gepubliceerd op 09 april 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 oktober 1997 betreffende de lineaire obligaties
26 MAART 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 oktober 1997 betreffende de lineaire obligaties
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium gewijzigd bij de wet van 22 juli 1991, van 28 juli 1992, van 22 maart, 22 juli en 6 augustus 1993, van 4 april 1995, van 18 juni en 12 december 1996, van 15 juli en 30 oktober 1998, van 28 februari en 2 augustus 2002 en bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, inzonderheid op hoofdstuk I;
Gelet op de wet van 22 december 2003 houdende de Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2004, inzonderheid op artikel 8, § 1, 1°;
Gelet op koninklijk besluit van 23 januari 1991 betreffende de effecten van de Staatsschuld gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juli 1991, van 10 februari 1993, van 14 juni en 16 november 1994, van 30 september en 3 december 1997, van 26 november 1998, van 20 januari 1999 en van 11 juni 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 oktober 1997 betreffende de lineaire obligaties gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 december 1998, 6 december 2000 en van 19 maart 2002;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 16 oktober 1997 betreffende de lineaire obligaties, wordt aangevuld met het volgende lid : « Tranches uitgegeven voor particulieren hebben echter een eigen ISIN-standaardcode tot op de eerstvolgende coupondatum, waarop zij fungibel worden met de hoofdtranche.
Met « particulieren » bedoelt men : a) de natuurlijke personen die hetzij de Belgische nationaliteit bezitten, hun woonplaats of verblijfplaats hebben in België, hetzij op grond van de Europese regelgeving over dezelfde rechten op inschrijving beschikken;b) de stichtingen;c) de verenigingen zonder winstoogmerk;d) de kerkfabrieken of instellingen die in het nationaal register van de rechtspersonen geklasseerd worden onder de rubriek « eredienst »;e) de entiteiten, gevestigd in de Europese Economische Ruimte, die gelijkaardig zijn aan de hiervoor opgesomde entiteiten, en die op grond van de Europese regelgeving over dezelfde rechten op inschrijving beschikken. Het voornaamste maatschappelijk doel van de personen bedoeld in b) tot e) hiervoor, mag niet bestaan uit een activiteit als financiële instelling opgenomen in Sectie J in de nomenclatuur NACE (Rev 1) in de zin van de Verordening (EEG) nr 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd. De Minister van Financiën kan minimumcoupures opleggen voor dergelijke tranches. Deze regeling doet geen afbreuk aan het recht van particulieren om effecten van de hoofdtranche te verwerven. »
Art. 2.Artikel 6 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met het volgende lid : « Onze Minister van Financiën kan de inschrijvingsperiode voor de tranches uitgegeven voor particulieren inkorten. »
Art. 3.In de artikelen 7, § 1 en 13, 2° van hetzelfde besluit, worden de woorden « artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 december 1995 betreffende de organisatie van de secundaire buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten » vervangen door de woorden « artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, gesplitste effecten en schatkistcertificaten ».
Art. 4.§ 1. In artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit, worden de woorden « van dezelfde lijn » vervangen door de woorden « van de hoofdtranche ». § 2. Artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met het volgende lid : « Hij kan het Rentenfonds tevens machtigen effecten van de tranches voor particulieren te verwerven of er op in te tekenen. »
Art. 5.Artikel 7, § 2, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « Hj kan dezelfde machtigingen verlenen aan particulieren. Hij kan daartoe de financiële instellingen aanduiden die de tranches voor particulieren plaatsen op de primaire markt en hierna vermeld worden als plaatsende instellingen, waarvan hij de rechten en plichten bepaalt in een lastenboek. Deze plaatsing kan, overeenkomstig artikel 3 alsook hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 23 januari 1991 betreffende de effecten van de Staatsschuld, eveneens gebeuren door de dienst van de grootboeken. De plaatsende instellingen mogen de tranches uitgegeven voor particulieren enkel bij hen plaatsen alsook bij een aan de Belgische vennootschapsbelasting of een gelijkaardige buitenlandse belasting onderworpen rechtspersoon wanneer deze optreedt in de hoedanigheid van lasthebber of van commissionair van een particulier. »
Art. 6.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « In afwijking van het eerste lid, betalen particulieren die inschrijven overeenkomstig artikel 7, § 2, geen opgelopen interesten.
De Minister van Financiën bepaalt de berekeningswijze van de eerste coupon. »
Art. 7.§ 1. In artikel 9 van hetzelfde besluit, worden de woorden « van de hoofdtranche » ingevoegd tussen de woorden « lineaire obligaties » en « die werden uitgegeven ». § 2. Artikel 9 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met het volgende lid : « Onze Minister van Financiën kan hiervan afwijken voor de tranches voor particulieren. »
Art. 8.§ 1. In artikel 10 van hetzelfde besluit, worden de woorden « van de hoofdtranche » ingevoegd tussen de woorden « lineaire obligaties » en « waarop buiten mededinging werd ingeschreven ». § 2. Artikel 10 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met het volgende lid : « Onze Minister van Financiën kan hiervan afwijken voor de tranches voor particulieren. »
Art. 9.Artikel 13 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld als volgt : « 5° het statuut van plaatsende instelling toe te kennen of te ontnemen. »
Art. 10.Dit besluit treedt in werking op 15 maart 2004.
Art. 11.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 maart 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS