gepubliceerd op 17 augustus 2000
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken
27 JUNI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 92bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd door de wet van 19 december 1997 bepaalt dat de aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken onderworpen is aan een vergunning. Sinds de liberalisering van de telecommunicatie op 1 januari 1998 kunnen netwerken door verschillende marktoperatoren worden geleverd.
Ingevolge artikel 92bis van de wet van 21 maart 1991, voert het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken de volledige liberalisering in wat betreft de aanleg en de exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken.
De grootste moeilijkheid die de nieuwe operatoren ondervinden is de verwezenlijking van de lokale toegang tot de eindgebruiker. Klassieke technieken met kabels vergen veel werk en planning en bieden weinig soepelheid om tegemoet te komen aan de noden van een markt die voortdurend in beweging is.
Nieuwe technologieën die thans commercieel beschikbaar zijn, bieden nieuwe operatoren de mogelijkheid om snel en met soepelheid de lokale toegang tot de eindgebruiker met radiomiddelen te realiseren.
Het koninklijk besluit dat Uwe Majesteit wordt voorgelegd, vult het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken aan zodat de operatoren de mogelijkheid wordt geboden deze nieuwe technologieën voor het verwezenlijken van de lokale toegang tot de eindgebruiker met radiomiddelen te integreren in hun openbare telecommunicatienetten.
Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 van het onderhavige besluit vervolledigt de lijst van de definities in artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken.
In de definitie "basisstation" werd verduidelijkt dat deze overeenkomt met een site waar een of meer vaste radiostations zijn geïnstalleerd.
Deze verduidelijking was nodig om elke ambiguïteit op te heffen met betrekking tot het aantal basisstations die een operator opzet, met name omdat dit begrip zal worden gebruikt voor het bepalen van de rangschikking van de door de operatoren ingediende aanvragen voor de toekenning van frequentiebanden.
In de Nederlandse tekst wordt de term "site" gebruikt om eenzelfde terminologie te behouden als in het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 1995 betreffende het opzetten en exploiteren van GSM-mobilofoonnetten en in het koninklijk besluit van 24 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten.
Artikel 2 voegt een zin toe aan het einde van artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 die bepaalt dat de vermelde voorwaarden niet van toepassing zijn op een aanvraag ingediend door een aanvrager die zijn openbaar telecommunicatienet uitsluitend exploiteert door vaste lokale radioverbindingen.
Artikel 3 voegt een Onderafdeling 4 toe op het einde van Afdeling 2 van Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 22 juni 1998. Die Onderafdeling bevat een artikel 6bis betreffende het opstellen van basisstations van het openbaar telecommunicatienet. Indien een operator objectief niet over een economisch uitvoerbare vervangende oplossing beschikt voor het oprichten van een basisstation in een bepaalde zone, wordt aan de andere operatoren de verplichting tot gezamenlijk gebruik opgelegd.
Het gezamenlijk gebruik is ook van toepassing op de steun van de antennes (toren, antennemast, enz.), zelfs wanneer de operator het terrein huurt waarop de steun is geplaatst.
De huur die de operator als eigenaar van de antennesteun vraagt, moet gebaseerd zijn op werkelijke en objectieve kosten, die de materiële investeringen, onderhouds- en huurkosten (bijvoorbeeld van het terrein), omvatten. De kosten verbonden aan het opsporen en aankopen van de sites zijn uitgesloten.
Indien sommige redelijke aanpassingswerken nodig zijn voor het gezamenlijke gebruik van de site, kan de operator-eigenaar ervan, zich niet verzetten tegen het gezamenlijke gebruik, maar heeft hij vanzelfsprekend het recht zich te laten vergoeden voor de kosten van deze werken.
Teneinde de door de Raad Van State aangehaalde ambiguïteit op te heffen, werden de paragrafen 3 en 4 van artikel 6bis zodanig gewijzigd dat de verplichting van een operator om het gebruik van zijn antennesite te delen slechts van toepassing is ten voordele van elke andere operator die niet over een economisch uitvoerbare vervangende oplossing beschikt voor de installatie van zijn eigen basisstations in dezelfde zone.
Artikel 4 voegt artikel 13bis toe na artikel 13 van Afdeling 8 van Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 22 juni 1998. Dat artikel 13bis bepaalt de periodieke rechten die de operator jaarlijks aan het Instituut zal moeten betalen om de kosten te dekken voor de terbeschikkingstelling van de frequenties. De bedragen werden gewijzigd om tegemoet te komen aan het bezwaar van de Raad van State zonder echter het oorspronkelijk vastgelegde niveau van de rechten te wijzigen. De abonnees van het openbaar telecommunicatienet van de operator die verbonden zijn door een vaste lokale radioverbinding, zijn niet onderworpen aan de betaling van een recht aan het instituut.
Artikel 5 vervolledigt de structuur van de aanvraag voor de toekenning van frequenties op grond van de wijzigingen ingevoerd door dit besluit.
Artikel 6 voegt een Hoofdstuk IIIbis in getiteld "Radioaspecten voor de openbare telecommunicatienetten met vaste lokale radioverbindingen", dat de artikels 31bis tot 31octies invoert.
Artikel 31bis beschrijft de frequentiebanden waarin een operator capaciteit kan aanvragen voor zijn openbaar telecommunicatienet.
Artikel 31ter legt de grenzen vast voor de capaciteiten die een operator in de verschillende frequentiebanden kan aanvragen.
Artikel 31quater verduidelijkt dat een operator in elk van de in artikel 31bis vermelde frequentiebanden een capaciteit kan aanvragen.
De redactie van artikel 31quinquies werd herzien zodat rekening werd gehouden met de opmerkingen die de Raad van State in zijn advies van 8 maart 2000 heeft geformuleerd.
Artikel 31quinquies, § 1, legt de vorm en de uiterste datum vast voor het indienen van de aanvragen met het oog op het bekomen van een capaciteit in één of meer frequentiebanden vermeld in artikel 31bis.
De uiterste datum voor het indienen van de aanvragen is vastgesteld op de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin een ad-hocmededeling van het instituut werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, zodat de potentiële gegadigden voor de toekenning van frequentiebanden over voldoende tijd kunnen beschikken om hun kandidatuurdossier samen te stellen.
De tweede paragraaf van artikel 31quinquies bepaalt de procedure die van toepassing is wanneer het geheel van de ingediende aanvragen de beschikbare frequentiecapaciteit overschrijdt en legt een criterium vast dat het mogelijk maakt de aanvragen aan te wijzen die prioritair zullen voldaan worden.
Als antwoord op het advies van de Raad van State die een precieze beschrijving wenst van de in aanmerking genomen criteria voor het opstellen van de rangschikking van de aanvragen, opteert de nieuwe tekst voor maximale totale capaciteit die door de operator wordt geïntegreerd het gedeelte van het netwerk dat werkt met vaste lokale radioverbindingen tijdens elk van de drie jaren volgend op de toekenning van de frequentiebanden, met een verschillende weging voor elk van die drie jaren. Dit criterium geeft de bezorgdheid weer er enerzijds de operatoren toe aan te zetten de geografische uitgestrektheid evenals de bedekking van hun netwerk te maximaliseren en anderzijds de technologie te gebruiken die een optimaal gebruik toelaat van het aangevraagde radioelectrische spectrum. Het criterium van het geplande aantal basisstations voor de drie jaren die volgen op de toekenning van de vergunning dient om, in gebeurlijk geval, onderscheid te maken tussen aanvragen die eenzelfde maximale totale capaciteit vertegenwoordigen.
De derde paragraaf van artikel 31quinquies bepaalt de procedure die van toepassing is indien het geheel van beschikbare frequenties niet is toegewezen op het einde van de in de eerste paragraaf vastgelegde termijn en indien nieuwe aanvragen voor toekenning van capaciteiten worden ingediend nadat de in de eerste paragraaf vastgelegde termijn is verlopen.
Artikel 31sexies voorziet m de mogelijkheid voor het B.I.P.T. om bijkomende capaciteit in één of meer andere frequentiebanden vrij te maken en verwijst naar artikel 31quinquies voor de te volgen procedure.
Artikel 31septies stelt de nadere regels vast volgens dewelke de operator gebruik kan maken van de hem toegewezen capaciteit alsook de voorwaarden waaronder die capaciteit kan worden beperkt of ingetrokken.
Het artikel bepaalt dat de coördinatie in geval van frequentietoekenning de termijn voor de procedure van individuele vergunning met ten hoogste drie maanden verlengt.
Artikel 31octies stelt de radioapparatuur geïnstalleerd bij een eindgebruiker en bestemd voor het aansluiten van die eindgebruiker op het openbaar telecommunicatienet van de operator door een vaste lokale radioverbinding vrij van vergunning zoals bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving. Die maatregel van de regelgever sluit aan bij het beleid inzake vrijstellingen die worden gegeven in artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen.
Artikel 7 voegt in de bijlage bij het koninklijk besluit van 22 juni 1998 de tekst toe die de vorm en inhoud vaststelt van het deel van de aanvraag zoals bepaald in het nieuwe hoofdstuk IIIbis.
Artikel 8 bepaalt dat de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad is, teneinde het instituut ertoe in staat te stellen zo snel mogelijk de procedure voor het ontvangen van aanvragen aan te vangen.
Artikel 9 behoeft geen commentaar.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 26 januari 2000 door de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende het opzetten en de exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken", heeft op 8 maart 2000 het volgende advies gegeven : Bijzondere opmerkingen Onderzoek van het ontwerp Opschrift In de Nederlandse tekst van het ontwerp dient van het koninklijk besluit van 22 juni 1998, naast de datum ook het juiste opschrift te worden vermeld, namelijk "betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken", zoals het voorkomt in het achtste lid van de aanhef en zoals het in het Belgisch Staatsblad is vermeld voor het diapositief van dat besluit (1) en voor het verslag aan de Koning betreffende dat besluit (2).
Deze opmerking geldt ook voor de inleidende zin van artikel 1 van het dispositief.
Ook in de Franse tekst van het ontwerp dient van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juni 1998 het juiste opschrift te worden vermeld, zoals het in het Belgisch Staatsblad is vermeld vóór het diapositief van dat besluit, namelijk "relatif aux conditions d'établissement et d'exploitation de réseaux publics de télécommunications" en niet Relatie aux conditions d'établissement et de l'exploitation de réseaux publics de télécommunications", welk opschrift vermeld is voor het verslag aan de Koning betreffende dat besluit.
Deze opmerking geldt ook voor het achtste lid van de aanhef en voor de inleidende zin van artikel 1 van het diapositief.
Aanhef Eerste tot vierde lid Vroeger werd weliswaar naar de richtlijnen die bij een besluit werden omgezet, verwezen met een lid dat begon met "Gelet op"; dat is nu echter niet meer gebruikelijk. Thans dient in de vorm van een overweging, of in de vorm van een artikel in het dispositief, te worden gesteld dat de ontworpen regeling die bepaalde richtlijn omzet (3). Het eerste tot het vierde lid moeten derhalve vervallen en de ontworpen tekst moet in het licht van deze opmerking en naar de keuze van de initiatiefnemers van de ontworpen regeling verbeterd worden.
Voorts dient in de Franse tekst te worden aangegeven dat artikel 3 van richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten niet gewijzigd is maar vervangen bij richtlijn 96/19/EG van de Commissie van 13 maart 1996.
Ten slotte is richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) gewijzigd bij richtlijn 98/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998.
Vijfde lid (dat het eerste lid wordt) De artikelen 7 en 13 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving leveren geen rechtsgrond op voor het ontworpen besluit. In dit lid behoort dan ook niet naar die artikelen te worden verwezen.
Zesde lid (dat het tweede lid wordt) Artikel 92bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven is niet alleen bij de vermelde regelingen gewijzigd, doch ook bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999 (4). Ook de laatstgenoemde wijziging behoort te worden vermeld.
Zevende lid Aangezien het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen geen rechtsgrond oplevert voor het ontwerp en dat besluit daardoor noch gewijzigd noch opgeheven wordt, dient niet naar dat koninklijk besluit te worden verwezen. Dit lid behoort dan ook te vervallen.
Achtste tot elfde lid Het achtste tot het elfde lid worden het derde tot het zesde lid.
Zevende lid (nieuw) Er behoort een lid te worden toegevoegd waarin naar het advies van de Commissie wordt verwezen.
Twaalfde lid Aangezien de Raad van State verzocht is om binnen een termijn van ten hoogste één maand advies te verstrekken, dient het twaalfde lid te worden vervangen door twee nieuwe leden, die het achtste en het negende lid worden : « Gelet op het besluit van de Regering van 14 januari 2000 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 maart 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;".
Dispositief Artikel 1 1. Aangezien artikel 1 van het voormelde koninklijk besluit van 22 juni 1998 onderverdeeld is in de onderdelen 1° tot 7°, dient die nummering te worden voortgezet te beginnen met onderdeel 8° en niet met onderdeel 9°.2. De gemachtigde ambtenaren hebben toegegeven dat de definitie opgenomen in het ontworpen onderdeel 10° overbodig is, aangezien het "openbaar telecommunicatienet" gedefinieerd is in artikel 68, 5°bis, van de voormelde wet van 21 maart 1991, en de "vaste lokale radioverbindingen" gedefinieerd worden in het ontworpen onderdeel 9°, dat onderdeel 8° wordt. Voorts zijn diezelfde gemachtigde ambtenaren het ermee eens dat het ontworpen onderdeel 11°, dat onderdeel 9° wordt, beter als volgt zou worden gesteld : « 9° basisstation : vast radio-elektrisch station dat door middel van vaste lokale radioverbindingen een of meer eindgebruikers verbindt met een openbaar telecommunicatienet. » Artikel 2 1. Aangezien reeds in de inleidende zin van artikel 1 naar het koninklijk besluit van 22 juni 1998 is verwezen met opgave van de datum en het opschrift ervan, dient "van hetzelfde besluit" te worden geschreven in plaats van "van het koninklijk besluit van 22 juni 1998".Deze opmerking geldt eveneens voor paragraaf 2 en voor de artikelen 3 tot 7 van het ontwerp. 2. Aangezien artikel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 22 juni 1998 zelf niet in paragrafen is onderverdeeld, behoort in de Franse tekst van het ontwerp te worden verwezen naar de passende leden van dat artikel, niet naar paragrafen in dat artikel.3. Er wordt voorgesteld de ontworpen zin, die het vierde lid van artikel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 22 juni 1998 wordt, als volgt te redigeren : « De voorwaarden gesteld in het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing op de aanvrager wiens openbaar telecommunicatienet uitsluitend uit basisstations mocht bestaan.» . 4. In een wijzigingsbesluit dient aan elk te wijzigen artikel een afzonderlijk artikel te worden gewijd.In plaats van artikel 2 van het ontwerp te verdelen in twee paragrafen, zou het beter zijn een extra artikel te wijden aan de wijziging die wordt aangebracht in artikel 27, § 3, van het voormelde koninklijk besluit van 22 juni 1998. Voorts dient wanneer verschillende bepalingen van een regeling worden gewijzigd, daarbij de bestaande nummering in acht te worden genomen.
Paragraaf 2 van artikel 2 van het ontwerp zou beter een apart artikel worden op de plaats in het ontwerp die volgens de bestaande nummering overeenstemt met de wijziging die in artikel 27 van het voormelde koninklijk besluit van 22 juni 1998 wordt aangebracht. 5. Ten slotte zou de ontworpen tekst beter als volgt worden gesteld : « 9° de frequentiebanden voor vaste lokale radioverbindingen (...). ».
Artikel 3 1. De inleidende zin zou als volgt moeten worden gesteld : « Art.3. In hoofdstuk II, afdeling 2, van hetzelfde besluit wordt een onderafdeling 4 ingevoegd, bestaande uit artikel 6bis, luidende :". 2. Het ontworpen artikel 6bis is dubbelzinnig. Paragraaf 2 bepaalt immers dat een operator die een antennesite exploiteert toegang tot zijn antennesite verleent aan iedere operator die in de onmogelijkheid verkeert om in dezelfde zone een basisstation op te zetten.
In paragraaf 4 daarentegen wordt voorgeschreven dat diezelfde operator niet mag weigeren te onderhandelen met een andere operator over het gedeelde gebruik van zijn site en dat hij het gedeelde gebruik van zijn site alleen mag weigeren "op grond van technische redenen die behoorlijk gerechtvaardigd worden en als dusdanig... worden erkend door het (Belgisch) Instituut (voor postdiensten en telecommunicatie)".
De vraag rijst of paragraaf 4 moet worden geïnterpreteerd als een verplichting voor de operator om onderhandelingen aan te knopen of zelfs een akkoord te sluiten met welke andere operator ook die om gedeeld gebruik verzoekt of alleen met hen die in de onmogelijkheid verkeren om een eigen site te gebruiken voor het opzetten van hun basisstation in dezelfde zone.
De Raad van State heeft reeds een soortgelijke opmerking gemaakt over bepalingen met dezelfde strekking in een ontwerp van koninklijk besluit dat het koninklijk besluit van 28 oktober 1997 betreffende het opzetten en de exploitatie van DCS-1800-mobilofonienetten is geworden (5).
Hoewel de bepaling in kwestie naar aanleiding van die opmerking is aangepast (6), is ze ook nu nog niet duidelijk genoeg. In het verslag aan de Koning, dat aan dat besluit voorafgaat, staat echter het volgende : « In verband met de schijnbare tegenstrijdigheid in hetzelfde artikel waarop de Raad van State gewezen heeft, moet worden bevestigd dat de verplichting tot gezamenlijk gebruik van de antennesites enkel maar wordt opgelegd indien een mobilofoonoperator er niet in slaagt de vereiste vergunningen in een bepaalde zone te bekomen om een basisstation op te richten dat nodig is voor zijn net. » .
Ook het ontwerp van koninklijk besluit betreffende het bestek van toepassing op de exploitatie van mobiele persoonlijke satellietcommunicatiediensten bevatte een soortgelijke bepaling als die van het onderhavige ontwerp.
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State (7), werd het ontwerp in die zin gewijzigd dat de operator alleen verplicht is om gedeeld gebruik van zijn antennesite toe te staan ten gunste van die andere operatoren voor wie het onmogelijk blijkt om elders in dezelfde zone een eigen antennesite op te zetten.
Artikel 6bis van het onderhavige ontwerp behoort te worden gewijzigd teneinde elke dubbelzinnigheid te voorkomen.
Bij die wijziging dient echter rekening te worden gehouden met artikel 11 van de voornoemde richtlijn 97/33/EG. Volgens die bepaling moeten de nationale instanties het gedeelde gebruik van faciliteiten bevorderen "in het bijzonder als de andere organisaties op grond van essentiële vereisten geen toegang tot bruikbare alternatieven hebben. » .
Bij het ontwerp kunnen dan ook verplichtingen betreffende het gedeelde gebruik van faciliteiten slechts worden opgelegd indien het voor een andere operator onmogelijk blijkt om elders in dezelfde zone zijn eigen site op te zetten en dus niet in de gevallen waarin zulks niet onmogelijk maar wel zo duur zou zijn dat het niet rendabel kan zijn.
Teneinde ervoor te zorgen dat de richtlijn correct wordt omgezet, behoort dus op zijn minst een verplichting te worden opgelegd om onderhandelingen aan te knopen met het oog op het bereiken van een akkoord betreffende het gedeelde gebruik van faciliteiten met elke andere operator die niet over een andere "bruikbare" (d.i. rendabele) mogelijkheid beschikt om zijn eigen antennes op te zetten.
In het geval de operatoren niet tot een akkoord mochten kunnen komen, kan elke betrokken partij de zaak aanhangig maken bij de Kamer voor Interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang en gedeeld gebruik, overeenkomstig artikel 79ter van de voormelde wet van 21 maart 1991.
Gelet op laatstgenoemde wetsbepaling is er geen grond om, zoals in de ontworpen paragraaf 4, derde lid, te bepalen dat de redenen van technische aard op grond waarvan de operator gedeeld gebruik van zijn antennesite zou mogen weigeren smals dusdanig door het Instituut (moeten) worden erkend".
Artikel 4 1. De inleidende zin behoort als volgt te worden gesteld : « Art.4. In hoofdstuk II, afdeling 8, van hetzelfde besluit wordt een artikel 13bis ingevoegd, luidende :". 2. Het ontworpen artikel 13bis behoort niet in paragrafen te worden onderverdeeld, aangezien geen enkele paragraaf uit meer dan één lid bestaat.Deze opmerking geldt eveneens voor het ontworpen artikel 31ter. 3. De gemachtigde ambtenaren zijn het ermee eens dat in het ontworpen artikel 13bis, § 1, het woord "individueel" dient te vervallen.4. In tegenstelling tot wat omtrent mobiele telefoondiensten of semafoondiensten bepaald is in artikel 89, § 1, tweede lid, van de voormelde wet van 21 maart 1991, voorziet artikel 92bis niet in de betaling van rechten voor het gebruik van het radiospectrum en het toezicht op de frequenties. De rechtsgrond voor de inning van de rechten waarin het onderhavige ontwerp voorziet, kan wel worden gevonden in artikel 11, tweede lid, van de voornoemde wet van 30 juli 1979, dat het volgende bepaalt : « De Koning stelt het bedrag vast van de rechten die aan het Instituut moeten worden betaald door de aanvragers en titularissen van de vergunningen bedoeld in artikel 3, § 1, om de uitgaven te dekken die voortvloeien uit de controle over de naleving van hun verplichtingen en van de aan hun stations en netten voor radioverbinding opgelegde voorwaarden alsmede voor het te hunner beschikking stellen van één of meer frequenties en het recht deze te gebruiken. » .
Die bepaling levert echter geen rechtsgrond op voor de heffingstoeslag van twee procent die bovenop de wettelijke interestvoet wordt geëist als de rechten niet worden betaald (8). 5. De bedragen die worden vermeld in het ontworpen artikel 13 bis, § 1 (dat het eerste lid wordt), lijken moeilijk te kunnen worden gebruikt om het indexeringsmechanisme toe te passen dat vastgelegd is bij artikel 14 van het voormelde koninklijk besluit van 22 juni 1998, waarvan in de laatste zin van paragraaf 2 staat dat "... de bedragen afgerond (worden) tot het hogere honderdtal franken. "Het indexeringsmechanisme dient wellicht te worden aangepast aan de bedragen waarin het ontworpen artikel 13bis, § 1, voorziet. 6. Er dient "frank" te worden geschreven in plaats van "BEF", naar het voorbeeld van de formulering die in het voornoemde koninklijk besluit van 22 juni 1998 gebruikt wordt. Artikelen 5 en 7 1. Hoofdstuk IIIbis, dat door het ontwerp ingevoegd zou worden in het voormelde koninklijk besluit van 22 juni 1998, heeft betrekking op de procedure voor de toewijzing van frequenties. In haar advies van 13 oktober 1999 over het onderhavige ontwerp wijst de Europese Commissie inzonderheid op het volgende : « La Commission n'est pas en mesure d'apprécier quelles sont les fréquences disponibles en Belgique pour ce type de services. Le présent commentaire se limite donc à l'examen du caractère ouvert, non discriminatoire et transparent de la procédure.
En ce qui concerne l'exigence de non-discrimination, nous avons relevé deux éléments dans le projet qui, à notre avis, pourraient poser problème. Tout d'abord, un des critères de sélection est le montant des investissements réalisés ou prévus par le demandeur. A cet égard, il n' est pas clair s'il s'agit uniquement d'investissements en technologie radio pour la boucle locale. S'il devait être tenu compte d'investissements dans d'autres infrastructures et en particulier dans des infrastructures potentiellement concurrentes, ce critère pourrait pénaliser les opérateurs qui voudraient se spécialiser dans l'exploitation de la boucle locale radio. Il conviendrait donc de s'assurer que seuls les investissements pertinents seront pris en compte lors de l'évaluation des offres.
Par ailleurs, le projet actuel ne prévoit pas la promotion de la concurrence dans la boucle locale comme critere de sélection. Or, si des fréquences réservées à l'établissement de boucles locales radio étaient attribuées à l'opérateur historique ou à des opérateurs de réseaux de cablo-distribution aux dépens d'offres par ailleurs sérieuses ou valables de nouveaux entrants ne possédant pas d'infrastructures leur permettant d'accéder à l'utilisateur final, la concurrence potentielle dans les zones concernées s'en trouverait limitée. Le critère de non-discrimination doit être interprété comme permettant de traiter de manière différente des opérateurs appartenant à des catégories différentes lorsqu'une telle différence de traitement est objectivement justifiée. Compte tenu du fait que la boucle locale radio est une alternative aux boucles locales filaires existantes, il y aurait une justification objective pour donner priorité à des nouveaux entrants ne possédant pas de telles boucles locales par rapport à des opérateurs qui en possèdent dans la zone concernée. » .
Al is het duidelijk de bedoeling van het ontwerp geweest rekening te houden met het eerste aspect van deze opmerking door alleen de investeringen die betrekking hebben op technologie voor vaste lokale radioverbindingen als selectiecriterium in aanmerking te nemen, toch blijkt uit de eerste zin van het ontworpen artikel 31quinquies, § 1, dat deze selectiecriteria alleen zullen worden gehanteerd ingeval op dezelfde dag verschillende aanvragen worden ingediend.
Bijgevolg geldt in de eerste plaats als regel voor de toewijzing van frequenties dat "die eerst komt, eerst maalt". Zo een regel lijkt niet in overeenstemming met het criterium van non-discriminatie, althans volgens de uitlegging die de Europese Commissie aan dat criterium geeft, doordat die regel ongunstig zou zijn voor nieuwe marktpartijen (9). 2. De procedure dient in ieder geval zo te worden herzien dat men alle operatoren die bij de inwerkingtreding van het onderhavige ontworpen besluit of wanneer extra capaciteit in de betrokken frequentiebanden wordt vrijgegeven, frequenties wensen te verkrijgen om "vaste lokale radioverbindingen" op te zetten, op een doorzichtige en niet-discriminerende wijze met elkaar laat wedijveren. Het ontwerp behoort daartoe te worden herzien teneinde een datum vast te leggen waarop alle aanvragen voor toekenning van een frequentie voor "vaste lokale radioverbindingen" moeten zijn ingediend; tussen deze datum en de datum van de bekendmaking van het ontworpen besluit behoort voldoende tijd te worden gelaten om eenieder die een frequentie verlangt de mogelijkheid te bieden zijn aanvraag met kennis van zaken in te dienen.
De selectiecriteria, op grond waarvan een keuze zal worden gemaakt uit de aanvragen die op die datum geldig zijn ingediend, ingeval er niet voldoende frequenties voorradig zijn om aan alle aanvragen te voldoen, behoren duidelijker te worden bepaald (10).
De "gedetailleerde methode voor de rangschikking van de aanvragen" mag weliswaar worden overgelaten aan de bevoegdheid van de minister, zoals bepaald wordt in artikel 7 van het ontwerp, mits de hoofdelementen ervan in het onderhavige ontwerp worden vastgelegd, maar er kan niet worden gedoogd dat deze methode niet bij ministerieel besluit zou worden geregeld en niet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. De vertrouwelijkheid waarvan sprake in artikel 7 kan absoluut niet worden gerechtvaardigd en is volkomen strijdig met de grondwettelijke en wettelijke regels die de openbaarheid van bestuur waarborgen, en met de ter zake dienende Europese regelgeving (11).
Wanneer overigens, zoals niet echt duidelijk in het ontworpen artikel 31sexies wordt gesteld, extra capaciteit ter zake van frequenties aan de operatoren kan worden geboden, behoort te worden bepaald dat er in een procedure voor toekenning van die frequenties zal worden voorzien die voldoende openbaar zal worden gemaakt, teneinde alle potentiële aanvragers de mogelijkheid te bieden om op dezelfde wijze als tijdens de eerste toekenning van frequentiebanden met elkaar te wedijveren. 3. In het ontworpen artikel 31septies tot slot wordt voorzien in een verlenging met drie maanden van de procedure voor de aanvraag van een vergunning voor de exploitatie van een openbaar telecommunicatienet, wanneer om toekenning van een frequentie wordt verzocht. Thans wordt in artikel 28 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 juni 1998 voorzien in een termijn van 120 dagen tussen het ogenblik waarop de aanvraag wordt ingediend en de beslissing van de minister om al dan niet toestemming te geven voor de aanleg en exploitatie van een openbaar telecommunicatienet.
Het ontworpen besluit brengt die termijn dus op 7 maanden wanneer de aanvrager om capaciteit in de frequentiebanden verzoekt.
Volgens de Europese Commissie stemmen zulke termijnen niet overeen met die gesteld in artikel 9, lid 2, van de voornoemde richtlijn 97/13/EG, dat luidt als volgt : « (...) Indien een lidstaat voornemens is individuele vergunningen te verlenen : - stelt hij redelijke termijnen vast; de lidstaat dient, onder andere, zo spoedig mogelijk doch niet later dan zes weken nadat hij de aanvraag heeft ontvangen, aan de aanvrager een besluit over de aanvraag mede te delen. In de bepalingen die voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn worden aangenomen, mogen de lidstaten deze termijn tot vier maanden verlengen in objectief gerechtvaardigde gevallen die specifiek in die bepalingen worden omschreven. Met name in het geval van een procedure van openbare aanbesteding mogen de lidstaten deze termijn met maximaal vier maanden verlengen. Deze termijnen doen geen afbreuk aan eventuele internationale overeenkomsten betreffende internationale frequentie- en satellietcoördinatie. » .
