gepubliceerd op 01 maart 2006
Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de raadplegingen die worden geregeld in artikel 141 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005
26 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de raadplegingen die worden geregeld in artikel 141 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het onderhavige besluit heeft tot doel artikel 141 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie ten uitvoer te leggen. Dit artikel voorziet in de verplichting voor het Instituut om de Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten van de Europese Unie te raadplegen in de volgende gevallen : « Voorzover een ontwerpbeslissing van het Instituut invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en erop gericht is : 1° een relevante markt te bepalen of;2° vast te stellen of er op een relevante markt concurrentie aanwezig is, of;3° verplichtingen ten aanzien van een operator met een sterke machtspositie op een relevante markt op te leggen of te wijzigen, of;4° verplichtingen op te leggen aan operatoren die niet zijn aangemerkt als beschikkende over een sterke machtspositie op een relevante markt, of;5° de wijziging van reeds gesloten toegangsovereenkomsten op te leggen, of;6° de wijziging van het referentieaanbod op te leggen, of;7° de voorwaarden inzake de te verstrekken toegang te bepalen.» Het onderhavige besluit legt daarom de nadere regels vast voor die raadplegingen, de termijn ervan alsook de openbaarheid van de resultaten ervan.
Om de Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten van de Europese Unie te verwittigen, zal een bericht betreffende de organisatie van een raadpleging met vermelding van het voorwerp ervan, op de website van het Instituut worden gepubliceerd.
Het bericht heeft als bijlage het ontwerpbesluit dat aan de raadpleging wordt onderworpen. Tezelfder tijd en overeenkomstig de praktijk ontvangen de Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten van de Europese Unie een e-mail van het Instituut met het bericht en het ontwerpbesluit dat aan de raadpleging wordt onderworpen.
De Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten van de Europese Unie zullen de kans krijgen om schriftelijke opmerkingen te maken, en dit binnen een maximale termijn van twee maanden.
Ten slotte regelt dit besluit de wijze van kennisgeving van de besluiten van de Raad van het Instituut, die genomen worden tengevolge van de raadpleging. De kennisgeving geschiedt via e-mail, waarbij de vertrouwelijke inlichtingen worden weggelaten. Elektronische communicatie beantwoordt aan de huidige praktijk van het Instituut.
Artikelsgewijze analyse Artikel één behoeft geen commentaar.
Artikel 2 regelt de openbaarheid van de uitvoering van een nieuwe raadpleging. Er wordt voorzien in een tweevoudige openbaarheid.
Enerzijds wordt op de website van het Instituut een bericht gepubliceerd over de organisatie van een raadpleging, waarbij het voorwerp ervan wordt vermeld. Het bericht heeft als bijlage een kopie van het besluit dat aan de raadpleging wordt onderworpen. Tezelfder tijd en overeenkomstig de praktijk ontvangen de Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten van de Europese Unie een e-mail van het Instituut met het bericht en het ontwerpbesluit dat aan de raadpleging wordt onderworpen.
Volgens artikel 3 moet het Instituut na de raadpleging een definitief besluit nemen. Dat besluit wordt via e-mail meegedeeld aan de Europese Commissie en aan de nationale regelgevende instanties van de lidstaten van de Europese Unie, waarbij vertrouwelijke informatie wordt weggelaten.
Artikel 4 behoeft geen commentaar.
Het advies van de Raad van State is volledig gevolgd.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
ADVIES 39.217/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 4 oktober 2005 door de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de nadere regels van de openbare raadplegingen die worden georganiseerd door de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005", heeft op 26 oktober 2005 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Algemene opmerking Zoals blijkt uit de aanhef, wordt het ontwerpbesluit uitgevaardigd ter uitvoering van de artikelen 140 en 141 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.
Deze twee wetsbepalingen strekken ertoe de organisatie te regelen van raadplegingsprocedures door het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (afgekort als "BIPT"). In het geval van artikel 140 gaat het om procedures voor openbare raadpleging; artikel 141 heeft betrekking op de raadpleging van de Europese Commissie en van de nationale regelgevende instanties van de lidstaten.
Op zich staat niets eraan in de weg dat, zoals het ontwerpbesluit in het vooruitzicht stelt, die aangelegenheden worden geregeld in een en hetzelfde besluit.
Het ontwerpbesluit maakt evenwel zonder onderscheid gebruik van de uitdrukking "openbare raadplegingen" ter aanwijzing van beide vermelde procedures, terwijl alleen de raadpleging waarin artikel 140 van de wet van 13 juni 2005 voorziet strikt genomen als "openbaar" kan worden aangemerkt.
Bovendien bepaalt artikel 2, eerste lid, van het ontwerpbesluit dat de aankondiging van de organisatie van beide raadplegingsprocedures geschiedt via de publicatie van een bericht op de website van het BIPT. Men kan er weliswaar van uitgaan dat een zodanige werkwijze toereikend is voor het aankondigen van de organisatie van een procedure voor openbare raadpleging krachtens artikel 140 van de wet van 13 juni 2005, doch ze volstaat daarentegen niet om de Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten die worden geraadpleegd overeenkomstig artikel 141 van dezelfde wet, op een specifieke manier op de hoogte te brengen; de Europese Commissie en die regelgevende instanties kunnen overigens niet beschouwd worden als "betrokken personen" in de zin van artikel 2, derde lid, van het ontwerp.
Ten slotte is het bij het lezen van artikel 3 niet duidelijk of deze bepaling bestemd is om te worden toegepast op beide procedures in kwestie, dan wel alleen op de procedure voor openbare raadpleging waarin artikel 140 van de wet van 13 juni 2005 voorziet.
De tekst moet bijgevolg worden herzien waarbij, waar het noodzakelijk is, een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de bepalingen die uitvoering geven aan artikel 140 en die welke uitvoering geven aan artikel 141 van de voormelde wet van 13 juni 2005.
Bijzondere opmerkingen Artikel 2 1. In het eerste lid dient in de bepaling zelf het elektronisch adres te worden vermeld van de website van het BIPT.2. Volgens het tweede lid wordt in het bericht dat de organisatie van een raadpleging aankondigt het doel van die raadpleging vermeld. De informatie die het bericht moet bevatten zou nader moeten worden bepaald.
Bovendien zou de tekst ook moeten worden aangevuld om ervoor te zorgen dat de personen die wensen deel te nemen aan de raadplegingsprocedure de mogelijkheid krijgen om kennis te nemen van de daartoe nuttige informatie. 3. In het derde lid moet in de tekst nader worden bepaald wie de "betrokken personen" zijn waarvan gewag wordt gemaakt.Indien het zoals in het vijfde lid gaat om "elke persoon die rechtstreeks en persoonlijk bij het voorwerp (lees : onderwerp) van de raadpleging betrokken is", moet de tekst in die zin worden geredigeerd. 4. In het vierde lid wordt het BIPT ermee belast de duur van de raadplegingen van geval tot geval vast te stellen, waarbij moet worden voorzien in een maximum vastgesteld op twee maanden voor de openbare raadplegingen bedoeld in artikel 140 van de wet van 13 juni 2005 en één maand voor de raadplegingen bedoeld in artikel 141 van die wet. In zoverre de ontworpen tekst van toepassing is op de openbare raadplegingen bedoeld in artikel 140 van de wet van 13 juni 2005, heeft hij geen ander doel dan het memoreren van de regels die reeds blijken uit het eerste lid van deze wetsbepaling. Zulk een memorering is nutteloos.
In zoverre de ontworpen tekst van toepassing is op de raadplegingen bedoeld in artikel 141 van de wet van 13 juni 2005, levert hij een tweevoudig bezwaar op : enerzijds laat hij het aan het BIPT over om van geval tot geval de duur van de raadplegingen vast te stellen, terwijl uit artikel 141, tweede lid, van de genoemde wet blijkt dat het aan de Koning staat om die duur op globale wijze vast te stellen; anderzijds voorziet hij niet genoegzaam in de omzetting van artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), waaruit blijkt dat de termijn waarbinnen de nationale regelgevende instanties en de Europese Commissie opmerkingen kunnen meedelen ofwel één maand bedraagt ofwel de termijn is die bepaald is voor de raadpleging van de belanghebbenden - dit wil zeggen, gelet op de bij de wet van 13 juni 2005 ingevoerde regeling, de openbare raadpleging bedoeld in artikel 140 van die wet - indien de laatstgenoemde termijn langer is.
De tekst moet dienovereenkomstig worden herzien.
Artikel 4 1. De machtigingen die de artikelen 140 en 141 van de wet van 13 juni 2005 opdragen aan de Koning, machtigen Hem niet de termijn vast te stellen waarbinnen het BIPT zich dient uit te spreken als gevolg van een raadplegingsprocedure. Het eerste lid heeft dus geen rechtsgrond. Het dient bijgevolg te vervallen. 2. Het laat zich niet aanzien dat het tweede lid een ander doel heeft dan het memoreren van een regel die reeds is weergegeven in artikel 141, derde lid, van de wet van 13 juni 2005.Zulk een memorering is nutteloos.
Overeenkomstig artikel 141, vierde lid, van de genoemde wet zou het ontwerpbesluit daarentegen moeten worden aangevuld om de nadere regels te bepalen voor de notificatie van de definitieve door het BIPT genomen beslissing.
Artikel 5 Krachtens artikel 5 treedt het besluit in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Zulk een regel van inwerkingtreding levert het nadeel op dat, als het ontworpen besluit bekendgemaakt wordt op het einde van de maand, degenen voor wie het besluit bestemd is niet zullen beschikken over de normale termijn van tien dagen om ervan op de hoogte te zijn, welke termijn in beginsel vastgesteld is bij artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen.
Bijgevolg dient te worden nagegaan of het wel noodzakelijk is te voorzien in een specifieke bepaling inzake inwerkingtreding.
De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;
De heren P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden;
Mevr. C. Gigot, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Jadot, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas.
26 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de raadplegingen die worden geregeld in artikel 141 van de wet betreffende de elektronische communicatie van 13 juni 2005 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, inzonderheid op artikel 141;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 augustus 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 26 september 2005;
Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;
Gelet op advies 39.217/4 van de Raad van State, gegeven op 26 oktober 2005;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzakenen de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Wet : de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.2° Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. Afdeling II. - Raadplegingen
Art. 2.Het Instituut kondigt de organisatie van raadplegingen als bedoeld in artikel 141 van de wet aan door de publicatie van een bericht op zijn website op het adres http://www.bipt.be Het bericht bevat het voorwerp van de raadplegingen en een kopie van het ontwerpbesluit dat aan de raadpleging wordt onderworpen.
Een kopie van dat bericht wordt tezelfdertijd door het Instituut via e-mail meegedeeld aan de in artikel 141 van de wet bedoelde instanties. § 3. De duur van de raadplegingen bedraagt maximaal twee maanden.
Art. 3.§ 1. Het definitieve besluit waarin het Instituut rekening houdt met de opmerkingen van de in artikel 141 van de wet bedoelde instanties wordt hun via e-mail meegedeeld, waarbij de voor hen vertrouwelijke informatie wordt weggelaten.
Art. 4.Onze minister bevoegd voor Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 januari 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE