gepubliceerd op 13 december 2024
Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
26 APRIL 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft allereerst als doel om in de pensioenregeling van de werknemers naast de bestaande grensbedragen voor de cumulatie van een vervroegd rustpensioen met beroepsinkomsten een nieuw, bijkomend grensbedrag in te voeren voor de cumulatie van een vervroegd rustpensioen met beroepsinkomsten als flexi-jobwerknemer en om te voorzien in een specifieke sanctie indien dit nieuwe grensbedrag overschreden wordt door de gepensioneerde. Er wordt daarnaast van de gelegenheid gebruik gemaakt om verschillende verduidelijkingen en verbeteringen aan te brengen aan de pensioenreglementering van de werknemers op vlak van de cumulatie.
Het besluit brengt hiervoor diverse wijzigingen aan artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers aan.
Opzet van het koninklijk besluit Reeds bij de invoering van de wet van 16 november 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/11/2015 pub. 26/11/2015 numac 2015205102 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken werd aangegeven dat het systeem van de flexi-jobs niet bedoeld was om een verschuiving van de ene naar de andere arbeidsvorm te veroorzaken. Het is dan ook niet de bedoeling om werknemers, die reeds aan de voorwaarden voor het vervroegd rustpensioen voldoen maar hun rustpensioen nog niet hebben opgenomen en in de nabije toekomst ook niet van plan zijn om dat te doen, door de huidige uitbreiding van het systeem van de flexi-jobs ertoe aan te zetten om hun rustpensioen toch vroeger op te nemen en vervolgens naast hun vervroegd rustpensioen een flexi-job uit te oefenen.
De Regering acht het daarom aangewezen om de regels inzake cumulatie van een rustpensioen met beroepsinkomsten uit een flexi-job te verstrengen voor de personen die de wettelijke pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt en evenmin beroepsloopbaan van 45 jaar kunnen bewijzen op het ogenblik van hun pensionering.
Naast de toepassing van de bestaande regels inzake cumulatie van een rustpensioen met beroepsinkomsten, zoals voorzien in artikel 64, § 2, B., eerste lid, 1° tot 3°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967 wordt daarom voorzien in een nieuw bijkomend en lager grensbedrag van 5.893,00 euro per jaar (basisbedrag inkomsten 2013) voor beroepsinkomsten uit flexi-jobs voor de personen die de wettelijke pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt en evenmin een beroepsloopbaan van 45 jaar kunnen bewijzen op het ogenblik van hun pensionering.
Voor de inkomsten van het jaar 2023 stemt het geïndexeerde grensbedrag van 5.893,00 euro overeen met een bedrag van 7.190,00 euro.
Dit grensbedrag wordt niet verhoogd in geval van kinderlast en geldt niet voor de gerechtigde op uitsluitend één of meer overlevingspensioenen of voor de echtgenoot van een gerechtigde op een gezinspensioen.
Bovendien wordt eveneens voorzien in een specifieke sanctie in geval van overschrijding van dit nieuwe grensbedrag (al dan niet in combinatie met een overschrijding van één van de bestaande grensbedragen).
Bij de jaarlijkse controle van de beroepsinkomsten zal eerst worden nagegaan of de beroepsinkomsten van de betrokken gepensioneerde reeds bestaande grensbedragen al dan niet overschreden hebben. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de beroepsinkomsten als flexi-jobwerknemer, aangezien beroepsactiviteiten als flexi-jobwerknemer ook activiteiten als werknemer zijn.
Indien er een overschrijding wordt vastgesteld van één van de bestaande grensbedragen (hernomen in artikel 64, § 2, B., eerste lid, 1° tot 3°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967), dan wordt het pensioen voor het betreffende kalenderjaar verminderd met hetzelfde percentage waarmee de beroepsinkomsten het grensbedrag overschreden hebben.Vervolgens moet worden nagegaan of de inkomsten uit de flexi-job het nieuwe bijkomende grensbedrag van 7.190 euro al dan niet overschrijden. Zo ja, wordt het bedrag van het rustpensioen, reeds verminderd na toepassing van de bestaande grensbedragen, een tweede keer verminderd met de helft van het percentage waarmee de inkomsten uit de flexi-job het nieuwe bijkomende grensbedrag van 7.190 euro overschrijden. De gepensioneerde die dus zowel het grensbedrag voor zijn beroepsactiviteiten als werknemer (met inbegrip van zijn activiteiten als flexi-jobwerknemer) als het grensbedrag voor zijn beroepsactiviteiten als flexi-jobwerknemer overschrijdt, ziet zijn of haar rustpensioen dus twee keer verminderd.
Het effect van de nieuwe sanctie wordt gemilderd door het verminderingspercentage te delen door twee.
Indien er geen overschrijding wordt vastgesteld van één van de bestaande grensbedragen (hernomen in artikel 64, § 2, B., eerste lid, 1° tot 3°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967) moet worden nagegaan of de inkomsten uit de flexi-job het nieuwe bijkomende grensbedrag van 7.190 euro al dan niet overschrijden. Zo ja, wordt het bedrag van het rustpensioen verminderd met de helft van het percentage waarmee de inkomsten uit de flexi-job het nieuwe bijkomende grensbedrag van 7.190 euro overschrijden.
Ook in dit geval wordt het effect van de sanctie gemilderd door het verminderingspercentage te delen door twee.
Dit nieuwe grensbedrag en de bijhorende specifieke sanctie zullen voor het eerst toegepast worden voor de beroepsinkomsten voor het jaar 2025.
Personen die vervroegd gepensioneerd zijn op het ogenblik van de uitoefening van een flexi-job behouden het recht om een flexi-job te hebben uitgeoefend. Dit betekent dat er niet retro-actief werknemersbijdragen of personenbelasting worden gevorderd.
Vergelijkbare maatregelen zullen worden genomen in de pensioenregelingen van de zelfstandigen en van de overheidssector.
Er wordt - naast de invoering van een nieuw bijkomend en lager grensbedrag voor beroepsinkomsten uit flexi-jobs voor bepaalde pensioengerechtigden - ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om verschillende verduidelijkingen en verbeteringen aan te brengen aan de pensioenreglementering van de werknemers op vlak van de cumulatie, onder meer voor wat betreft de wijze waarop in de paragrafen 2 en 3, van artikel 64 van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967 bedoelde jaarbedragen op 1 januari van elk jaar aangepast moeten worden.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 brengt diverse wijzigingen aan artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers aan.
De bepaling onder 1° vult paragraaf 2, B, eerste lid, aan met een bepaling onder 4° en voert zo een nieuw, bijkomend en lager grensbedrag van 5.893,00 euro per jaar (basisbedrag inkomsten van het jaar 2013) in voor beroepsinkomsten uit flexi-jobs voor de personen die de wettelijke pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt en evenmin een beroepsloopbaan van 45 jaar kunnen bewijzen op het ogenblik van hun pensionering.
De bepaling onder 2° heft paragraaf 2, E op. Deze bepaling is overbodig in de huidige pensioenreglementering van de werknemers op vlak van de cumulatie.
De bepaling onder 3° brengt wijzigingen aan artikel 64, § 3, eerste lid, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967 aan.
Dit lid herneemt de grensbedragen die gelden in geval van gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene beroepsbezigheden door de pensioengerechtigde en bepaalt op welke wijze er in dit geval met de inkomsten uit elke beroepsbezigheid rekening moet gehouden worden.
Dit lid werd aangepast om te verduidelijken dat er op dit vlak voor wat betreft de toepasselijke grensbedragen en de wijze waarop met de inkomsten uit elke beroepsbezigheid rekening gehouden moet worden een onderscheid gemaakt moet worden tussen enerzijds de gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen tot gevolg heeft, of in de hoedanigheid van meewerkende echtgenoot (zoals bedoeld in artikel 64 § 2, A., 2°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967), samen met een beroepsbezigheid onder toepassing van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut (zoals bedoeld in artikel 64, § 2, A., 1°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967) en/of iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post (zoals bedoeld in artikel 64, § 2, A., 3°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967) en anderzijds de gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van een beroepsbezigheid onder toepassing van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut (zoals bedoeld in artikel 64, § 2, A., 1°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967) en iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post (zoals bedoeld in artikel 64, § 2, A., 3°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967).
In het eerste geval gelden de grensbedragen voor een beroepsbezigheid als zelfstandige en wordt hiervoor het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A., 2°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967, en van 80 procent van het inkomen beoogd in de § 2, A., 1° en 3°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967 in aanmerking genomen. In het tweede geval gelden de grensbedragen voor een beroepsbezigheid als werknemer en wordt het totaal van het inkomen beoogd in de § 2, A., 1° en 3°, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967 in aanmerking genomen.
Deze wijziging bevestigt de interpretatie die nu reeds aan deze bepaling wordt gegeven.
De bepaling onder 4° wijzigt artikel 64, paragraaf 5, tweede lid, van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967 zodat het nieuwe grensbedrag voor beroepsinkomsten als flexi-jobwerknemer niet geldt voor de echtgenoot van een gerechtigde op een gezinspensioen.
De bepaling onder 5° vult paragraaf 6 aan met een vierde lid teneinde te voorzien in de nieuwe specifieke sanctie in geval van overschrijding van het nieuwe grensbedrag voor beroepsinkomsten als flexi-jobwerknemer.
De bepaling onder 6° wijzigt paragraaf 8, eerste lid waardoor de in de § § 2 en 3 van artikel 64 van het voormelde koninklijk besluit van 21 december 1967 bedoelde jaarbedragen in de toekomst op 1 januari van elk jaar niet langer door een ministerieel besluit aangepast moeten worden. Hiervoor zal een bekendmaking bij bericht in het Belgisch Staatsblad volstaan.
Artikel 2 legt de datum van inwerkingtreding van dit besluit vast op 1 januari 2025, met uitzondering van artikel 1, 6° dat in werking treedt op de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Artikel 3 preciseert dat de minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, K. LALIEUX
26 APRIL 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, artikel 25, eerste lid, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 21/01/2003 pub. 03/02/2003 numac 2003022082 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, en het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers sluiten;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Federale Pensioendienst, gegeven op 19 februari 2024;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 januari 2024;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 30 januari 2024;
Gelet op de adviesaanvraag aan de Raad van State binnen een termijn van 30 dagen, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat de adviesaanvraag is ingeschreven op 8 april 2024 op de rol van de afdeling Wetgeving van de Raad van State onder het nummer 76.104/16;
Gelet op de beslissing van de afdeling Wetgeving van 9 april 2024 om binnen de gevraagde termijn geen advies te verlenen, met toepassing van artikel 84, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Pensioenen,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 januari 2023, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2, B., eerste lid wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende: "4° 5.893,00 EUR voor het bruto beroepsinkomen voortvloeiend uit de bezoldigingen betaald of toegekend in uitvoering van de flexi-jobarbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3, 4°, van de wet van 16 november 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/11/2015 pub. 26/11/2015 numac 2015205102 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, onderworpen aan de bijzondere bijdrage bepaald in artikel 38, § 3sexdecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers."; 2° paragraaf 2, E.wordt opgeheven; 3° paragraaf 3, eerste lid wordt vervangen als volgt: " § 3.Voor de pensioengerechtigde die een beroepsbezigheid beoogd in § 2, A., 2°, uitoefent, is de gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene in § 2, A., beoogde beroepsbezigheden toegelaten voor zover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A., 2°, en van 80 percent van het inkomen beoogd in § 2, A., 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 17.492,17 EUR, 6.056,01 EUR of 14.100,48 EUR, naargelang het gaat om een pensioengerechtigde beoogd in § 2, A., beoogd in § 2, B., of beoogd in § 2, C. of D. Voor de pensioengerechtigde die geen beroepsbezigheid beoogd in § 2, A., 2° uitoefent, is de gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene in § 2, A., beoogde beroepsbezigheden toegelaten voor zover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A., 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 21.865,23 EUR, 7.570,00 EUR of 17.625,60 EUR, naargelang het gaat om een pensioengerechtigde beoogd in § 2, A., beoogd in § 2, B., of beoogd in § 2, C. of D."; 4° in paragraaf 5, tweede lid, worden de woorden "een in § 2, B.of een in paragraaf 3 bedoelde beroepsbezigheid" vervangen door de woorden "een in § 2, B., eerste lid, 1° tot 3° of een in paragraaf 3 bedoelde beroepsbezigheid"; 5° paragraaf 6 wordt aangevuld met twee leden, luidende: "Als het beroepsinkomen van de pensioengerechtigde zowel de in paragraaf 2, B., eerste lid, 1° tot 3°, vastgestelde bedragen, als het in paragraaf 2, B., eerste lid, 4°, vastgestelde bedrag overschrijdt, wordt de betaling van het pensioen voor het betrokken kalenderjaar, in afwijking van het eerste lid, op volgende wijze geschorst: 1° eerst wordt het pensioenbedrag omwille van de overschrijding van de in paragraaf 2, B., eerste lid, 1° tot 3°, vastgestelde bedragen, verminderd overeenkomstig het eerste lid; 2° vervolgens wordt het na toepassing van de bepaling onder 1° verkregen pensioenbedrag omwille van de overschrijding van het in paragraaf 2, B., eerste lid, 4°, vastgesteld bedrag verminderd naar rata van een percentage dat gelijk is aan de helft van het percentage waarmee het in paragraaf 2, B., eerste lid, 4°, beoogde bedrag wordt overschreden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het percentage van de overschrijding berekend tot op één honderdste en gedeeld door twee. Het aldus bekomen percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de pensioenvermindering tot de naast hogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is, in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd.
Als het beroepsinkomen van de pensioengerechtigde enkel het in paragraaf 2, B., eerste lid, 4° vastgestelde bedrag overschrijdt maar niet de in paragraaf 2, B., eerste lid, 1° tot 3°, vastgestelde bedragen, wordt de betaling van het pensioen voor het betrokken kalenderjaar, in afwijking van het eerste lid, verminderd naar rata van een percentage dat gelijk is aan de helft van het percentage waarmee het in paragraaf 2, B., eerste lid, 4°, beoogde bedrag wordt overschreden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het percentage van de overschrijding berekend tot op één honderdste en gedeeld door twee. Het aldus bekomen percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de pensioenvermindering tot de naast hogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is, in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd."; 6° in paragraaf 8, eerste lid, worden de woorden "door een ministerieel besluit" opgeheven.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025 met uitzondering van artikel 1, 6° dat in werking treedt op de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 3.De minister bevoegd voor Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 april 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, K. LALIEUX