegeven dagen te delen door het aantal werkdagen, met afronding naar boven. § 3. Het Sociaal Fonds voor de uitzendkrachten, bedoeld in § 1, bepaalt, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid : 1° de voorwaarden en nadere regels betreffende de betaling van de bijdragen verschuldigd door de uitzendbureaus;2° de voorwaarden en nadere regels betreffende de terugbetaling aan het uitzendbureau van de kosten verbonden aan het gezondheidstoezicht dat daadwerkelijk werd uitgevoerd;3° de verhoging van de bijdragen bedoeld in § 1;4° de voorwaarden en nadere regels voor de bestemming van de bijdragen die overblijven na de terugbetaling bedoeld in 2° ;5° de voorwaarden en nadere regels van het beheer van de centrale gegevensbank. HOOFDSTUK VI. - Verbodsbepalingen Art. X.2-16.- Het is verboden uitzendkrachten te werk te stellen : 1° aan afbraakwerken van asbest en verwijdering van asbest;2° aan de werkzaamheden bedoeld in het koninklijk besluit van 14 januari 1992 houdende reglementering van begassingen. Art. X.2-17.- Het is de gebruiker en het uitzendbureau verboden een uitzendkracht tewerk te stellen aan een werkpost of functie waarvoor geen werkpostfiche werd opgesteld en waarover de uitzendkracht niet geïnformeerd werd, wanneer deze werkpostfiche moet worden opgesteld in toepassing van artikel X.2-3, § 2.

Art. X.2-18.- Het is de gebruiker verboden een uitzendkracht tewerk te stellen aan een andere werkpost of functie indien deze werkpost of deze functie andere risico's inhoudt dan deze die vermeld zijn op de werkpostfiche, en die impliceren dat een werkpostfiche wordt opgesteld, in toepassing van artikel X.2-3, § 2.

TITEL 3. - JONGEREN OP HET WERK HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. X.3-1.- Deze titel is van toepassing op de in artikel I.1-2 bedoelde personen, voor zover het de jongeren op het werk betreft.

Art. X.3-2.- Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° jongere op het werk : a) elke persoon van 15 tot 18 jaar, die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die tewerkgesteld wordt krachtens een arbeidsovereenkomst of die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verricht onder het gezag van een ander persoon;b) elke persoon die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die tewerkgesteld wordt krachtens een leerovereenkomst;c) elke persoon die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die arbeid verricht krachtens een overeenkomst gesloten in het kader van een opleidingstraject;d) een leerling of student die een studierichting volgt waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid die in de onderwijsinstelling wordt verricht;e) een student-werknemer die tewerkgesteld wordt in het kader van een arbeidsovereenkomst voor tewerkstelling van studenten bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;2° opleidingstraject : elk traject dat bestaat uit een theoretische en/of algemene vorming in een opleidingsinstelling en die aangevuld wordt met een praktische opleiding bij een werkgever. HOOFDSTUK II. - Risicoanalyse en preventiemaatregelen Art. X.3-3.- § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel I.2-6, moet de werkgever een analyse uitvoeren van de risico's waaraan jongeren bij hun arbeid blootgesteld zijn, met het oog op het beoordelen van alle risico's voor de veiligheid, de lichamelijke en geestelijke gezondheid of de ontwikkeling, ten gevolge van een gebrek aan ervaring, doordat zij zich van het gevaar niet bewust zijn of doordat hun ontwikkeling nog niet is voltooid.

De analyse vindt plaats voordat de jongeren met hun arbeid beginnen; zij moet ten minste eens per jaar worden hernieuwd of gewijzigd, alsook bij elke belangrijke wijziging van de werkpost. § 2. Die analyse moet het mogelijk maken in elk geval de agentia te herkennen waaraan de jongeren op het werk kunnen worden blootgesteld, de procédés en werkzaamheden waarbij ze kunnen worden betrokken en de plaatsen waar ze aanwezig kunnen zijn, bedoeld in de bijlage X.3-1.

Om elke activiteit te identificeren die een specifiek risico kan inhouden, moet de werkgever daartoe de volgende punten vaststellen, nader bepalen en evalueren : a) uitrusting en inrichting van de arbeidsplaats en de werkpost;b) aard, intensiteit en duur van de blootstelling aan chemische, fysische en biologische agentia;c) ordening, keuze en gebruik van agentia en arbeidsmiddelen, met name van machines, apparatuur en toestellen, en de bediening daarvan;d) organisatie van de arbeid, dat wil zeggen regeling van arbeidsmethoden en arbeidsprocédés, en de wisselwerking daartussen;e) niveau van opleiding en voorlichting van de jongeren op het werk. Art. X.3-4.- § 1. De werkgever is ertoe gehouden de nodige preventiemaatregelen te treffen voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de jongeren op het werk, zodat zij beschermd zijn tegen elk risico dat hun veiligheid, lichamelijke of geestelijke gezondheid, of ontwikkeling kan schaden. § 2. Wanneer op grond van de in artikel X.3-3 bedoelde risicoanalyse een risico is gebleken, past de werkgever de voor de situatie van de betrokken jongere passende maatregelen toe, waarbij hij rekening houdt met de samenvoeging of het gecombineerde effect ervan. § 3. De in § 2 bedoelde maatregelen bestaan in : 1° de preventiemaatregelen bedoeld in artikel I.2-7; 2° de in artikel X.3-8 tot X.3-12 voorgeschreven maatregelen.

Art. X.3-5.- De werkgever verricht de in artikel X.3-3 bedoelde risicoanalyse en bepaalt de in artikel X.3-4 bedoelde te nemen maatregelen in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur.

Art. X.3-6.- De resultaten van de risicoanalyse en de te nemen maatregelen worden opgenomen in het globaal preventieplan bedoeld in artikel I.2-8.

Art. X.3-7.- De werkgever licht de jongeren op het werk in over mogelijke risico's en over alle maatregelen ter bescherming van hun gezondheid en veiligheid.

Vooraleer de jongeren op het werk te werk te stellen, neemt de werkgever, na advies van de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of de afdeling ervan en na advies van het Comité de nodige maatregelen inzake onthaal en begeleiding van deze jongeren, zulks met het oog op de bevordering van hun aanpassing en integratie in de werkomgeving en om er voor te zorgen dat zij in staat zijn hun arbeid naar behoren uit te oefenen. HOOFDSTUK III. - Verbodsbepalingen Art. X.3-8.- Het is verboden jongeren op het werk arbeid te laten verrichten die als gevaarlijk wordt beschouwd, zoals die : 1° welke de jongeren, objectief gezien, lichamelijk of psychisch niet aankunnen;2° waardoor de jongeren blootgesteld worden aan giftige of kankerverwekkende stoffen, stoffen die erfelijke genetische veranderingen veroorzaken, stoffen die tijdens de zwangerschap schadelijke gevolgen hebben voor de foetus of die voor de mens anderszins schadelijke chronische werking hebben;3° welke blootstelling aan ioniserende straling meebrengen;4° welke risicofactoren voor ongevallen inhouden waarvan vermoed kan worden dat jongeren, doordat ze nog niet veel inzicht hebben in veiligheid of onervaren of onvoldoende opgeleid zijn, deze meestal niet beseffen of kunnen voorkomen;5° welke de jongeren blootstellen aan extreme koude of hitte, of aan lawaai of trillingen. Het verbod bedoeld in het eerste lid is in elk geval van toepassing op : 1° arbeid die blootstelling meebrengt aan de chemische, fysische en biologische agentia bedoeld in de punten A.1, A.2 en A.3, a) en b) van de bijlage X.3-1; 2° arbeid waarbij het niet mogelijk is door analyse vast te stellen of de grenswaarden voor de chemische agentia bedoeld in punt A.3, c) van de bijlage X.3-1, voortdurend worden nageleefd; 3° de procédés en werkzaamheden bedoeld in punt B van de bijlage X.3-1; 4° de aanwezigheid van jongeren op het werk op de plaatsen opgesomd in punt C van de bijlage X.3-1.

Art. X.3-9.- De in artikel X.3-8, tweede lid, 2° bedoelde vaststelling van de voortdurende naleving van de grenswaarde kan maar worden gedaan als het arbeidsproces zodanig is ontworpen dat de grenswaarde gedurende een lange periode niet wordt overschreden.

Dit is het geval zodra een van de volgende voorwaarden is vervuld : 1° wanneer het arbeidsproces als dusdanig is erkend door de Minister;2° wanneer, door voortdurende automatische meting gekoppeld aan een alarmsysteem en bijbehorende maatregelen, is gewaarborgd dat de grenswaarden niet worden overschreden;3° wanneer uit de meting blijkt dat de concentraties niet hoger liggen dan een vierde van de 8-uur-grenswaarde, terwijl terzelfder tijd de kortetijdswaarden worden nageleefd. HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen Art. X.3-10.- § 1. Het verbod bedoeld in artikel X.3-8 is niet van toepassing op de personen bedoeld in artikel X.3-2, 1°, a), indien de volgende voorwaarden worden vervuld : 1° deze personen zijn tenminste 16 jaar oud;2° de werkgever zorgt ervoor dat deze personen een specifieke en adequate opleiding hebben ontvangen in functie van de sector waarin de activiteit wordt uitgevoerd of ziet er op toe dat zij de nodige beroepsopleiding hebben ontvangen; 3° de werkgever treft de preventiemaatregelen bedoeld in artikel X.3-4, vergewist zich ervan dat deze preventiemaatregelen effectief zijn en door een lid van de hiërarchische lijn, aangewezen door deze werkgever, of door de werkgever zelf, worden gecontroleerd; 4° de werkgever ziet er op toe dat de activiteiten en de aanwezigheid op de plaatsen bedoeld in artikel X.3-8, tweede lid enkel kunnen plaats vinden in het bijzijn van een ervaren werknemer. § 2. Het verbod bedoeld in artikel X.3-8 is niet van toepassing op de personen bedoeld in artikel X.3-2, 1°, b), c) en d), indien de volgende voorwaarden worden vervuld : 1° de activiteiten of de aanwezigheid op de plaatsen bedoeld in artikel X.3-8, tweede lid zijn onontbeerlijk voor hun beroepsopleiding; 2° de werkgever treft de maatregelen bedoeld in § 1, 3° en 4°. Art. X.3-11.- § 1. In afwijking van artikel X.3-10 is het verbod bedoeld in artikel X.3-8 niet van toepassing op de studenten-werknemers die 18 jaar zijn of ouder, onder de volgende voorwaarden : 1° zij worden niet betrokken bij het besturen van gemotoriseerde transportwerktuigen;2° hun studierichting stemt overeen met de werkzaamheden waarvoor de verbodsbepaling geldt;3° de werkgever vraagt, alvorens de studenten-werknemers tewerk te stellen, het advies van het Comité en de bevoegde preventieadviseur. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt onder gemotoriseerd transportwerktuig verstaan, alle voertuigen op wielen, uitgezonderd voertuigen op rails, die zijn bestemd voor het vervoeren, trekken, duwen, heffen of stapelen en het wegzetten in stellingen van lasten van ongeacht welke aard en die worden bediend door een bestuurder die hetzij naast het transportwerktuig meeloopt, hetzij meerijdt op een speciaal ingerichte op het chassis bevestigde of meestijgende bestuurdersplaats.

Nochtans mogen de studenten-werknemers die ouder zijn dan 18 jaar niet-stapelende gemotoriseerde transportwerktuigen met geringe hefhoogte bedienen, onder de volgende voorwaarden : 1° het betreft een platformtruck, d.w.z. een transportwerktuig waarbij de last op een vast platform of op een andere niet-hefbare inrichting wordt vervoerd, of een palettruck, d.w.z. een niet-stapelende heftruck met geringe hefhoogte met een gesteunde vork voor het vervoer van pallets, of een platformheftruck, d.w.z. een heftruck met een hefplatform met geringe hefhoogte of andere inrichting voor het vervoeren van lasten; 2° overeenkomstig de bepalingen betreffende het gebruik van mobiele arbeidsmiddelen, inzonderheid artikel IV.3-7, neemt de werkgever de nodige maatregelen om zich er van te verzekeren dat de studenten-werknemers die belast worden met de bediening van deze toestellen, voldoende zin voor verantwoordelijkheid hebben en zij een adequate opleiding hebben gekregen voor het veilig besturen van deze arbeidsmiddelen; 3° de bedieningsorganen van de toestellen moeten van een type zijn dat een permanente actie van de bestuurder vereist en moeten wanneer ze aan zichzelf overgelaten worden, automatisch in de neutrale stand terugkeren en de rem in werking stellen;4° de snelheid van het rijden in onbelaste toestand en op vlak terrein is beperkt tot 6 km/uur voor de toestellen met meelopende bestuurder en tot 16 km/uur voor de toestellen met meerijdende bestuurder. In afwijking van het tweede lid, mogen gemotoriseerde transportwerktuigen met geringe hefhoogte met meelopende bestuurder waarvan de snelheid beperkt is tot 6 km/uur ook bediend worden door studenten-werknemers vanaf 16 jaar tot 18 jaar.

De term "met geringe hefhoogte" duidt op het heffen van de last op een hoogte die juist voldoende is om deze last vrij te kunnen vervoeren. HOOFDSTUK V. - Gezondheidstoezicht Art. X.3-12.- § 1. De werkgever zorgt voor passend gezondheidstoezicht op de jongeren op het werk, overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4 en staat in voor de kosten ervan. § 2. Bovendien onderwerpt de werkgever voor het begin van de tewerkstelling de volgende jongeren steeds aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling bedoeld in artikel I.4-27 : 1° de jongeren op het werk die op het ogenblik van het begin van hun tewerkstelling de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben;2° de jongeren op het werk die nachtarbeid verrichten; 3° de jongeren op het werk die in toepassing van hoofdstuk IV, blootgesteld worden aan de agentia en procédés of tewerkgesteld worden aan de werkzaamheden of op de plaatsen waar er een specifiek risico bestaat voor hun gezondheid en waarvan de niet-limitatieve lijst is opgenomen in bijlage X.3-1.

De in het eerste lid bedoelde jongeren worden onderworpen aan een periodieke gezondheidsboordeling overeenkomstig de bepalingen van boek I, titel 4, hoofdstuk IV, afdeling 2. § 3. De bepalingen van dit artikel treden, wat de toepassing ervan op de leerlingen en studenten bedoeld in artikel X.3-2, 1°, d) betreft, in werking op de datum bepaald door de Koning.

TITEL 4. - STAGIAIRS HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities Art. X.4-1.- Deze titel is van toepassing op de werkgevers, de stagiairs en de onderwijsinstellingen.

Art. X.4-2.- Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° stagiair : elke leerling of student die in het kader van een leerprogramma georganiseerd door een onderwijsinstelling, daadwerkelijk arbeid verricht bij een werkgever, in gelijkaardige omstandigheden als de werknemers in dienst van die werkgever, en dit met het oog op het opdoen van beroepservaring;2° werkgever : de werkgever die de stagiair tewerkstelt;3° onderwijsinstelling : elke instelling die onderwijs verschaft, met uitzondering van de instellingen die de beroepsopleidingen organiseren bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, b) van de wet; 4° passend gezondheidstoezicht : het gezondheidstoezicht zoals bedoeld in artikel X.3-12, § 1; 5° specifiek gezondheidstoezicht : het gezondheidstoezicht zoals bedoeld in artikel X.3-12, § 2; 6° type van gezondheidstoezicht : het passend gezondheidstoezicht of het specifiek gezondheidstoezicht. HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de werkgever inzake risicoanalyse en preventiemaatregelen Art. X.4-3.- De werkgever voert overeenkomstig artikel X.3-3 een analyse uit van de risico's waaraan de stagiairs kunnen worden blootgesteld en stelt de preventiemaatregelen vast die moeten in acht genomen worden.

Bij het vaststellen van deze preventiemaatregelen past hij de bepalingen van de artikelen X.3-4, X.3-8, X.3-9 en X.3-10, § 2 toe.

Art. X.4-4.- De werkgever stelt de onderwijsinstelling in kennis van de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel X.4-3.

Die resultaten vermelden inzonderheid, al naargelang het geval : 1° ofwel dat elk type van gezondheidstoezicht overbodig is, in toepassing van artikel I.4-3, § 2; 2° ofwel dat het passend gezondheidstoezicht van toepassing is;3° ofwel dat het specifiek gezondheidstoezicht van toepassing is;4° in voorkomend geval, de aard van de verplichte inentingen;5° de noodzaak onmiddellijk preventiemaatregelen te treffen die verband houden met de moederschapsbescherming. Art. X.4-5.- Vooraleer een stagiair te werk te stellen op een werkpost of aan een activiteit waarvoor een type van gezondheidstoezicht noodzakelijk is, verstrekt de werkgever aan de stagiair en aan de onderwijsinstelling waar deze stagiair is ingeschreven, een document dat informatie bevat betreffende : 1° de beschrijving van de werkpost of de activiteit die een passend gezondheidstoezicht vereist;2° alle toe te passen preventiemaatregelen;3° de aard van het risico dat een specifiek gezondheidstoezicht vereist;4° de verplichtingen die de stagiair moet naleven in verband met de risico's eigen aan de werkpost of de activiteit;5° in voorkomend geval, de aangepaste opleiding met het oog op de toepassing van de preventiemaatregelen. Dit document wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar.

Art. X.4-6.- § 1. Wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat de stagiair wordt tewerkgesteld aan een activiteit waarvoor een type van gezondheidstoezicht van toepassing is, zorgt de werkgever ervoor dat dit type van gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd.

Bovendien onderwerpt hij de stagiair, in voorkomend geval, aan de inentingen of aan de dosimetrische controle, indien de stagiair, rekening houdend met het verbod bedoeld in artikel X.3-8, wordt blootgesteld aan ioniserende stralingen.

Elk type van gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd door het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst van de werkgever. § 2. In afwijking van § 1, derde lid, kan de werkgever voor de uitvoering van het gezondheidstoezicht van de stagiairs een beroep doen op de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de interne of externe dienst van de onderwijsinstelling.

Een exemplaar van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling afgeleverd door deze preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, wordt aan de onderwijsinstelling bezorgd.

De onderwijsinstelling overhandigt een kopie van dit formulier aan de werkgever en aan de stagiair.

Art. X.4-7.- § 1. De eerste werkgever bij wie de stagiair wordt tewerkgesteld voor zijn allereerste stage, zorgt ervoor dat de stagiair waarop een type van gezondheidstoezicht van toepassing is, de voorafgaande gezondheidsbeoordeling ondergaat, voordat hij hem belast met de arbeid.

Bij elke opeenvolgende stage wordt de voorafgaande gezondheidsbeoordeling enkel herhaald, indien de stagiair wordt blootgesteld aan een nieuw risico waarvoor er nog geen gezondheidsbeoordeling is gebeurd.

Indien een stage een duurtijd heeft van meer dan zes maanden en indien de stagiair tijdens deze stage wordt blootgesteld aan de risico's die voorkomen in bijlage X.3-1, kan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer beslissen dat de voorafgaande gezondheidsbeoordeling wordt aangevuld met een periodieke gezondheidsbeoordeling.

Het bewijs dat de stagiair werd onderworpen aan de voorafgaande gezondheidsbeoordeling en, in voorkomend geval, aan een periodieke gezondheidsbeoordeling wordt geleverd door het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in de artikelen I.4-46 tot I.4-52, dat de stagiair ter beschikking moet houden van elke nieuwe werkgever bij wie hij nadien zal worden tewerkgesteld. § 2. De voorafgaande gezondheidsbeoordeling, bedoeld in § 1, eerste lid, is niet verplicht wanneer een stagiair : 1° ofwel jonger is dan 18 jaar en uit de resultaten van de risicoanalyse is gebleken dat elk type van gezondheidstoezicht overbodig is;2° ofwel een activiteit verricht die er hoofdzakelijk in bestaat met een beeldscherm te werken. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling is enkel mogelijk wanneer de stagiair bedoeld in het eerste lid, 1° of 2°, beschikt over een attest dat bewijst dat hij minder dan vijf jaar geleden werd onderworpen aan het medisch schooltoezicht, in het kader van de van kracht zijnde onderwijsreglementering.

Art. X.4-8.- Vooraleer de stagiair te werk te stellen, neemt de werkgever, na advies van de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of de afdeling van deze dienst en na advies van het Comité, de nodige maatregelen inzake onthaal en begeleiding van de stagiairs, zulks met het oog op de bevordering van hun aanpassing en integratie in de werkomgeving en om ervoor te zorgen dat zij in staat zijn hun arbeid naar behoren uit te oefenen. HOOFDSTUK III. - Specifieke tariefregeling Art. X.4-9.- De werkgever die een beroep doet op de externe dienst van de onderwijsinstelling is voor de uitvoering van het gezondheidstoezicht jaarlijks een bijdrage verschuldigd van 61,13 euro vermenigvuldigd met het aantal stagiairs.

Het aantal stagiairs dat in aanmerking moet genomen worden voor de berekening van de bijdrage in het eerste lid stemt overeen met het aantal stagiairs ingeschreven op de lijsten van werknemers die aan het gezondheidstoezicht onderworpen zijn, bedoeld in artikel I.4-5, § 1, 2°.

De bijdrage bedoeld in het eerste lid wordt geïndexeerd, overeenkomstig de bepalingen van artikel II.3-20. HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden waaronder de onderwijsinstelling belast kan worden met de verplichtingen van de werkgever Art. X.4-10.- Indien de kandidaat-stagiair in de onderwijsinstelling een activiteit uitvoert die gelijkaardig is aan de arbeid die hij zal uitvoeren bij de werkgever, is de onderwijsinstelling belast met de volgende opdrachten : 1° zij voert de risicoanalyse bedoeld in artikel X.3-3 uit voor de activiteiten verricht in de onderwijsinstelling; 2° zij stelt in toepassing van artikel X.3-3 de preventiemaatregelen vast die van toepassing zijn in de onderwijsinstelling; 3° zij stelt de werkgever in kennis van de resultaten van de risicoanalyse en van de toe te passen preventiemaatregelen. Wanneer de kandidaat-stagiairs gelijkaardige activiteiten verrichten als de werknemers van de onderwijsinstelling en voor zover er voor deze werknemers een risicoanalyse werd uitgevoerd overeenkomstig artikel I.2-6, blijft de in het eerste lid, 1° bedoelde risicoanalyse beperkt tot een aanvulling van deze risicoanalyse met de gegevens die in toepassing van artikel X.3-3 specifiek zijn voor de jongeren op het werk.

In dat geval worden de preventiemaatregelen die vastgesteld werden voor de werknemers van de onderwijsinstelling aangevuld met de preventiemaatregelen die specifiek zijn voor de jongeren op het werk, om te beantwoorden aan de verplichting bedoeld in het eerste lid, 2°.

Voor het uitoefenen van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen doet de onderwijsinstelling een beroep op de interne of externe dienst van de onderwijsinstelling.

Art. X.4-11.- Indien uit de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel X.4-10 blijkt dat de kandidaat-stagiair moet onderworpen worden aan een type van gezondheidstoezicht of aan inentingen, laat de onderwijsinstelling de voorafgaande gezondheidsbeoordeling of de inentingen uitvoeren door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst waarop zij een beroep doet.

In dat geval bezorgt de onderwijsinstelling aan de werkgever een afschrift van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling.

Art. X.4-12.- De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op de datum bepaald door de Koning.

TITEL 5. - MOEDERSCHAPSBESCHERMING Art. X.5-1.- De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de werkgevers en de werkneemsters bedoeld in artikel 1 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Zij zijn inzonderheid van toepassing op de in het eerste lid bedoelde werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de borstvoeding.

Art. X.5-2.- Zodra de in artikel X.5-1, tweede lid, bedoelde werkneemsters hun toestand kennen, stellen zij hun werkgever ervan bij voorkeur schriftelijk op de hoogte.

Art. X.5-3.- Wanneer iemand dienstboden en huispersoneel tewerkstelt, worden de opdrachten die door deze titel aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer worden toegewezen, toevertrouwd aan een andere geneesheer, naar keuze van bovengenoemde persoon.

Art. X.5-4.- De werkgever verricht de in artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971 bedoelde risicoanalyse in samenwerking met de bevoegde preventieadviseur.

De niet-limitatieve lijst van de te evalueren risico's is opgenomen in bijlage X.5-1.

Art. X.5-5.- De resultaten van de hiervoor genoemde risicoanalyse en de te nemen algemene maatregelen worden schriftelijk bijgehouden in een document dat wordt voorgelegd aan het advies van het Comité, en dat, op hun verzoek, aan de met het toezicht belaste ambtenaren ter beschikking wordt gesteld.

Art. X.5-6.- In de betrokken onderneming of inrichting worden alle in artikel X.5-1 bedoelde werkneemsters ingelicht over de resultaten van de risicoanalyse en over al de te nemen algemene maatregelen bedoeld in artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Art. X.5-7.- Wanneer er met toepassing van artikel 41 van de arbeidswet van 16 maart 1971 een risico is vastgesteld, neemt de werkgever, rekening houdend met het resultaat van de risicoanalyse, één van de maatregelen bedoeld in artikel 42, § 1 van dezelfde wet en aangepast aan het geval van de betrokken werkneemster.

Eén van die maatregelen moet onmiddellijk worden toegepast indien : 1° de zwangere werkneemster een activiteit verricht waarbij zij volgens de risicoanalyse het risico loopt van blootstelling aan de in bijlage X.5-2, afdeling A bedoelde agentia of arbeidsomstandigheden die de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster of haar kind in gevaar brengt; 2° de werkneemster die borstvoeding geeft een activiteit verricht waarbij zij volgens de risicoanalyse het risico loopt van blootstelling aan de in bijlage X.5-2, afdeling B bedoelde agentia of arbeidsomstandigheden die de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster of haar kind in gevaar brengt.

Art. X.5-8.- De werkgever brengt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer onverwijld op de hoogte van de toestand van de werkneemster, zodra hij ervan in kennis is gesteld.

Art. X.5-9.- De werkneemster op wie één van de bepalingen van de artikelen 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt toegepast, wordt onderworpen aan het gezondheidstoezicht zoals geregeld in boek I, titel 4.

De werkneemster die met toepassing van artikel 43, § 1, eerste lid, 2° van de arbeidswet van 16 maart 1971 verzoekt geen nachtarbeid te verrichten, wordt onverwijld onderzocht door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die in het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in de artikelen I.4-46 tot I.4-52, verklaart dat zij ongeschikt is om nachtarbeid te verrichten voor een door hem te bepalen duur, of dat zij geschikt is om werk overdag te verrichten, of dat zij ongeschikt is om werk overdag te verrichten en met ziekteverlof moet worden gezonden.

Art. X.5-10.- Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in de artikelen I.4-46 tot I.4-52, vormt de rechtvaardiging voor de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vrijstelling van arbeid bedoeld in de artikelen 42, § 1, eerste lid, 3° en 43, § 1, tweede lid, 2° van de arbeidswet van 16 maart 1971."

Art. 2.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 2 mei 1995 inzake moederschapsbescherming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 2002, 28 mei 2003 en 20 juli 2015;2° het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van de jongeren op het werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 2002, 3 mei 2003, 28 mei 2003, 21 september 2004, 23 oktober 2006, 20 juli 2015 en 31 mei 2016;3° het koninklijk besluit van 16 juli 2004 betreffende bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid die verband houden met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;4° het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 september 2005, 2 juni 2006, 26 augustus 2010 en 31 mei 2016;5° het koninklijk besluit van 15 december 2010 tot vaststelling van maatregelen betreffende het welzijn op het werk van uitzendkrachten.

Art. 3.De verwijzingen naar de bepalingen van de koninklijke besluiten die opgeheven worden door artikel 2 en die inzonderheid voorkomen in alle documenten die in toepassing van of naar aanleiding van die besluiten werden opgesteld, blijven geldig tot ze in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van dit besluit en dit gedurende een termijn van twee jaar die begint te lopen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 april 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^