gepubliceerd op 27 juni 1997
Koninklijk besluit tot wijziging van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, in uitvoering van artikel 3, 1, 4°, en 2 van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie
MINISTERIE VAN FINANCIEN EN MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU
26 MEI 1997. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, in uitvoering van artikel 3, 1, 4°, en 2 van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat aan Uw ondertekening wordt voorgelegd, beoogt uitvoering te geven aan artikel 3, 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.
Ingevolge van art. 60 van de wet van 30 april 1994 houdende sociale bepalingen worden de jaarlijkse vergoedingen wegens beroepsziekte voor een blijvende arbeidsongeschiktheid van minder dan 10 percent niet meer geïndexeerd.
Dit besluit beoogt de niet-indexering uit te breiden tot de blijvende arbeidsongeschiktheden van 10 percent tot minder dan 16 percent. Het gaat hier om wat men op Europees en zelfs op internationaal vlak verstaat onder" kleine blijvende arbeidsongeschiktheden |1L. Een gelijkaardige maatregel werd reeds met ingang van 1 januari 1997 genomen voor de jaarlijkse vergoedingen of renten die in het kader van de arbeidsongevallenwetgeving worden uitbetaald.
Ermee rekening houdend dat de eerstvolgende indexering voorzien is tegen 1 juni 1997, houdt deze maatregel in dat het Fonds voor de beroepsziekten 7 miljoen in 1997, 18 miljoen in 1998 en 30 miljoen in 1999 aan uitgaven kan besparen ten voordele van de sociale zekerheid.
Het ontwerp van koninklijk besluit werd voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 14 april 1997 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van de wetten betreffende de schade- loosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, in uitvoering van artikel 3, 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie", heeft op 17 april 1997 het volgend advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt die motivering als volgt : Inderdaad is het van belang dat dit koninklijk besluit zo vlug mogelijk wordt genomen en bekend gemaakt door de omstandigheid dat de eerstkomende indexatie gepland is tegen 1 juni 1997, teneinde de administratie de gelegenheid te geven de nodige voorzieningen te treffen om de maatregel op tijd toe te passen en teneinde besparingen te realiseren. |1L Artikel 3, 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals laatst gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, bepaalt dat de adviesaanvraag de naam vermeldt van de gemachtigde of van de ambtenaar die de minister aanwijst om de afdeling wetgeving de dienstige toelichtingen te verstrekken.
In verband met de toevoeging van het huidige tweede lid aan artikel 82 van de voornoemde gecoördineerde wetten (1), staat in de memorie van toelichting bij het ontwerp dat de wet van 4 augustus 1996 zou worden, te lezen dat de mogelyjkheid om de gemachtigde ambtenaar te horen er nog maar eens op wijst "hoe belangrijk het is om de meest bevoegde persoon aan te wijzen om de afdeling wetgeving uitleg te verstrekken omtrent de bedoeling van de steller van het ontwerp" (2).
Het spreekt voor zich dat het aanwijzen van die "meest bevoegde persoon" des te belangrijker is wanneer, zoals in casu, om een advies wordt gevraagd binnen drie dagen en derhalve binnen een nog kortere termijn aan de afdeling wetgeving de relevante gegevens aangaande, op zijn minst, de rechtsgrond, de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan, moeten kunnen worden medegedeeld.
Terzake kon de door de minister in zijn adviesaanvraag aangewezen ambtenaar niet worden bereikt. Deze ambtenaar kon dan ook geen dienstige toelichtingen verstrekken over, onder meer, de reden waarom het ontwerp terugwerkt tot 1 januari 1997, hoewel de eerstkomende indexatie pas gepland is tegen 1 juni 1997.
Bijgevolg is het ontwerp niet in staat opdat de Raad van State, afdeling wetgeving, er advies over zou kunnen verlenen.
De kamer was samengesteld uit : de heren : J. De Brabandere, kamervoorzitter;
M. Van Damme, D. Albrecht, staatsraden;
Mevr. A. Beckers, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. M. Van Damme.
Het verslag werd uitgebracht door de H. W. Van Vaerenbergh, auditeur.
De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. M.-C. Ceule, eerste referendaris.
De griffier, A. Beckers.
De voorzitter, J. De Brabandere.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
begin
Publicatie : 1997-06-27 Numac : 1997022404