Artikel 6 Het zou beter zijn de inleidende zin als volgt te stellen : «
Art. 6.In de bijlage bij hetzelfde besluit wordt een onderdeel 9 ingevoegd, luidende :".
Artikel 9 Er behoort in algemene bewoordingen te worden vermeld aan welke minister de uitvoeringsbepaling machtiging verleent. Dat artikel dient bijgevolg te worden gesteld als volgt : « Onze Minister bevoegd voor telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit. » .
Slotopmerkingen In artikel 2, lid 4, van de voornoemde richtlijn 90/388/EG van de Commissie, d.d. 28 juni 1990, wordt eveneens gesteld dat "de Lid-Staten (...) de Commissie de criteria mede(delen), waarop de vergunnings-, algemene goedkeurings- en aanmeldingsprocedures zijn gebaseerd, alsmede van de daaraan verbonden voorwaarden. » . en behoort erop toe te zien dat men zich gedraagt naar deze bepaling van de richtlijn wanneer de definitieve tekst zal zijn goedgekeurd.
De Nederlandse tekst van het ontwerp is door de band genomen onzorgvuldig gesteld. Onder voorbehoud van de hiervoren gemaakte inhoudelijke opmerkingen en ongerekend de eerder in dit advies in dat verband gemaakte aantekeningen, worden hierna ten overvloede enige opmerkingen gemaakt.
Artikel 3 Ontworpen artikel 6bis In paragraaf 1 schrijve men "zoveel mogelijk" in plaats van "in de mate van het mogelijke".
In paragraaf 3 schrijve men : indien een antennesite niet de eigendom is... » .
In paragraaf 4, eerste lid, schrijve men : "Operatoren, eigenaars van een antennesite, mogen niet weigeren te onderhandelen over het sluiten van een akkoord met andere operatoren, opdat dezen hun eigen antennes op de bestaande steun kunnen bevestigen. Deze verplichting tot gedeeld gebruik geldt ook voor lokalen die verband houden met de antennesite, voor zover de beschikbare gebouwen het mogelijk maken apparatuur van verschillende operatoren in afzonderlijke lokalen te installeren.' In het tweede lid van dezelfde paragraaf schrijve men "evenwichtig" in plaats van "proportioneel".
Artikel 5 Ontworpen artikel 31sexies In de eerste zin schrijve men "opgebruikt" in plaats van het gallicisme "uitgeput". In de tweede zin schrijve men "in voorkomend geval" in plaats van "In gebeurlijk geval", welke wending niet gangbaar is.
Artikel 7 In de eerste zin behoort te worden geschreven : « Art 7. De getailleerde methode voor het rangschikken van de aanvragen alsook het gewicht dat wordt toegekend aan de criteria... worden door de minister bepaald... Instituut.
De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;
Y. Kreins en P. Quertainmont, staatsraden;
F. Delperée, assessor van de afdeling wetgeving;
Mevr. C. Gigot, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Amelynck, referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.
De griffier, De voorzitter, C. Gigot. R. Andersen. _______ Nota's (1) Zie het Belgisch Staatsblad van 24 juli 1998, blz.24.005. (2) Zie het Belgisch Staatsblad van 24 juli 1998, blz.23.990. (3) De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft daarop reeds gewezen, inzonderheid in advies L.29.075/4, dat zij op 10 mei 1999 heeft gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende de semafoondienst. Zie in dit verband eveneens punt 8.4. van de circulaire betreffende de wetgevingstechniek, die bekendgemaakt is op de website van de Raad van State, namelijk : http://www.raadvst-consetat.fgov.be. (4) Zie het Belgisch Staatsblad van 14 april 1999.(5) Zie advies L.26.923/4, dat op 19 september 1997 is gegeven, Belgisch Staatsblad van 5 december 1997, blz. 32.501. (6) Zie artikel 6.(7) Zie advies L.28.424/4, gegeven op 14 december 1998, Belgisch Staatsblad van 17 september 1999, blz. 34763. (8) Zie in dezelfde zin, in verband met de rechten die geelst worden voor het gebruik van nummeringscapaciteit, advies nr.L. 26.589/4, gegeven op 29 september 1997, over een ontwerp van koninklijk besluit dat het koninklijk besluit van 10 december 1997 betreffende het beheer van het nummeringsplan geworden is. (9) Zie in dezelfde zin R.Queck, D. Carneroli, F. de la Vallée, P. de Locht, L. Lecocq, E. Vegis, Audit du nouveau cadre réglementaire belge des télécommunications - Application et problemes subsistants, http : //www.droit.fundp.ac.be/textes/audittelecom.pdf : « En matière de boucle locale radio,... (article 3ter de la directive 96/2/CE). ». (10) Het ontworpen artikel 31quinquies, § 1, tweede lid, bijvoorbeeld, bepaalt niet of de investeringen geëvalueerd worden op grond van hun aantal of hun kostprijs, noch of de aanvragen gerangschikt zullen worden naar gelang van het aantal te installeren basisstations of van de oppervlakte die door die basisstations bestreken zal worden.(11) Zie inzonderheid de artikelen 9, lid 2, en 10 van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten. 27 JUNI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, inzonderheid op artikel 11, vervangen door de wet van 22 december 1989, ten dele vernietigd door arrest nr. 7/90 van het Arbitragehof van 25 januari 1990 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 maart 1994;
Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op artikel 92bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 oktober 1996, gewijzigd bij de wet van 19 december 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende de voorwaarden inzake aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken;
Gelet op het advies van het Belgisch instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gegeven op 9 april 1999;
Gelet op het advies van de Europese Commissie van 13 oktober 1999;
Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 16 april 1999;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 10 januari 2000;
Gelet op het besluit van de Regering van 14 januari 2000 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 maart 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Telecommunicatie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel één van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 betreffende het opzetten en de exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken, worden een 8°, 9°, 10° en 11° toegevoegd, luidende : « 8° vaste lokale radioverbindingen: de transmissiesystemen en, in voorkomend geval, schakelapparatuur en andere hulpmiddelen die het mogelijk maken signalen tussen een welbepaald vast radiostation en eindgebruikers over te brengen via radiogolven; 9° basisstation: site waar één of meer vaste radiostations zijn geïnstalleerd die door middel van een systeem van vaste lokale radioverbindingen een of meer eindgebruikers met een openbaar telecommunicatienet verbinden;10° maximale capaciteit van een basisstation: het maximale numeriek debiet, uitgedrukt in megabit per seconde, dat het basisstation op gelijk welk ogenblik kan verwerken, hierin niet begrepen de capaciteit die door het systeem zelf wordt gebruikt voor de interne signalisatie van het netwerk;11° maximale totale capaciteit van het gedeelte van het netwerk dat werkt met vaste lokale radioverbindingen: som van de maximale capaciteiten van elk basisstation dat door de operator wordt geëxploiteerd hierna "maximale totale capaciteit" genoemd.»
Art. 2.Op het einde van artikel 3 van hetzelfde besluit wordt de volgende zin toegevoegd : "De voorwaarden gesteld in het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op de aanvrager die zijn openbaar telecommunicatienet uitsluitend exploiteert door vaste lokale radioverbindingen. » .
Art. 3.In hoofdstuk II, afdeling 2, van hetzelfde besluit wordt een onderafdeling 4, bestaande uit artikel 6bis, ingevoegd, luidende : "Onderafdeling 4. - In het kader van het opstellen van basisstations.
Art. 6bis.§ 1. De operator stelt zoveel mogelijk, alles in het werk om de antennes van zijn basisstations op reeds bestaande steunen te bevestigen. § 2 De operator die een antennesite exploiteert, verleent aan ieder andere operator toegang tot zijn site, onder de voorwaarden van dit artikel, wanneer deze laatste niet over een economisch uitvoerbare vervangende oplossing beschikt voor de installatie van zijn eigen basisstations in dezelfde zone. § 3. Indien de antennesite niet het eigendom is van de operator die deze site exploiteert, verzet deze zich, niettegenstaande elk ander beding, niet tegen het afsluiten van een akkoord inzake het gedeelde gebruik van de site tussen de eigenaar van de site en elke andere operator die niet over een economisch uitvoerbare vervangende oplossing beschikt voor de installatie van zijn eigen basisstations in dezelfde zone. § 4. Indien de operator eigenaar is van de antennesite, is hij gehouden een akkoord te sluiten met iedere andere operator die niet over een economisch uitvoerbare vervangende oplossing beschikt voor de installatie van zijn eigen basisstations in dezelfde zone, om die laatste ertoe in staat te stellen zijn eigen antennes op de bestaande steun te bevestigen. Dit akkoord strekt zich uit over de met de antennesite verbonden lokalen voorzover de beschikbare gebouwen de mogelijkheid bieden om de uitrustingen van de verschillende operatoren in aparte lokalen te installeren.
De bepalingen van het akkoord moeten redelijk, proportioneel en niet-discriminerend zijn. De huur wordt gebaseerd op de aankoopsom van het terrein, de bouw- en onderhoudskosten. »
Art. 4.In hoofdstuk II, afdeling 8, van hetzelfde besluit wordt een artikel 13bis ingevoegd, luidende : «
Art. 13bis.§ 1. Per basisstation dat de operator in werking stelt in zijn openbaar telecommunicatienetwerk is een recht verschuldigd per MHz duplex, gebaseerd op de toegewezen frequentiecapaciteit in elk basisstation en berekend als volgt : 1° voor de frequentieband bedoeld in artikel 31bis, 1° : 19.500 frank per MHz duplex; 2° voor de frequentieband bedoeld in artikel 31bis, 2° : 13.400 frank per MHz duplex; 3° voor de frequentieband bedoeld in artikel 31bis, 3° : 8.700 frank per MHz duplex; § 2. De eerste betaling geschiedt binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de ingebruikname van het basisstation. Voor het eerste jaar wordt het bedrag berekend naar rato van het aantal resterende maanden van het jaar vanaf de ingebruikname van het basisstation. De maand waarin het basisstation in gebruik wordt genomen, wordt meegerekend als een volledige maand.
De verdere betalingen dienen volledig en ondeelbaar te geschieden voor 31 januari. § 3. Rechten die niet zijn betaald op de vastgestelde vervaldatum, geven, van rechtswege en zonder ingebrekestelling, aanleiding tot een rente tegen het wettelijke tarief. Die rente wordt berekend naar rato van het aantal kalenderdagen achterstand.
Art. 5.Artikel 27, § 3, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een 9°, luidende : « 9° de frequentiebanden voor vaste lokale radioverbindingen. »
Art. 6.Een hoofdstuk IIIbis, dat de artikelen 31bis tot 31octies invoert, wordt in hetzelfde koninklijk besluit ingevoegd, luidende : "Hoofdstuk IIIbis. - Radio-electrische aspecten voor de openbare telecommunicatienetten met vaste lokale radioverbindingen
Art. 31bis.Voor het opzetten van vaste lokale radioverbindingen in zijn openbaar telecommunicatienet kan een operator om capaciteit verzoeken in de volgende frequentiebanden : 1° 3.450 - 3.500 MHz gekoppeld aan 3.550 - 3.600 MHz - duplexafstand 100 MHz; 2° 10,15 - 10,30 GHz gekoppeld aan 10,50- 10,65 GHz - duplexafstand 350 MHz; 3° 24,5 - 25,5 GHz gekoppeld aan 25,5 - 26,5 GHz - duplexafstand 1.008 MHz.
Art. 31ter.In de frequentieband vermeld in artikel 31bis, 1°, kan een operator capaciteit aanvragen tussen 7 en 25 MHz duplex.
In de frequentieband vermeld in artikel 31bis, 2°, kan een operator een capaciteit aanvragen van 14, 28, 42 of 56 MHz duplex.
In de frequentieband vermeld in artikel 31bis, 3°, kan een operator een capaciteit aanvragen van 14, 28, 42 of 56 MHz duplex.
Art. 31quater.Een operator kan een capaciteit vragen in elk van de in artikel 31bis vermelde frequentiebanden.
Art. 31quinquies.§ 1. Iedere operator die een capaciteit wil krijgen in een of meer frequentiebanden vermeld in artikel 31bis kan daartoe bij het instituut een aanvraag indienen, via aangetekende zending, uiterlijk de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin in het Belgisch Staatsblad de mededeling is bekendgemaakt waarmee het instituut de termijn voor het indienen van aanvragen voor geopend verklaart. § 2. Indien op het einde van de termijn die vastgesteld werd in §1 de beschikbare frequentiecapaciteit niet kan voldoen aan alle aanvragen die op een geldige wijze zijn ingediend, stelt het instituut een rangschikking op van de aanvragen, in dalende volgorde, gebaseerd op maximale totale capaciteit die wordt geïntegreerd in het gedeelte van het netwerk dat werkt met vaste lokale radioverbindingen tijdens elk van de drie jaren volgend op de toekenning van de vergunning.
De weging voor elk van deze drie jaren in het voorgaande lid is de volgende : - eerste jaar : 60; - tweede jaar : 30; - derde jaar : 10.
Het instituut behandelt vervolgens de aanvragen in volgorde van de rangschikking die is opgesteld overeenkomstig het eerste lid. indien twee verschillende aanvragen eenzelfde maximale totale capaciteit, wordt voorrang gegeven aan de aanvraag waarvoor het geplande aantal basisstations voor de drie jaren die volgen op de toekenning van de vergunning het hoogst is.
Indien de aanvraag van een operator de overblijvende capaciteit in één van de frequentiebanden overschrijdt, deelt het instituut, via aangetekende zending en binnen een termijn van dertig dagen, aan de operator mee welke capaciteit hem nog kan worden toegestaan. De operator brengt het instituut, binnen dertig dagen, via aangetekende zending, op de hoogte van zijn beslissing om de overblijvende capaciteit in de frequentieband te aanvaarden of om zijn aanvraag voor die frequentieband of voor het geheel in te trekken. Indien het instituut op het einde van die termijn geen antwoord ontvangen heeft, wordt de aanvraag als in zijn geheel ingetrokken beschouwd. § 3. Indien op het einde van de in § 1 vastgestelde termijn, niet alle frequenties zijn toegekend, gaat het Instituut over tot de toekenning van de resterende frequenties, waarbij de procedure van dit artikel wordt gevolgd.
In dat geval wordt de mededeling waarvan sprake in § 1, waarmee het instituut de termijn voor de indiening van aanvragen open verklaart, in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt binnen veertien dagen na de ontvangst op het instituut van de eerste aanvraag die door een operator is ingediend.
Art. 31sexies.Bij uitputting van de beschikbare capaciteit in de in artikel 31bis vermelde frequentiebanden, kan het instituut bijkomende capaciteit vrijmaken in één of meer andere frequentiebanden. De capaciteiten in de nieuwe beschikbare frequentiebanden worden toegewezen volgens de regels beschreven in artikel 31quinquies.
Art. 31septies.Het radionetwerk moet worden geïnstalleerd in de frequentiebanden die in de individuele vergunning zijn vermeld. Voor de toekenning van de frequenties is het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen van toepassing, uitgezonderd de artikelen 6 en 9. Indien aan de aanvrager frequenties worden toegekend op basis van dit besluit, coördineert het instituut de frequentietoekenning met de procedure van individuele vergunning, vastgelegd in hoofdstuk III. In dat geval kan de termijn, bedoeld in artikel 28, worden verlengd met maximaal drie maanden.
Alle voorwaarden gebonden aan de toekenning en intrekking van de individuele vergunningen zijn eveneens van toepassing op de exploitatie van de frequenties.
Het toegewezen spectrum dat per basisstation aan de operator is toegekend wordt in een bijlage bij de individuele vergunning vastgelegd.
De toekenning van een frequentie die aan een basisstation van een operator is toegewezen, verstrijkt automatisch wanneer dat station niet in werking is gesteld binnen een termijn van een jaar vanaf de geplande inwerkingtreding van dat basisstation.
De operator deelt aan het instituut, op diens verzoek, het volledige frequentieplan van zijn netwerk mee.
De operator deelt, tijdens de drie jaar die volgen op de toekenning van de capaciteit, aan het instituut elke maand de volledige lijst mee van in de werking zijnde basisstations, en nadien driemaandelijks.
Art. 31octies.Het gebruik van de radioapparatuur die bij een eindgebruiker wordt geïnstalleerd voor het realiseren van de vaste lokale radioverbinding met een basisstation van het openbaar telecommunicatienet van de operator, wordt vrijgesteld van de vergunning bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving. »
Art. 7.In de bijlage bij hetzelfde besluit wordt een onderdeel 9 ingevoegd, luidende : « 9. Frequentiebanden voor vaste lokale radioverbindingen. 9.1. Gevraagde capaciteiten. 9.1.1. In de band 3.450 - 3.500 MHz gekoppeld aan 3.550 - 3.600 MHz. 9.1.2. In de band 10,15 - 10,30 GHz gekoppeld aan 10,50 - 10,65 GHz. 9.1.3. In de band 24,5 - 25,5 GHz gekoppeld aan 25,5 - 26,5 GHz. 9.2. Volledige planning van de installatie van de basisstations, gemeente per gemeente, voor elk van de drie jaren die op de toekenning van de vergunning volgen. 9.3. Frequentieplan met per basisstation onder meer : de gemeente, de maximale capaciteit van het basisstation, de gebruikte frequentiecapaciteiten in het basisstation, de antennehoogte, het maximumzendvermogen, de spreiding van de antennes en de oriëntatie van de sectoren. 9.4. Technische karakteristieken van het gebruikte radiomateriaal in het basisstation. 9.5. Technische karakteristieken van het gebruikte radiomateriaal geïnstalleerd bij een eindgebruiker. »
Art. 8.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9.Onze Minister bevoegd voor telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 27 juni 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS