gepubliceerd op 12 mei 2014
Koninklijk besluit betreffende de uitoefening van de homeopathie
26 MAART 2014. - Koninklijk besluit betreffende de uitoefening van de homeopathie
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit koninklijk besluit heeft tot doel de uitoefening van de homeopathie te reglementeren in uitvoering van de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen (hierna de wet van 29 april 1999).
Met het oog op deze reglementering heeft de paritaire commissie, na een ontwerp van advies van de kamer homeopathie, de vereiste adviezen uitgebracht in het kader van artikel 3, §§ 2 en 3 van de wet van 29 april 1999.
Er werd gewaakt over de naleving van de procedure tot adviesverlening, nl. dat de paritaire commissie advies uitbrengt op de door de Kamer van homeopathie uitgebrachte adviezen. Wanneer de paritaire commissie de wettelijke termijn had overschreden, werd er een verslag opgemaakt betreffende de verschillende naar voren gebrachte standpunten.
Vanuit dit oogpunt werden, op advies van de Raad van State, alle adviezen van de Kamer Homeopathie voorgelegd aan de Paritaire Commissie. 1. Algemene bepalingen. 1.1. De registratie van de homeopathie.
Overeenkomstig artikel 3, § 2 van de wet van 29 april 1999, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, de niet-conventionele praktijken registreren waarvoor, overeenkomstig artikel 2, een kamer werd ingesteld.
Wegens vermelding van artikel 3, § 1 van de wet van 29 april 1999 als wettelijke basis van het advies van de paritaire commissie ontstond er volgens de Raad van State een juridisch risico en werd het advies van de paritaire commissie gevraagd overeenkomstig artikel 3, § 2 van de wet van 29 april 1999.
Ondanks het verdeeld advies van de paritaire commissie wordt met dit besluit de homeopathie toch geregistreerd vermits de wet van 29 april 1999 van bij de start homeopathie beschouwt als niet-conventionele praktijk.
Door een wettelijk kader op te stellen voor de homeopathie wordt de kwaliteit van de zorg gewaarborgd. 1.2. De definitie van homeopathie en andere definities.
Eveneens op basis van voormeld artikel 3, § 2 van de wet van 29 april 1999 dient het advies van de paritaire commissie een omschrijving van de praktijk in kwestie te omvatten.
Ondanks het verdeeld advies van de paritaire commissie wordt homeopathie gedefinieerd zoals geadviseerd door de kamer homeopathie en zoals voorgelegd aan de paritaire commissie met het oog op de rechtszekerheid.
Omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid van het besluit wordt de definitie echter beperkt tot een beknopte omschrijving. 2. Voorwaarden voor het verkrijgen van de registratie als homeopaat. Overeenkomstig artikel 3, § 3 van voormelde wet bepaalt de Koning, op grond van het door de paritaire commissie uitgebrachte advies, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden waaronder de beoefenaars van een geregistreerde niet-conventionele praktijk individueel geregistreerd kunnen worden.
Die voorwaarden kunnen met name betrekking hebben op de vereisten inzake de opleiding en een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene de opleiding met succes heeft afgerond, permanente bijscholing, de lijst van toegestane en/of niet-toegestane handelingen, een regeling inzake bekendmaking.
Ook deze adviezen dienen te worden uitgebracht na een ontwerp van advies van de kamer homeopathie.
Wat betreft de basisopleiding was er, aldus de Raad van State, enkel een advies van de Kamer homeopathie.
Omwille van het gebrek aan de vereiste twee derde meerderheid binnen de paritaire commissie betreffende de basisopleiding werd rekening gehouden met de verschillende standpunten.
Als eerste voorwaarde wordt bepaald dat men al erkend moet zijn als arts, tandarts of vroedvrouw wat betekent dat men voldoet aan de respectievelijke erkenningscriteria van deze beroepen. Dit criterium is gebaseerd op de gezondheidszorgberoepen van het KB nr. 78 die gemachtigd zijn geneesmiddelen voor te schrijven binnen de perken van hun bevoegdheid.
De andere voorwaarde houdt in dat enkel een universitair diploma homeopathie of diploma homeopathie van een hogeschool zal aanvaard worden voor de registratie. Echter, rekening houdend met de actuele omstandigheden waarin deze opleidingen nog niet georganiseerd worden door universiteiten of hogescholen dient er een oplossing aangereikt te worden.
Daarom zullen artsen, tandartsen en vroedvrouwen die reeds de homeopathie uitoefenen eveneens een beroep kunnen doen op de overgangsmaatregelen.
De opleiding homeopathie verschilt naargelang deze aangeboden wordt aan artsen, tandartsen of vroedvrouwen. Vandaar deze differentiatie in het koninklijk besluit.
De praktijkstage dient gevolgd te worden bij hetzij een arts-homeopaat, tandarts-homeopaat of vroedvrouw-homeopaat naargelang zijn gezondheidszorgberoep en die geregistreerd werd overeenkomstig dit besluit, dit om een zekere kwaliteitsgarantie in te bouwen.
In eerste instantie zal men stage kunnen volgen bij homeopaten die geregistreerd werden op basis van de overgangsmaatregelen.
Een verwijzing naar een registratie op basis van de overgangsmaatregelen zoals de Raad van State suggereerde zou evenwel te beperkt zijn. Immers, zal het in de toekomst (wanneer de opleiding homeopathie door de universiteiten of hogescholen georganiseerd wordt) mogelijk zijn om geregistreerd te worden op basis van de normale criteria.
Na verloop van tijd zou het dus mogelijk moeten zijn om praktijkstage te volgen bij homeopaten die geregistreerd werden op basis van de criteria in artikel 3 van het besluit en niet enkel op basis van de overgangsmaatregelen. 3. Voorwaarden voor het behoud van de registratie. Ook betreffende de permanente bijscholing was er, aldus de Raad van State, enkel een advies van de Kamer homeopathie.
Omwille van het gebrek aan de vereiste twee derde meerderheid binnen de paritaire commissie betreffende de permanente opleiding werd rekening gehouden met de verschillende standpunten.
Logischerwijze, om geregistreerd te blijven als homeopaat, moet men de bijzondere beroepstitel van arts of tandarts of de beroepstitel van vroedvrouw of van het gezondheidszorgberoep bedoeld in artikel 8 behouden, gezien de eerste voorwaarde om zich te kunnen registreren en rekening houdend met de beoefenaars die geregistreerd worden op basis van de overgangsmaatregelen.
De homeopaat die geen arts, tandarts of vroedvrouw is moet zich ook permanent bijscholen. Hiervoor kunnen nog criteria bepaald worden aangezien men hier momenteel nog geen zicht op heeft omdat ze niet bij de drie voorgaande gezondheidszorgberoepen horen. 4. Toegestane en/of niet toegestane handelingen. Ook betreffende de lijst met toegestane en/of niet toegestane handelingen voor beoefenaars van de homeopathie was er, aldus de Raad van State, enkel een advies van de Kamer homeopathie.
Omwille van het gebrek aan de vereiste twee derde meerderheid binnen de paritaire commissie betreffende dit onderwerp werd rekening gehouden met de verschillende standpunten.
In navolging van het advies van de Raad van State dat er een concrete lijst met toegestane en/of niet-toegestane handelingen dient opgesteld te worden, werd de adviesvraag naar een omschrijving van dergelijke lijst voorgelegd aan de paritaire commissie.
Deze stelde evenwel dat zulks onmogelijk is.
Opgemerkt wordt dat het KB nr. 78 zelf niet voorziet in dergelijke lijst voor de gezondheidszorgberoepen, doch zich beperkt tot een omschrijving van de competenties.
Voor homeopathie wordt dezelfde lijn gevolgd en wordt bijgevolg gesteld dat de beoefenaar de homeopathie slechts mag uitoefenen binnen de perken van zijn bevoegdheden toegekend overeenkomstig het KB nr. 78. Dit wordt verklaard door het feit dat men slechts bevoegd is om handelingen te stellen binnen de bevoegdheden van het beroep waarvoor men erkend is op basis van het KB nr.78.
Bovendien mag de homeopathie slechts complementair aan het gezondheidszorgberoep van het KB nr. 78 uitgeoefend worden.
Dit betekent dat homeopathie pas mag uitgeoefend worden door diegenen die erkend zijn als arts, tandarts of vroedvrouw of als een andere gezondheidszorgbeoefenaar van het KB nr. 78 die minimum een bacheloropleiding vereist.
Op te merken valt dat het KB nr. 78 bovendien kracht van wet heeft, waaraan geen afbreuk kan worden gedaan via koninklijk besluit. 5. Bekendmaking. Wegens vermelding van artikel 3, § 1 van de wet van 29 april 1999 als wettelijke basis van het advies van de paritaire commissie betreffende de bekendmaking van toepassing op de homeopaten, ontstond er volgens de Raad van State een juridisch risico en werd het advies van de paritaire commissie gevraagd overeenkomstig artikel 3, § 3 van de wet van 29 april 1999.
Gelet op het verdeeld advies van de paritaire commissie opteert het koninklijk besluit toch om regels te bepalen inzake bekendmaking met het oog op de garantie van de rechten van de patiënt. 6. Overgangsmaatregelen. De Raad van State had in haar advies geen opmerkingen betreffende de overgangsmaatregelen in dit besluit.
Rekening houdend met alle belangen werden de maatregelen in dit koninklijk besluit voorgesteld.
Bijgevolg kunnen ook personen die geen arts, tandarts of vroedvrouw zijn geregistreerd worden als homeopaat. In het belang van de volksgezondheid en de bescherming van de patiënten dienen deze personen wel aan de overgangsmaatregelen van het koninklijk besluit te voldoen.
Ze dienen een opleiding homeopathie gevolgd te hebben die goedgekeurd wordt door de kamer homeopathie. Uiteraard zal de kamer de dossiers op gelijke wijze dienen te behandelen en geen ad-hoc beslissingen mogen nemen. Daarom stelt de kamer best criteria op om ongelijkheden te vermijden.
Op de datum van inwerkingtreding van dit besluit moet men houder zijn van een beroepstitel van een gezondheidszorgberoep zoals bepaald in het KB nr. 78 die minimum een bacheloropleiding bekroont, om aanspraak te kunnen maken op de overgangsmaatregel.
In tegenstelling tot het bijkomend advies van de kamer homeopathie moet de bacheloropleiding die toegang geeft tot een gezondheidszorgberoep reeds beëindigd zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
De kamer homeopathie stelde voor dat het volstaat om ingeschreven te zijn voor dergelijke bacheloropleiding en dat er vijf jaar de tijd moet worden gegeven om deze opleiding te voleindigen. Dat zou betekenen dat er, na de inwerkingtreding van dit besluit, zich nog mensen kunnen inschrijven voor dergelijke opleiding om zich dan te beroepen op de overgangsmaatregel.
Dit koninklijk besluit volgt op dit punt dus niet het advies van de kamer homeopathie omdat enkel aan de personen die de homeopathie reeds uitoefenen de mogelijkheid wil geboden worden zich te laten registreren als homeopaat.
Daarmee wordt vermeden dat personen tijdens hun bacheloropleiding nog zouden beslissen de homeopathie te willen uitoefenen en dat er nog nieuwe inschrijvingen zouden gebeuren voor dergelijke bacheloropleiding met het oog op de overgangsmaatregel.
Opleidingen die niet medisch van aard zijn bieden bovendien weinig garanties voor de patiënt en voor niet-medische beroepen bestaat er ook geen deontologisch toezicht zoals voor de gezondheidszorgberoepen.
Het is ook de bedoeling van een overgangsmaatregel beroepsbeoefenaars te regulariseren die de praktijk nu reeds uitoefenen en niet om nieuwe beoefenaars, die niet aan de basisvoorwaarden voldoen, dezelfde rechten te geven.
De overgangsmaatregelen worden namelijk beschouwd als een uitzondering op het principe dat in de toekomst enkel nog artsen, tandartsen en vroedvrouwen zich zullen kunnen registreren als homeopaat.
De datum van inwerkingtreding als limiet stellen voor het volgen van de opleiding homeopathie dient om te vermijden dat personen zich nu nog inschrijven voor een opleiding homeopathie om alsnog geregistreerd te kunnen worden.
Er dient eveneens een opleiding van minimum 150 effectieve uren gevolgd te worden betreffende de niet-homeopathische farmacologie en het klinisch onderzoek van de patiënt.
Deze opleiding moet garanderen dat de beoefenaars van de homeopathie ook voldoende kennis verwerven over niet-homeopathische geneesmiddelen.
Er wordt nog 5 jaar tijd gegeven om de aanvraag tot registratie op basis van overgangsmaatregelen in te dienen zodat de betrokkenen hun opleiding homeopathie kunnen beëindigen en deze overgangsmaatregelen uiteindelijk zullen uitdoven.
Daarnaast zal elke persoon die gemachtigd is om de homeopathie overeenkomstig de door het overgangsstelsel bedoelde voorwaarden te beoefenen er zich van moeten vergewissen dat, alvorens enige behandeling te beginnen, de patiënt een recente door een arts opgestelde diagnose voorlegt.
Indien de patiënt een dergelijke diagnose niet wenst voor te leggen, zal de homeopaat hem een kwijting moeten laten tekenen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
Raad van State, afdeling Wetgeving advies 53.789/2 van 23 september 2013 over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de uitoefening van de homeopathie' Op 19 juli 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot 30 september 2013 (*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de uitoefening van de homeopathie'.
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 23 september 2013.
De kamer was samengesteld uit Yves KREINS, kamervoorzitter, Pierre VANDERNOOT en Martine BAGUET, staatsraden, Sébastien VAN DROOGHENBROECK en Marianne DONY, assessoren, en Anne-Catherine VAN GEERSDAELE, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Xavier DELGRANGE, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 23 september 2013.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
ALGEMENE OPMERKINGEN 1. Naar luid van het eerste lid van de aanhef, steunt het ontwerp van koninklijk besluit op drie bepalingen van de wet van 29 april 1999 `betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen', namelijk de artikelen 3, 8 en 10, § 2. 1.1. Artikel 3 van die wet van 29 april 1999 luidt als volgt : " § 1. Binnen zes maanden na haar instelling, formuleert de paritaire commissie ten behoeve van de minister een advies betreffende de algemene voorwaarden die gelden voor de uitoefening van alle niet-conventionele praktijken.
Dat advies heeft met name betrekking op de beroepsverzekering en de minimale dekking, het lidmaatschap van een erkende beroepsorganisatie, een registratiesysteem, een regeling inzake bekendmaking, een lijst van niet toegestane handelingen voor beoefenaars die geen arts zijn.
Op grond van dat advies worden die algemene voorwaarden door de Koning vastgesteld bij in Ministerraad overlegd besluit. Elke bepaling waarbij de Koning afwijkt van het door de paritaire commissie uitgebrachte advies, moet uitdrukkelijk met redenen worden omkleed. § 2. Op advies van de paritaire commissie kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, de niet-conventionele praktijken registreren waarvoor, overeenkomstig artikel 2, een kamer werd ingesteld.
De paritaire commissie doet uitspraak binnen drie maanden na de overzending van het ontwerp van advies van de betrokken kamer, overeenkomstig artikel 5, § 4.
Op verzoek van de paritaire commissie kan die termijn met maximaal drie maanden worden verlengd. Na afloop van die periode wordt het advies geacht te zijn uitgebracht en wordt een verslag betreffende de verschillende, in de paritaire commissie naar voren gebrachte standpunten aan de minister overgezonden.
Het door de paritaire commissie uitgebrachte advies heeft betrekking op de gepastheid van de registratie van de niet-conventionele praktijk, rekening houdend met criteria inzake de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorgverstrekking, alsook met de positieve invloed ervan op de gezondheidstoestand van de patiënten; daarnaast bevat het advies een omschrijving van de praktijk in kwestie.
Elke bepaling waarbij de Koning afwijkt van het door de paritaire commissie uitgebrachte advies, moet uitdrukkelijk met redenen worden omkleed. § 3. Binnen de 3 maanden nadat de betrokken Kamer een ontwerp van advies heeft medegedeeld, brengt de paritaire commissie een advies uit over de voorwaarden waaronder de beoefenaars van een geregistreerde niet-conventionele praktijk individueel geregistreerd kunnen worden.
Die voorwaarden kunnen met name betrekking hebben op de vereisten inzake de opleiding en een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene de opleiding met succes heeft afgerond, permanente bijscholing, de lijst van toegestane en/of niet-toegestane handelingen, een regeling inzake bekendmaking.
Zo de paritaire commissie na afloop van de vastgestelde termijn geen advies heeft verstrekt, wordt dat advies geacht te zijn uitgebracht en wordt een verslag betreffende de verschillende, in de paritaire commissie naar voren gebrachte standpunten aan de minister overgezonden.
Op grond van het door de paritaire commissie uitgebrachte advies, bepaalt de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden voor de individuele registratie van de beoefenaars.
Elke bepaling waarbij de Koning van dat advies afwijkt, moet uitdrukkelijk met redenen worden omkleed." 1.2. In artikel 10, § 2, van de voornoemde wet van 29 april 1999 wordt het volgende bepaald : "Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning, na advies van de paritaire commissie, één of meerdere bepalingen van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, van toepassing verklaren op de andere dan de in de artikelen 2, 3, 21bis, 21quater en 22 van voormeld besluit bedoelde beoefenaars van de krachtens deze wet geregistreerde niet-conventionele praktijken, alsmede op de beroepsbeoefenaars bedoeld in § 1 voor zover het handelingen betreft buiten hen door of krachtens het koninklijk besluit nr. 78 toegekende bevoegdheden." 2.1. Artikel 3 van de voornoemde wet van 29 april 1999 onderscheidt twee onderdelen in de procedure voor het ontwerpen van de regelgeving. 2.2. In een eerste onderdeel treedt de paritaire commissie op (1) teneinde een transversale regelgeving tot stand te brengen die van toepassing is op alle niet-conventionele praktijken.
In artikel 3, § 1, van de voornoemde wet van 29 april 1999 wordt immers bepaald dat de paritaire commissie een advies dient te formuleren betreffende de algemene voorwaarden die gelden voor de uitoefening van alle niet-conventionele praktijken; dat advies heeft inzonderheid betrekking op : -de beroepsverzekering en de minimale dekking (2); - het lidmaatschap van een erkende beroepsorganisatie (3); - een registratiesysteem; - een regeling inzake bekendmaking (4); - een lijst van niet toegestane handelingen voor beoefenaars die geen arts zijn.
De bepalingen die in dat verband worden uitgevaardigd, moeten worden opgenomen in een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Elke bepaling waarbij de Koning afwijkt van het door de paritaire commissie uitgebrachte advies, moet bovendien met bijzondere redenen worden omkleed. 2.3. Het tweede onderdeel impliceert dat de paritaire commissie haar advies uitbrengt op grond van een ontwerp van advies opgemaakt door de kamer bevoegd voor de niet-conventionele praktijk, waarbij de desbetreffende regels in dat geval slechts in beperkte mate van toepassing zijn op deze praktijk.
Krachtens artikel 3, § 2, van de voornoemde wet van 29 april 1999 brengt de paritaire commissie een advies uit dat betrekking heeft op de gepastheid van de registratie van de niet-conventionele praktijk, rekening houdend met criteria inzake de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorgverstrekking, alsook met de positieve invloed ervan op de gezondheidstoestand van de patiënten en stelt zij eveneens een omschrijving voor van de praktijk in kwestie.
Krachtens artikel 3, § 3, van dezelfde wet van 29 april 1999 brengt de paritaire commissie een advies uit over de voorwaarden waaronder de beoefenaars van een geregistreerde niet-conventionele praktijk individueel geregistreerd kunnen worden, welke voorwaarden met name betrekking kunnen hebben op de vereisten inzake de opleiding en een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene de opleiding met succes heeft afgerond, permanente bijscholing, de lijst van toegestane en/of niet-toegestane handelingen, een regeling inzake bekendmaking.
Luiden zowel paragraaf 2 als paragraaf 3 van artikel 3 doet de paritaire commissie uitspraak over een ontwerp van advies opgesteld door de kamer die bevoegd is voor de desbetreffende praktijk; ze doet dit binnen een termijn van drie maanden vanaf de overzending van dit ontwerp, met dien verstande dat elke bepaling waarbij de Koning van dat advies afwijkt, uitdrukkelijk met redenen moet worden omkleed.
Slechts bij ontstentenis van een advies binnen de termijn van drie maanden wordt een verslag opgesteld betreffende de verschillende naar voren gebrachte standpunten en kan er voorbijgegaan worden aan het advies van de paritaire commissie. 2.4. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit betreft slechts één niet-conventionele praktijk, namelijk de homeopathie, en valt aldus onder de procedure die beschreven wordt in artikel 3, §§ 2 en 3, van de voornoemde wet van 29 april 1999. Het ontwerp is immers niet bedoeld om regels vast te stellen die van toepassing zijn op de uitoefening van alle niet-conventionele praktijken en valt niet binnen het toepassingsgebied van de procedure bedoeld in artikel 3, § 1.
Het ontwerp heeft betrekking op : - de definitie van de homeopathie (artikel 1, 5°, van het ontwerp), die om die reden valt onder de procedure bedoeld in artikel 3, § 2, van de voornoemde wet van 29 april 1999; - de individuele registratie van de uitoefening van de niet-conventionele praktijk van de homeopathie en van de procedure waarin daartoe voorzien is (artikelen 2, 5 en 6 van het ontwerp), de voorwaarden voor die registratie die verband houden met de opleiding en de getuigschriften waaruit blijkt dat de betrokkene de opleiding met succes heeft afgerond, de permanente bijscholing (artikelen 7 en 8 van het ontwerp), de toegestane handelingen (artikel 10 van het ontwerp) en de bekendmaking (artikel 11 van het ontwerp), die aldus vallen onder de procedure bedoeld in artikel 3, § 3, van diezelfde wet van 29 april 1999. 2.5. Tot op heden is nog geen enkel koninklijk besluit uitgevaardigd met toepassing van artikel 3, § 1, van de voornoemde wet van 29 april 1999. De vraag rijst of de logische volgorde die gehanteerd is bij het ontwerpen en het opstellen van artikel 3 van de wet aldus gevolgd is, aangezien geen enkele transversale maatregel getroffen is die van toepassing is op alle niet-conventionele praktijken teneinde een kader te scheppen voor het dispositief van elk van de niet-conventionele praktijken waarvoor een kamer in het leven is geroepen.Daardoor is het niet zeker dat de samenhang van de algemene en bijzondere regels, alsook de onderlinge samenhang ervan, daadwerkelijk gewaarborgd kan worden. 2.6. Wat het om advies voorgelegde ontwerpbesluit betreft, blijkt niet uit het dossier dat aan de Raad van State is bezorgd dat aan de procedure bedoeld in artikel 3, §§ 2 en 3, van de voornoemde wet van 29 april 1999 op correcte wijze uitvoering is gegeven, terwijl het ontwerpbesluit uitvoering geeft aan die bepaling.
Het laat zich immers aanzien dat voor een aantal van de regels die in de ontworpen tekst opgenomen zijn (bijvoorbeeld de definitie van homeopathie (5), de basisopleiding (6), de permanente opleiding (7) en de toegestane handelingen (8), die respectievelijk geregeld worden in de artikelen 1, 5°, 7, 8 en 10 van het ontwerp), enkel een advies van de Kamer voor homeopathie is uitgebracht.
Voor een aantal bepalingen van het ontwerpbesluit kan er weliswaar van uitgegaan worden dat er een advies van de Kamer voor Homeopathie en een advies van de paritaire commissie gegeven is, met name : - de artikelen 5 tot 6 betreffende de registratie, in zoverre het advies van de paritaire commissie van 22 november 2012, zoals blijkt uit de overwegingen, weliswaar voorgesteld wordt als een advies uitgebracht op grond van artikel 3, § 1, van de voornoemde wet van 29 april 1999, doch, wat de criteria betreft die in aanmerking genomen worden, steunt op die welke vermeld worden in artikel 3, § 2, van dezelfde wet en bovendien alleen verwijst naar het advies van de Kamer voor Homeopathie van 18 september 2012; - artikel 11 betreffende de bekendmaking daar, hoewel het advies van de paritaire commissie van 22 november 2012, naar luid van één van de overwegingen ervan, gegeven is op grond van artikel 3, § 1, van de voornoemde wet van 29 april 1999, het desalniettemin op bijzondere wijze betrekking heeft op de regels inzake de bekendmaking die gelden voor de artsen en niet-artsen en bovendien uitgebracht is steunend op een advies van de Kamer voor Homeopathie van 18 september 2012 uitgebracht op grond van artikel 3, § 3, van diezelfde wet van 29 april 1999.
Een dergelijke analyse veronderstelt een zeer ruime interpretatie van de procedurele regels van de voornoemde wet van 29 april 1999. Het vereiste van rechtszekerheid dat ten grondslag moet liggen aan zowel de uitwerking, als de inhoud van wets- en verordeningsbepalingen staat daar volledig haaks op. 3. De paritaire commissie heeft daarentegen op 22 november 2011 een advies verleend in het kader van de uitbreiding van het toepassingsgebied van koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967 `betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies', zoals bepaald in artikel 10, § 2, van de voornoemde wet van 29 april 1999, op welke bepaling artikel 4 van het ontwerpbesluit steunt. 4. De bepalingen van artikel 10, § 2, van de voornoemde wet van 29 april 1999 zijn weliswaar in acht genomen, maar dit is evenwel niet het geval met de bepalingen betreffende de procedure bedoeld in artikel 3, §§ 2 en 3, van dezelfde wet, die niet allemaal op correcte wijze zijn toegepast.Er behoort evenwel te worden opgemerkt dat de wetgever in dat artikel 3, §§ 2 en 3, een zodanig gedetailleerd overzicht heeft willen schetsen van de procedure voor de aanneming van de koninklijke uitvoeringsbesluiten, door, op zijn minst voor elk van de kwesties die daarin opgenoemd worden, zowel een beroep te doen op de Kamer voor Homeopathie, als op de paritaire commissie, om zich ervan te vergewissen dat voor de desbetreffende aangelegenheid pas een regeling tot stand komt na afloop van een procedure waarbij de onderscheiden partijen die betrokken zijn bij de niet-conventionele praktijk in kwestie, in een welbepaalde volgorde betrokken worden.
In artikel 3, §§ 2 en 3 wordt weliswaar voorzien in de mogelijkheid om voorbij te gaan aan het advies van de paritaire commissie, van het ogenblik af dat deze, gelet op het feit dat ze geen advies heeft kunnen uitbrengen, een verslag heeft opgesteld betreffende de verschillende naar voren gebrachte standpunten. De gemachtigde van de minister heeft een verslag van 31 mei 2012 overgezonden dat door de paritaire commissie is opgesteld. Dat verslag bevat evenwel geen naar voren gebrachte standpunten, maar alleen een uitwisseling van meningen over de beste manier van handelen bij het onderzoek van de onderscheiden agendapunten en van het te volgen tijdschema.
Op te merken valt bijgevolg dat aan artikel 3, §§ 2 en 3, van de voornoemde wet van 29 april 1999 niet op correcte wijze uitvoering gegeven is en dat de steller van het ontwerp door het verloop en de inhoud van de verschillende stappen van de onderscheiden procedures die daarin vervat liggen, niet nauwkeurig in acht te nemen, op kritiek dreigt te stuiten. Om die redenen loopt de tekst die hij ter fine van advies voorlegt ernstig gevaar om vernietigd te worden door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. 5. De voorafgaande vormvereisten bepaald in artikel 3, §§ 2 en 3, van de voornoemde wet van 29 april 1999 behoren derhalve correct en volledig vervuld te worden.Het staat aan de steller van het ontwerp om daarop toe te zien.
Onder voorbehoud van deze zeer belangrijke algemene opmerking worden de volgende bijzondere opmerkingen geformuleerd.
BIJZONDERE OPMERKINGEN VOORAFGAANDE OPMERKING Wat betreft de naleving van de voorwaarden bepaald in artikel 3, §§ 2 en 3, van de voornoemde wet van 29 april 1999, is de afdeling Wetgeving van de Raad van State niet bij machte zich uit te spreken over de vraag of het voorliggende ontwerp op een aantal punten al dan niet afwijkt van het advies van de paritaire commissie. Deze opmerking geldt voor het hele ontwerp met inbegrip van de artikelen 5 en 6 (regels inzake de registratie), alsook van artikel 11 (regels inzake de bekendmaking) van het ontwerp, aangezien, zoals erop gewezen is in algemene opmerking 4, het twijfelachtig is of de adviezen van de Kamer voor Homeopathie en van de paritaire commissie uitgebracht zijn met strikte inachtneming van artikel 3, §§ 2 en 3, van de voornoemde wet van 29 april 1999.
AANHEF Aangezien het ontwerpbesluit uitsluitend uitvoering geeft aan de paragrafen 2 en 3 van artikel 3 van de voornoemde wet van 29 april 1999, dient het eerste lid te worden aangevuld met de vermelding van die paragrafen.
DISPOSITIEF Artikel 6 1. In artikel 6, eerste lid, wordt het volgende bepaald : "De Minister heeft twee maanden om, via de administratie, de aanvraag tot registratie voor te leggen...".
Een bepaling waarin de administratie wordt voorgesteld als een afzonderlijke instelling, terwijl deze hiërarchisch ondergeschikt is aan de minister die zelf verantwoording verschuldigd is aan het Parlement, behoort vermeden te worden.
De woorden "via de administratie" dienen te vervallen en in voorkomend geval dienen de woorden "of zijn gemachtigde" te worden ingevoegd na het woord "Minister", met dien verstande dat zulk een overdracht van bevoegdheid geen betrekking mag hebben op een aangelegenheid die bij verordening kan worden geregeld, maar op de tenuitvoerlegging van handelingen vastgesteld met toepassing van de procedure die bij het ontwerp wordt ingevoerd. 2. Aangezien in artikel 1, 2°, van het ontwerp een definitie gegeven wordt van het Directoraat-Generaal, leidt de afdeling Wetgeving van de Raad van State daaruit af dat daarnaar verwezen wordt in artikel 6, tweede lid, van het ontwerp, wanneer daarin de woorden "de administratie" gebezigd worden.Indien dat de bedoeling is van de steller dienen de woorden "de administratie" vervangen te worden door de woorden "het directoraat-generaal".
Voorts dient voor de opsomming in artikel 6, tweede lid, gebruik gemaakt te worden van de onderverdelingen 1°, 2°, ... 5 (9). 3. Naar luid van artikel 6, tweede lid, 3°, van het ontwerp, kan de minister "mits motivatie" beslissen om het attest van registratie niet te ondertekenen. De formele motiveringsplicht waarin aldus wordt voorzien, vloeit reeds voort uit de wet van 29 juli 1991 `betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen'. Deze dient dan ook niet te worden gememoreerd in het voorliggende ontwerp.
Artikel 8 1. In artikel 8, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat voor artsen "het praktische gedeelte minimum 200 uren stage bij een arts-homeopaat" omvat. De afdeling Wetgeving van de Raad van State veronderstelt dat onder "arts-homeopaat" voor de periode gedurende welke de artsen-homeopaten opgeleid worden met in achtneming van het ontworpen besluit, verstaan dienen te worden de artsen die geregistreerd worden als homeopaten overeenkomstig artikel 12, § 1, van het ontwerp, dat de situatie van de artsen regelt die op de datum van inwerkingtreding van het voorliggende ontwerp, reeds de niet-conventionele praktijk van de homeopatie uitoefenen.
De tekst behoort in die zin te worden verduidelijkt. 2. Artikel 8, § 2, van het ontwerp draagt de minister op om "de minimale inhoud en vormen van de opleiding homeopathie nader (te) bepalen". In advies 27.412/3 dat gegeven is op 24 maart 1998 over een voorontwerp dat aanleiding gegeven heeft tot de voornoemde wet van 29 april 1999, heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State reeds het volgende gesteld : "De federale wetgever is bevoegd om het uitoefenen van bepaalde activiteiten van medische of paramedische aard afhankelijk te stellen van een erkenning of een registratie, en die erkenning of registratie aan vereisten o.m. van studie en opleiding te onderwerpen (10). Door de registratie van de beoefenaar van een niet-conventionele praktijk afhankelijk te stellen van het bezit van een door de Koning vastgesteld getuigschrift, zou de wetgever niet de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake onderwijs betreden, mits een door de gemeenschappen uitgereikt getuigschrift wordt bedoeld (11)"(12).
In arrest nr. 74/97 van 17 december 1997 heeft het Grondwettelijk Hof het volgende geoordeeld : "B.4.2. Door, zoals in artikel 2, § 1, van de wet van 29 april 1994, het voeren van de titel van gespecialiseerd opvoederbegeleider afhankelijk te maken van het bezit van een door de Koning vastgesteld, doch door de gemeenschappen uitgereikt diploma, regelt de federale wetgever als dusdanig niet een onderwijsaangelegenheid in de zin van artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet.
B.4.3. Naar aanleiding van de vaststelling van de voorwaarden voor het voeren van een beroepstitel mag de federale wetgever evenwel niet de bevoegdheid van de gemeenschappen inzake onderwijs betreden.
Krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet is de bevoegdheid van de federale wetgever inzake onderwijs beperkt tot de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht, de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's, en de pensioenregeling. In dat verband dienen de artikelen 2, § 2, 4 en 5 van de wet te worden onderzocht.
B.4.4. Artikel 2, § 2, van de wet van 29 april 1994 machtigt de Koning de nodige maatregelen te nemen met, onder meer, het oog op de vaststelling van de structuur en de bekrachtiging van de opleiding van gespecialiseerd opvoederbegeleider en van de opleidingen die in dat verband leiden tot herscholing, specialisering en vervolmaking. Die bevoegdheidstoewijzing reikt verder dan de vaststelling van de minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma's, doordat zij onvermijdelijk betrekking heeft op de organisatie van opleidingen - zij het basisopleidingen of bijscholingen - en de bekrachtiging van dergelijke opleidingen.
Zodoende betreedt de federale wetgever de bevoegdheid van de gemeenschappen. De verplichting voor de Koning om de Hem toegewezen bevoegdheid slechts uit te oefenen na het advies van elke gemeenschap te hebben ingewonnen op de in de wet aangegeven manier, is niet van die aard dat zij die bevoegdheidsoverschrijding kan verhelpen".
Het is bijgevolg moeilijk denkbaar dat aan de minister de bevoegdheid wordt gesubdelegeerd om de inhoud van een opleiding te bepalen.
Bovendien moet zulks geschieden met inachtneming van de bevoegdheden van de gemeenschappen inzake onderwijs, rekening houdend met de net aangehaalde rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.
Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 9, § 2, tweede lid, 4°, en vierde lid, van het ontwerp.
Artikel 9 1. Aangezien in artikel 3 van de voornoemde wet van 29 april 1999 reeds de regel vervat ligt volgens welke de registratie toegekend wordt voor een onbepaalde duur, staat het niet aan de Koning om de inhoud van die bepaling over te nemen in het ontwerpbesluit. Zulke een werkwijze kan immers verwarring doen ontstaan over de aard van de desbetreffende regel. Het wekt overigens de indruk dat de Regering bevoegd is om deze regel te wijzigen, terwijl die bevoegdheid alleen de wetgever toekomt.
Het eerste deel van de zin van artikel 9, § 1, eerste lid, van het ontwerp moet vervallen. 2. Aangezien artikel 9 ertoe strekt te bepalen welke voorwaarden verbonden zijn aan het behoud van de gevolgen van de registratie, behoort het tweede gedeelte van de zin van artikel 9, § 1, eerste lid, gesteld te worden als volgt : "Aan het behoud van de gevolgen van de registratie zijn de volgende voorwaarden verbonden :". Daarop dienen de voorwaarden die gesteld worden in de huidige paragraaf 2 van de bepaling in een opsomming vermeld te worden.
De bepaling dient in haar geheel te worden herzien, teneinde rekening te houden met deze opmerking. 3. Het is de afdeling Wetgeving niet duidelijk waarom in artikel 9, § 2, derde lid, van het ontwerp bepaald wordt dat het attest dat aangeeft dat de "vorming succesvol werd gevolgd", door de Kamer Homeopathie moet worden goedgekeurd.De taken die aan deze kamer zijn opgedragen, worden overigens bij wet bepaald en bij het ontwerpbesluit kunnen aan deze kamer geen andere taken worden opgedragen. De taak waarvan in casu sprake is, past uiteraard niet binnen de werkingssfeer van de wet. 4. Het verdient aanbeveling om in voorkomend geval het dispositief van het ontwerpbesluit aan te vullen met preciezere regels omtrent de wijze van schorsing en intrekking van de registratie, alsook inzake het beroep tegen een beslissing tot schorsing of intrekking;in artikel 8, § 4, van de voornoemde wet van 29 april 1999 wordt de Koning daartoe gemachtigd.
Artikel 10 en bijlage 1 1. Artikel 3, § 3, van de voornoemde wet van 29 april 1999 verleent de Koning de bevoegdheid om de voorwaarden voor de individuele registratie te bepalen, waaronder ook die welke verband houden met de "lijst van toegestane en/of niet-toegestane handelingen". Artikel 10 van het ontwerp geeft niet op correcte wijze uitvoering aan dat artikel 3, § 3, aangezien het voorziet in een machtiging om de homeopathie slechts "op complementaire wijze" uit te oefenen naast het beroep van arts-homeopaat, tandarts-homeopaat of vroedvrouw-homeopaat, waarbij verwezen wordt naar voorwaarden die verkeerdelijk voorgesteld worden als een lijst en die bepaald worden in een bijlage bij het ontwerp; deze bijlage bepaalt zich er immers toe de uitoefening van de homeopathie te machtigen "binnen de perken van hun bevoegdheden (13) overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 78" en "voor die indicaties waarvoor de werking aangetoond is volgens Evidence Based Medicine (EBM)". Ze bevat dus geen enkele lijst met een opsomming van de handelingen (14).
Het staat derhalve aan de steller van het ontwerp om volledig uitvoering te geven aan de machtiging die de wetgever hem heeft verleend en om het voorliggende ontwerp aan te vullen met een "lijst van toegestane en/of niet-toegestane handelingen". 2. In het dispositief van artikel 10 zijn de woorden "op complementaire wijze" niet voldoende nauwkeurig en in het verslag aan de Koning worden deze ook niet nader verduidelijkt.De wijze waarop artikel 10 is gesteld, geeft aldus aanleiding tot rechtsonzekerheid voor de adressaten van de rechtsnorm.
Dit artikel behoort te worden herzien in het licht van deze opmerking.
Artikel 11 1. In artikel 11, § 1, eerste lid, zijn de woorden ", en dit met inachtneming van de wetten van ons land" zinloos en dienen dan ook te vervallen.2. De woorden "en de door de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uitgebrachte adviezen" dienen ook geschrapt te worden, aangezien die adviesbevoegdheid aan de orde van geneesheren is verleend bij artikel 6 van koninklijk besluit nr.79 van 10 november 1967 `betreffende de orde der geneesheren', welk koninklijk besluit van toepassing is op de geneesheren die ingeschreven zijn bij de orde en het dus niet nodig is om dit hier te herhalen.
De griffier, A.-C. VAN GEERSDAELE De voorzitter, Y. KREINS _______ Nota's (*) Bij e-mail van 31 juli 2013. 1 Binnen de niet-dwingende termijn van zes maanden vanaf de instelling van de paritaire commissie. 2 Zie het advies van de paritaire commissie van 27 september 2012 `betreffende de beroepsverzekering en de minimale dekking van de niet-conventionele praktijken'. 3 Zie het advies van de paritaire commissie van 13 november 2012 `betreffende de aansluiting bij een beroepsvereniging van niet-conventionele praktijken'. 4 Zie het advies van de paritaire commissie van 22 november 2012, gegeven op grond van artikel 3, § 1, van de voornoemde wet van 29 april 1999 en dat betrekking heeft op de niet-conventionele praktijken inzake de homeopathie, de osteopathie en de chiropraxie. 5 Zie het advies van de Kamer voor Homeopathie van 18 september 2012 `betreffende een definitie van de bedoelde praktijk'. 6 Zie de adviezen van de Kamer voor Homeopathie van 18 september 2012 `betreffende de basisopleiding voor homeopaten' en van 25 juni 2013 `betreffende de homeopathische opleiding'. 7 Zie het advies van de Kamer voor Homeopathie van 20 november 2012 `betreffende de permanente vorming van homeopaten' en de bijkomende adviezen van diezelfde kamer van 25 juni 2013 `betreffende het aantal uren en inhoud van de permanente vorming van respectievelijk arts-homeopaten, tandarts-homeopaten en vroedvrouw-homeopaten'. 8 Zie het advies van de Kamer voor Homeopathie van 27 november 2012 `betreffende de lijst met toegestane en/of niet-toegestane handelingen voor de homeopaten'. 9 Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 58. 10 Voetnoot 6 van het geciteerde advies : Zie Arbitragehof, 18 december 1996, nr. 81/96, overw. B.4.2. 11 Voetnoot 7 van het geciteerde advies : Zie Arbitragehof, 17 december 1997, nr. 74/97, overw. B.4.2. 12 Opmerking onder artikel 3 (Parl.St. Kamer, 1997-1998, nr. 1714/1). 13 In de hoedanigheid van arts, tandarts of vroedvrouw. 14 Het is hoe dan ook niet aanvaardbaar dat die handelingen, zoals de Kamer Homeopathie voorstelt in haar advies van 27 november 2012, worden "beschreven in de handleidingen van de verschillende scholen die erkend" zijn, aangezien aan die scholen geen enkele regelgevende bevoegdheid kan worden verleend.
26 MAART 2014. - Koninklijk besluit betreffende de uitoefening van de homeopathie FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen, artikel 3, §§ 2 en 3;
Gelet op de adviezen van de kamer "homeopathie", gegeven op 18 september 2012, 20 november 2012, 27 november 2012 en 25 juni 2013;
Gelet op de adviezen van de Paritaire Commissie, gegeven op 27 september 2012, 13 november 2012, 22 november 2012, 29 november 2012 en 21 november 2013;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 juli 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister voor Begroting, gegeven op 10 juli 2013;
Overwegende dat er krachtens artikel 19/1 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling een effectbeoordeling werd uitgevoerd;
Overwegende dat hieruit blijkt dat de maatregel geen effecten op de duurzame ontwikkeling heeft;
Gelet op advies 53.789/2 van de Raad van State, gegeven op 23 september 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de Minister : de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft;2° het Directoraat-Generaal : het Directoraat-Generaal Gezondheidszorg van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;3° het koninklijk besluit nr.78 : het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepenen; 4° de wet van 29 april 1999 : de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen;5° homeopathie : een therapeutische benadering die bestaat in het, op basis van de individuele symptomen van de patiënt, voorschrijven van een homeopathisch geneesmiddel dat bij een gezonde persoon tijdens het testen van een gedynamiseerd (verdund én gepotentieerd) basisproduct/geneesmiddel gelijkende symptomen veroorzaakt heeft volgens het principe "similia similibus curentur" ofwel "het gelijke met het gelijkende genezen";6° homeopaat : de beoefenaar van de homeopathie, die tevens arts, tandarts, vroedvrouw of een gezondheidszorgbeoefenaar is zoals bepaald in artikel 8 en dit overeenkomstig het koninklijk besluit nr.78; 7° de kamer homeopathie : de kamer "homeopathie" bedoeld in artikel 2, § 3, van de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen;8° een erkende opleiding : een opleiding die beantwoordt aan de voorwaarden vermeld in artikel 4.
Art. 2.Homeopathie wordt geregistreerd als niet-conventionele praktijk in de zin van de wet van 29 april 1999. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het verkrijgen van de registratie als homeopaat
Art. 3.Wie wenst geregistreerd te worden als homeopaat moet : - houder zijn van een bijzondere beroepstitel van arts of tandarts of van een beroepstitel van vroedvrouw, en, - beschikken over een diploma homeopathie van universitair of hoger onderwijs dat een opleiding bekroont die beantwoordt aan de vereisten in artikel 4.
Art. 4.§ 1. De in artikel 3 bedoelde opleiding bestaat uit een theoretisch en een praktisch gedeelte.
Voor artsen omvat het theoretische gedeelte minimum 400 uren en het praktische gedeelte minimum 200 uren stage bij een arts-homeopaat die geregistreerd werd overeenkomstig dit besluit.
Voor tandartsen omvat het theoretische gedeelte minimum 150 uren en het praktische gedeelte minimum 50 uren stage bij een tandarts-homeopaat die geregistreerd werd overeenkomstig dit besluit.
Voor vroedvrouwen omvat het theoretische gedeelte minimum 50 uren en het praktische gedeelte minimum 50 uren stage bij een vroedvrouw-homeopaat die geregistreerd werd overeenkomstig dit besluit. § 2. De minimale inhoud en vormen van de opleiding homeopathie kunnen door Ons nader bepaald worden. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden om de registratie van homeopaat te behouden
Art. 5.Aan het behoud van de gevolgen van de registratie zijn de volgende voorwaarden verbonden : 1° Houder zijn van een bijzondere beroepstitel van arts of tandarts of van een beroepstitel van vroedvrouw of van het gezondheidszorgberoep bedoeld in artikel 8.2° De arts-, tandarts-, vroedvrouw-homeopaat volgt een permanente vorming die beantwoordt aan respectievelijk volgende voorwaarden : a) Voor de arts : 10 credit points per jaar, waarbij een congres van één dag overeenkomt met 6 credit points, een congres van een halve dag met 3 credit points en een studieavond met 2 credit points.b) Voor de tandarts : 6 credit points per jaar, waarbij een congres van één dag overeenkomt met 6 credit points, een congres van een halve dag met 3 credit points en een studieavond met 2 credit points.c) Voor de vroedvrouw : 6 credit points per jaar, waarbij een congres van één dag overeenkomt met 6 credit points, een congres van een halve dag met 3 credit points en een studieavond met 2 credit points.d) De homeopaat die geen arts, tandarts of vroedvrouw is moet zich permanent bijscholen volgens de door de Ons te bepalen criteria. Deze permanente vorming resulteert in elk van deze gevallen in een attest dat aangeeft dat deze vorming succesvol werd gevolgd.
De minimale inhoud en vormen van de opleiding homeopathie kunnen door Ons nader bepaald worden. HOOFDSTUK IV. - Toegestane handelingen
Art. 6.De homeopaat is enkel gemachtigd om de homeopathie uit te oefenen op complementaire wijze aan zijn gezondheidszorgberoep binnen de perken van zijn bevoegdheden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 78 en volgens de voorwaarden zoals vastgelegd in bijlage I van dit besluit. HOOFDSTUK V. - Bekendmaking
Art. 7.§ 1. De homeopaten die ook de beroepstitel van arts dragen gebruiken in hun communicatie de titel "arts - homeopaat". § 2. De homeopaten die geen beroepstitel van arts dragen, vermelden in hun communicatie altijd, voor hun titel van "homeopaat", hun beroepstitel van gezondheidszorgbeoefenaar overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 78. HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregelen
Art. 8.§ 1. In afwijking van artikel 3 kunnen ook worden geregistreerd als homeopaat, de personen, met uitzondering van elke beroepsbeoefenaar die de artsenijbereidkunde uitoefent, die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen : 1° op datum van inwerkingtreding van dit besluit houder zijn van een beroepstitel overeenkomstig het KB nr.78 die minimum een bacheloropleiding bekroont; 2° op de datum van het inwerking treden van dit besluit een opleiding homeopathie volgen of gevolgd hebben die goedgekeurd wordt door de Kamer Homeopathie en het certificaat van slagen voor deze opleiding verschaffen bij de aanvraag tot registratie;3° bij de aanvraag tot registratie, het attest leveren van een opleiding van minimum 150 effectieve uren gevolgd te hebben betreffende de niet-homeopathische farmacologie en het klinisch onderzoek van de patiënt;4° ten laatste vijf jaar na de datum van het inwerking treden van dit besluit zijn schriftelijke of elektronische aanvraag tot registratie als homeopaat indienen bij de Minister, met behulp van een formulier dat door het Directoraat-Generaal wordt bezorgd. § 2. Elke persoon die gemachtigd is om de homeopathie overeenkomstig de in § 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden te beoefenen moet tevens, alvorens enige behandeling te beginnen, de patiënt vragen een recente door laatstgenoemde gekozen arts opgestelde diagnose met betrekking tot de klacht voor te leggen.
Indien de patiënt een dergelijke diagnosedocument niet wenst voor te leggen, zal de homeopaat hem vragen die wens schriftelijk te bevestigen in een document dat aan het patiëntendossier zal worden toegevoegd.
Art. 9.De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 maart 2014.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX
BIJLAGE 1 Art. N1. Lijst met toegestane handelingen voor de beoefenaars van de homeopathie : - Geneesheren zijn gemachtigd om de homeopathie uit te oefenen binnen de perken van hun bevoegdheden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 78 en mits naleving van de medische deontologiecode en voor die indicaties waarvoor de werking aangetoond is volgens Evidence Based Medicine (EBM); - Tandartsen zijn gemachtigd om de homeopathie uit te oefenen binnen de perken van hun bevoegdheden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 78 (mits zij zich beperken tot zorgverstrekkingen in de mond van de patiënten) en voor die indicaties waarvoor de werking aangetoond is volgens de EBM; - Vroedvrouwen zijn gemachtigd de homeopathie uit te oefenen binnen de perken van hun bevoegdheden overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 78 en voor die indicaties waarvoor de werking aangetoond is volgens de EBM; - De homeopaten die geen arts, tandarts of vroedvrouw zijn en geregistreerd zijn op basis van de overgangsmaatregelen in dit besluit zijn gemachtigd de homeopathie uit te oefenen binnen de perken van hun bevoegdheden overeenkomstig het KB nr. 78.
Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 26 maart 2014 betreffende de uitoefening van de homeopathie.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX