Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 april 2009
gepubliceerd op 30 april 2009

Koninklijk besluit tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van springstoffen voor civiel gebruik

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2009011157
pub.
30/04/2009
prom.
26/04/2009
ELI
eli/besluit/2009/04/26/2009011157/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 APRIL 2009. - Koninklijk besluit tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van springstoffen voor civiel gebruik


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen, artikel 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen;

Gelet op het advies 46.129/1 van de Raad van State, gegeven op 2 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister voor Ondernemen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2008/43/EG van de Commissie van 4 april 2008 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van springstoffen voor civiel gebruik overeenkomstig richtlijn 93/15/EEG van de Raad.

Art. 2.Dit besluit is niet van toepassing op : 1° springstoffen die onverpakt of in pompwagens worden vervoerd en geleverd om rechtstreeks in het schietgat te worden gelost;2° springstoffen die worden vervaardigd op de plaats waar zij tot ontploffing worden gebracht en die nadat zij geproduceerd zijn, onmiddellijk worden geladen (« productie ter plaatse »);3° munitie.

Art. 3.§ 1. Ondernemingen gespecialiseerd in springstoffen en die springstoffen produceren of invoeren of nog ontstekers monteren, brengen een unieke identificatie aan op de springstoffen en op elke kleinste verpakkingseenheid.

Indien een springstof verdere fabricageprocessen moet ondergaan, hoeven de producenten geen nieuwe unieke identificatie op de springstof aan te brengen, tenzij de oorspronkelijke unieke identificatie niet langer overeenkomstig artikel 4 aangebracht is. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing indien de springstof voor uitvoer wordt geproduceerd en indien ze een identificatiemerkteken draagt overeenkomstig de vereisten van het land van invoer, zodat de springstof traceerbaar is. § 3. De unieke identificatie bestaat uit de in de bijlage bij dit besluit beschreven gegevens. § 4. Elke productielocatie gevestigd in België krijgt een code van drie cijfers toegewezen door de Dienst Reglementering Springstoffen en Gas van de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, hierna « de Dienst Reglementering Springstoffen en Gas » genoemd. § 5. Indien de productielocatie buiten de Gemeenschap gevestigd is, neemt de in België gevestigde producent contact op met de Dienst Reglementering Springstoffen en Gas opdat de productielocatie een code toegewezen krijgt.

Indien de productielocatie buiten de Gemeenschap gevestigd is en de producent niet in de Gemeenschap gevestigd is, neemt de invoerder in België van de springstoffen in kwestie contact op met de Dienst Reglementering Springstoffen en Gas opdat de productielocatie een code toegewezen krijgt. § 6. Distributeurs die springstoffen van een nieuwe verpakking voorzien, verzekeren dat de unieke identificatie op de springstof en op de kleinste verpakkingseenheid aangebracht werd.

Art. 4.De unieke identificatie wordt op duurzame wijze en duidelijk leesbaar op het artikel gemarkeerd of stevig op het artikel bevestigd.

De Minister bevoegd voor Economie regelt de nadere technische regels voor de unieke identificatie, waaronder de specifieke wijze waarop de unieke identificatie moet worden aangebracht, de plaats of plaatsen waar de unieke identificatie moet worden aangebracht op de artikelen of hun verpakking.

De Minister bevoegd voor Economie kan het bijkomend aanbrengen van passieve, inerte elektronische merken toelaten, in welk geval de minister de regels voor het aanbrengen van deze merken bepaalt.

Art. 5.Artikel 211 van het koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, wordt vervangen als volgt : «

Art. 211.§ 1. Een daartoe aangestelde bediende schrijft, dag na dag, in een bijzonder door de plaatselijke overheid genummerd en geparafeerd register, zonder tussenruimtes of doorhalingen in hoeveel springstoffen van iedere soort in en uit het magazijn zijn gegaan.

Dit register vermeldt de datum, de aard en de hoeveelheid van de producten, de plaats van herkomst of van bestemming en, in voorkomend geval, de naam van de afzender en de naam, de voornamen, de woonplaats en het beroep van de geadresseerde.

Dit register wordt bij elk inspectiebezoek aan de inrichting zowel door de gemachtigden van de regering als door de leden van het schepencollege geviseerd en ondertekend. Te dien einde wordt het hen op hun aanvraag aangeboden. § 2. In opslagplaatsen die voor de uitreiking bestemd zijn, wordt de balans dagelijks opgemaakt; in de andere opslagplaatsen wekelijks. § 3. Teneinde in staat te zijn de springstoffen op dusdanige wijze te volgen dat de houder van de springstoffen te allen tijde kan worden geïdentificeerd, komen de ondernemingen in de sector van de springstoffen voor civiel gebruik, met uitzondering van springstoffen die zijn opgenomen in artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 april 2009 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van springstoffen voor civiel gebruik, bijkomend de volgende verplichtingen na : 1° in het register bedoeld in § 1 alle identificatiegegevens van de springstoffen vermelden met alle nuttige informatie, waaronder het type springstof en de naam van de onderneming of de persoon die de springstoffen in bewaring heeft gekregen;2° de locatie van alle springstoffen bijhouden zolang zij deze in hun bezit of in bewaring hebben, totdat de springstoffen naar een andere onderneming worden overgebracht of worden gebruikt;3° hun systeem voor gegevensverzameling regelmatig testen om de effectiviteit ervan te garanderen en de kwaliteit van de opgeslagen gegevens te controleren;4° de verzamelde gegevens, waaronder de unieke identificatie, registreren en bijhouden gedurende tien jaar na de levering of, voor zover bekend, na het einde van de levenscyclus van de springstof;5° de verzamelde gegevens beschermen tegen accidentele of opzettelijke beschadiging of vernietiging;6° desgevraagd de ambtenaren vernoemd in het artikel 2 van de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen, informatie verstrekken over de oorsprong en de locatie van alle springstoffen, in alle stadia van de levenscyclus van de springstoffen en van de toeleveringsketen;7° de ambtenaren vermeld in punt 6 de naam en contactgegevens meedelen van een persoon die de onder punt 6 vermelde gegevens buiten de normale kantooruren kan verstrekken. Ten behoeve van punt 4 mogen aaneensluitende reeksen identificatienummers ineens door het eerste en het laatste nummer worden aangeduid.

Ten behoeve van punt 4 houden de ondernemingen de speciale registers bij in overeenstemming met de bestaande bepalingen betreffende de springstoffen die vóór 5 april 2012 geproduceerd of ingevoerd worden.

In geval van stopzetting van activiteiten worden de registraties van de verzamelde gegevens afgegeven bij de burgemeester die deze afgeeft aan de gemeentelijke archieven. § 4. Het register bedoeld in § 1 kan vervangen worden door een elektronisch beheersysteem. Wanneer de onderneming of de exploitant van de opslagplaats voor deze mogelijkheid kiezen, stellen zij hiervan de lokale autoriteit schriftelijk in kennis en bewaren hiervan het bewijs. »

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 5 april 2012.

Art. 7.De Minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 april 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister voor Ondernemen, V. VAN QUICKENBORNE

Bijlage Vereiste gegevens voor de unieke identificatie De unieke identificatie omvat : 1° een door de mens leesbaar deel van de identificatie, dat het volgende omvat : (a) de naam van de producent;(b) een alfanumerieke code, die het volgende omvat : i) twee letters ter identificatie van de lidstaat (plaats van productie of invoer in de Gemeenschap, bv.AT = Oostenrijk); ii) drie cijfers ter identificatie van de naam van de productielocatie (toegekend door de nationale autoriteiten); iii) de unieke productcode en de logistieke informatie van de producent; 2° een elektronisch leesbare identificatie in de vorm van een streepjes- of matrixcode die rechtstreeks verband houdt met de alfanumerieke identificatiecode. Voorbeeld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3° Wat betreft producten die te klein zijn om er de unieke productcode en de logistieke informatie van de producent op aan te brengen, wordt de in punt 1, onder b) i) en b) ii), en punt 2 vermelde informatie toereikend geacht. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 april 2009 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van springstoffen voor civiel gebruik.

ALBERT Van Koningswege : De Minister voor Ondernemen, V. VAN QUICKENBORNE

^