gepubliceerd op 15 juli 2000
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kortgeding voor de Raad van State
26 JUNI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kortgeding voor de Raad van State
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 17, §§ 4bis en 4ter, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kortgeding voor de Raad van State, inzonderheid op de artikelen 15bis en 15ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 december 1996;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 december 1999;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 14 januari 2000, over het verzoek dat het advies door de Raad van State binnen een termijn van ten hoogste één maand wordt meegedeeld;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 27 maart 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 15bis van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 december 1996, wordt vervangen als volgt : «
Art. 15bis.§ 1. Wanneer naar aanleiding van een arrest waarin de schorsing is bevolen of de voorlopige schorsing is bevestigd van de tenuitvoerlegging van een akte of reglement, de verwerende partij of degene die belang heeft bij de beslechting van de zaak, niet binnen de termijn bepaald in artikel 17, § 4bis, van de gecoördineerde wetten een verzoek tot voortzetting van de procedure indient bij ter post aangetekende brief, geeft de hoofdgriffier, op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat, de partijen ervan kennis dat de kamer uitspraak zal doen over de vernietiging van de akte of het reglemeent waarvan de schorsing is bevolen. De partijen beschikken over een termijn van vijftien dagen, met ingang van de kennisgeving, om te vragen te worden gehoord.
Indien geen van de partijen vraagt te worden gehoord, kan de kamer, in hun afwezigheid, de akte of het reglement vernietigen.
Indien een partij vraagt te worden gehoord, roept de voorzitter de partijen op om spoedig te verschijnen. Nadat ze de partijen en het advies van het aangewezen lid van het auditoraat heeft gehoord, doet de kamer onverwijld uitspraak over de vernietiging.
De partijen en hun advocaat kunnen ter griffie inzage nemen van het dossier, gedurende de tijd die wordt vastgesteld in de beschikking van de voorzitter. § 2. Wanneer de hoofdgriffier de partijen ervan kennis geeft dat de kamer uitspraak zal doen over de vernietiging van de akte of het reglement waarvan de schorsing is bevolen, maakt hij melding van de tekst van artikel 17, § 4bis, van de gecoördineerde wetten, alsmede van paragraaf 1 van dit artikel. ».
Art. 2.Artikel 15ter van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 december 1996, wordt vervangen als volgt : «
Art. 15ter.§ 1. Wanneer de verzoekende partij naar aanleiding van een arrest waarin een vordering tot schorsing van een akte of reglement is afgewezen, niet binnen de termijn vastgesteld in artikel 17, § 4ter, van de gecoördineerde wetten een verzoek tot voortzetting van de procedure indient bij ter post aangetekende brief, stelt de hoofdgriffier, op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat, de verzoekende partij ervan in kennis dat de kamer de afstand van geding zal uitspreken, tenzij ze binnen een termijn van vijftien dagen vraagt te worden gehoord.
Indien de verzoekende partij niet vraagt te worden gehoord, spreekt de kamer de afstand van geding uit.
Indien de verzoekende partij vraagt te worden gehoord, roept de voorzitter de partijen op om spoedig te verschijnen. Nadat de kamer de partijen en het advies van het aangewezen lid van het auditoraat heeft gehoord, doet ze onverwijld uitspraak over de afstand van geding.
De partijen en hun advocaat kunnen ter griffie inzage nemen in het dossier, gedurende de tijd die wordt vastgesteld in de beschikking van de voorzitter.
Indien verscheidene verzoekers gemeenschappelijk een vordering tot schorsing en een verzoekschrift tot nietigverklaring hebben ingediend en een verzoek tot voortzetting van de procedure slechts door sommigen van hen wordt ingediend, worden de overigen geacht afstand te doen van geding en wordt in het arrest dat wordt gewezen over de vordering tot nietigverklaring ook uitspraak gedaan over de afstand van degenen die verzuimen een verzoek tot voortzetting van de procedure in te dienen. § 2. Wanneer de hoofdgriffier de verzoekende partij ervan in kennis stelt dat de kamer de afstand van geding zal uitspreken, tenzij deze partij vraagt te worden gehoord, maakt hij melding van artikel 17, § 4ter, van de gecoördineerde wetten alsmede van paragraaf 1 van dit artikel. ».
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 4.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 juni 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE