gepubliceerd op 13 mei 2009
Koninklijk besluit betreffende de buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging
26 APRIL 2009. - Koninklijk besluit betreffende de buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik de eer heb ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, strekt ertoe het statuut van en het toezicht op de buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging te regelen, wanneer zij hun werkzaamheden in België verrichten, ongeacht of dat gebeurt via de vestiging van een bijkantoor dan wel via dienstverrichtingen.
De artikelen 203 en 204 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (hierna "de wet van 20 juli 2004" genoemd) machtigen U om een regeling te treffen voor het statuut van en het toezicht op de bijkantoren en de dienstverrichtingen in België van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van hetzij een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, hetzij een derde staat.
Het besluit onderscheidt drie categorieën van buitenlandse beheervennootschappen : beheervennootschappen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en, krachtens de artikelen 1 en 2 van richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (hierna "richtlijn 85/611/EEG" genoemd), binnen het toepassingsgebied van die richtlijn vallen, beheervennootschappen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte maar niet binnen het toepassingsgebied van richtlijn 85/611/EEG vallen, en beheervennootschappen die ressorteren onder het recht van derde staten.
Voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (hierna "beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte" genoemd) en die binnen het toepassingsgebied van richtlijn 85/611/EEG vallen, zorgt dit besluit voor de omzetting in Belgisch recht van diverse bepalingen van die richtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van richtlijn 85/611/EEG, met de bedoeling een reglementering in te voeren voor beheervennootschappen en vereenvoudigde prospectussen. Met dit besluit worden meer bepaald de artikelen 6, 6bis, leden 4 tot 6, 6ter, leden 3 en 4, 6quater, leden 1 tot 6 en 8 tot 10, alsook de artikelen 52bis, lid 2, en 52ter van richtlijn 85/611/EEG in Belgisch recht omgezet.
Bij dit verslag is een omzettingstabel gevoegd.
Die beheervennootschappen zullen in België de werkzaamheden mogen verrichten waarvoor zij in hun lidstaat van herkomst een vergunning hebben gekregen, namelijk het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging, het verrichten van de in artikel 3, 10°, van de wet van 20 juli 2004 gedefinieerde beleggingsdiensten, en het verrichten van de in artikel 5, lid 3, punt b), van richtlijn 85/611/EEG bedoelde nevendienst van bewaarneming en administratie van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging. Die nevendienst mag niet worden verricht door beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, aangezien de Belgische wetgever in de wet van 20 juli 2004 geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 5, lid 3, van richtlijn 85/611/EEG voorziene optie.
Die werkzaamheden mogen in België worden verricht door een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte, hetzij via de vestiging van een bijkantoor, hetzij, zonder zich in België te vestigen, in het kader van het vrij verrichten van diensten. In beide gevallen zal het prudentieel toezicht op die vennootschappen worden uitgeoefend door de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst. Toch zal ook de CBFA, als toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst, over een toezichtsbevoegdheid beschikken, die weliswaar beperkt zal blijven tot, enerzijds, het toezicht op de naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen die, om redenen van algemeen belang, in België van toepassing zijn op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en hun verrichtingen, inclusief de gedragsregels die bij het verrichten van beleggingsdiensten moeten worden nageleefd, en, anderzijds, het toezicht op de in België geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die de verhandeling van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging beheersen en die geen betrekking hebben op de gebieden waarop richtlijn 85/611/EEG van toepassing is.
Aangezien de regeling inzake wederzijdse erkenning die, krachtens voornoemde richtlijn, van toepassing is op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte, grotendeels geënt is op de voor beleggingsondernemingen uit de Europese Economische Ruimte geldende regeling inzake wederzijdse erkenning, die door richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, werd beheerst tot die bij richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (hierna "de MiFID-richtlijn" genoemd) werd opgeheven, sluit dit besluit dan ook nauw aan bij het koninklijk besluit waarmee die regeling in Belgisch recht is omgezet, namelijk het koninklijk besluit van 20 december 1995 betreffende de buitenlandse beleggingsondernemingen (hierna "het koninklijk besluit van 20 december 1995" genoemd).
Daarbij is uitgegaan van de bepalingen van dat koninklijk besluit vóór ze werden gewijzigd door de bepalingen waarmee de MiFID-richtlijn in Belgisch recht is omgezet, aangezien de nieuwe regels van de MiFID-richtlijn over het Europees paspoort niet gelden voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, die, tenzij anders bepaald, uitgesloten zijn uit het toepassingsgebied van die richtlijn.
Met betrekking tot de beheervennootschappen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, maar niet binnen het toepassingsgebied van richtlijn 85/611/EEG vallen, en de beheervennootschappen die ressorteren onder het recht van derde staten, is de door dit besluit ingevoerde regeling ook gebaseerd op de desbetreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 20 december 1995 (Titel II - Hoofdstuk VI en Titel III). Voor dergelijke beheervennootschappen die een bijkantoor vestigen in België, gelden de meeste bepalingen van de wet van 20 juli 2004 die van toepassing zijn op de beheervennootschappen naar Belgisch recht.
In tegenstelling tot de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (hierna "de wet van 22 maart 1993" genoemd) voorziet dit besluit, net als het koninklijk besluit van 20 december 1995, in een regeling voor de beheervennootschappen die ressorteren onder het recht van derde staten en die hun werkzaamheden in België verrichten zonder er gevestigd te zijn. Net zoals eerder voor buitenlandse beleggingsondernemingen wordt nu ook voor de niet in België gevestigde beheervennootschappen de mogelijkheid ingevoerd om hun werkzaamheden op het Belgisch grondgebied te verrichten, inclusief het verrichten van beleggingsdiensten, op voorwaarde dat zij geen beroep doen op het publiek. Net als buitenlandse beleggingsondernemingen zullen zij zich daarentegen wel tot institutionele beleggers mogen richten, van wie mag worden verwacht dat zij met kennis van zaken handelen. De betrokken beheervennootschappen dienen zich vooraf bij de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bekend te maken.
Bovendien zullen zij de wettelijke en reglementaire bepalingen, inclusief de gedragsregels, moeten naleven die, om redenen van algemeen belang, in België van toepassing zijn op de beheervennootschappen en hun verrichtingen. Het besluit behoudt aan de CBFA het recht voor om een vennootschap die ressorteert onder het recht van een derde staat die niet dezelfde toegangsmogelijkheden tot zijn markt biedt aan de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, te verbieden haar werkzaamheden en diensten te verrichten in België.
Dit besluit bevat ook bepalingen over de overgangsregeling die van toepassing is op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, vóór de inwerkingtreding van dit besluit, al werkzaamheden in België verrichtten conform de bepalingen van richtlijn 85/611/EEG. Tot slot bevat dit besluit ook bepalingen tot opheffing en wijziging van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 20 december 1995, waarbij in hoofdzaak materiële fouten worden rechtgezet.
Hieronder worden de verschillende artikelen van het besluit toegelicht : Commentaar bij de artikelen HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling, toepassingsgebied en definities Artikel 1 Artikel 1 verwijst naar richtlijn 85/611/EEG, die door dit besluit gedeeltelijk in Belgisch recht wordt omgezet.
Artikel 2 Artikel 2 definieert de materies die door het besluit worden geregeld, en verduidelijkt van welke buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging het statuut en het toezicht door dit besluit wordt geregeld. Het artikel maakt daarbij een onderscheid naargelang de buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging al dan niet ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
In antwoord op een opmerking van de Raad van State verduidelijkt de Regering dat zij voor deze structuur heeft geopteerd omdat die identiek is aan de structuur van de andere toezichtsregelingen die de Europeesrechtelijke bepalingen inzake wederzijdse erkenning in Belgisch recht omzetten, met name in het koninklijk besluit van 20 december 1995 betreffende de buitenlandse beleggingsondernemingen (hierna "het koninklijk besluit van 20 december 1995" genoemd). Dit onderscheid tussen de entiteiten die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en de entiteiten die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte, sluit trouwens aan bij de structuur van de artikelen 203 en 204 van de wet van 20 juli 2004, die U machtigen om dit besluit te nemen.
Artikel 3 Artikel 3 bevat enkele nuttige definities voor de toepassing van dit besluit.
In antwoord op een opmerking van de Raad van State wordt het begrip "beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging" gedefinieerd onder verwijzing naar het in de wet van 20 juli 2004 gedefinieerde begrip "collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve beleggging".
Aan de hand van die definities kunnen ook de wettelijke en communautaire teksten worden geïdentificeerd waarnaar wordt verwezen in het besluit. HOOFDSTUK II. - Bijkantoren en dienstverrichtingen in België van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte Hoofdstuk II bepaalt de voorwaarden waaronder beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en die onder de toepassing vallen van de door die lidstaat genomen nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 85/611/EEG (Afdeling II), in België toegang krijgen tot de activiteit, de voor die beheervennootschappen geldende verplichtingen en verbodsbepalingen (Afdeling III) alsook de door hen mee te delen periodieke informatie en na te leven boekhoudregels (Afdeling IV); daarnaast regelt dit Hoofdstuk het toezicht dat op die vennootschappen wordt uitgeoefend (Afdeling V), alsook de uitzonderingsmaatregelen en de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties die hun kunnen worden opgelegd (Afdeling VI).
Hoofdstuk II regelt ook het statuut van en het toezicht op de bijkantoren en de dienstverrichtingen in België van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en die niet onder de toepassing vallen van de door die lidstaat genomen nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 85/611/EEG (Afdeling 7 - artikel 21). Afdeling I. - Toepassingsgebied
Artikel 4 In antwoord op een opmerking van de Raad van State definieert artikel 4 het toepassingsgebied van, enerzijds, de artikelen 5 tot 20 en, anderzijds, van het artikel 21 van Hoofdstuk II. Afdeling II. - Toegang tot de activiteit
Artikel 5 Artikel 5 regelt de toegang van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, tot de werkzaamheden die zij in België mogen verrichten via de vestiging van een bijkantoor.
Dit artikel voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de artikelen 6, leden 1 en 2, en 6bis, leden 4 en 5, van richtlijn 85/611/EEG. Conform die bepalingen zullen de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waaraan een vergunning is verleend door de toezichthoudende autoriteit van die staat, hun werkzaamheden in België mogen verrichten via de vestiging van een bijkantoor, zodra de CBFA hen ervan in kennis heeft gesteld dat zij zijn geregistreerd als bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte.
Naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State wordt opgemerkt dat, om redenen van coherentie met de terminologie in de andere toezichtsregelingen, de in dit artikel gebruikte termen de voorkeur hebben gekregen boven de termen die in artikel 6 van richtlijn 85/611/EEG worden gebruikt.
In antwoord op een opmerking van de Raad van State is de verwijzing naar artikel 5, lid 3, van richtlijn 85/611/EEG vervangen door een definitie van het begrip "beleggingsdiensten" in artikel 3 van het besluit. De verwijzing naar artikel 6bis van de richtlijn in het tweede lid van het artikel blijft daarentegen behouden, niet omdat zij - zoals de Raad van State opmerkt - de omzetting van die bepaling door verwijzing mogelijk maakt, maar omdat zij het mogelijk maakt te definiëren welk informatiedossier aan de CBFA moet worden overgelegd door de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst.
Artikel 6bis van richtlijn 85/611/EEG werd omgezet in artikel 175 en volgende van de wet van 20 juli 2004.
Artikel 6 Artikel 6 regelt de toegang van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, tot de werkzaamheden die zij in België mogen verrichten in het kader van het vrij verrichten van diensten.
Dit artikel voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de artikelen 6, leden 1 en 2, en 6ter, lid 3, van richtlijn 85/611/EEG. Conform die bepalingen zullen de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waaraan een vergunning is verleend door de toezichthoudende autoriteit van die staat, hun werkzaamheden in België mogen verrichten in het kader van het vrij verrichten van diensten, zodra de CBFA een kennisgeving en een informatiedossier heeft ontvangen van de bevoegde toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst.
In antwoord op een opmerking van de Raad van State wordt verduidelijkt dat de verwijzing naar artikel 6ter van de richtlijn behouden blijft, niet omdat zij - zoals de Raad van State opmerkt - de omzetting van die bepaling door verwijzing mogelijk maakt, maar omdat zij het mogelijk maakt te definiëren van welke kennisgeving aan de CBFA mededeling moet worden gedaan door de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst. Artikel 6ter van richtlijn 85/611/EEG werd omgezet in artikel 180 en volgende van de wet van 20 juli 2004. Afdeling III. - Verplichtingen en verbodsbepalingen
Artikel 7 Artikel 7 voorziet in de omzetting van de artikelen 6bis, lid 6, en 6ter, lid 4, van richtlijn 85/611/EEG en verduidelijkt welke verplichtingen een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte moet naleven inzake informatieverstrekking aan de CBFA als toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst, bij een inhoudelijke wijziging van de inlichtingen die zij oorspronkelijk had meegedeeld in haar verzoek om toegang te krijgen tot de activiteit.
Artikel 8 Artikel 8 handelt over de verplichting voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte om hun lidstaat van herkomst te vermelden in hun naam. Met het oog op een vereenvoudiging van deze bepaling en in antwoord op een opmerking van de Raad van State moet enkel de lidstaat van herkomst worden vermeld in de naam van de beheervennootschap, en niet de statutaire zetel, die, krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 85/611/EEG, noodzakelijkerwijs gelegen is in de lidstaat van herkomst.
Artikel 9 Artikel 9 voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de artikelen 6bis, lid 4, en 6ter, lid 3, van richtlijn 85/611/EEG. Dit artikel bevat een opsomming van de bepalingen van de wet van 20 juli 2004 die van toepassing zijn op de buitenlandse beheervennootschappen die onderworpen zijn aan Hoofdstuk II van het besluit.
Het gaat daarbij in hoofdzaak om de bepalingen op grond waarvan de beheervennootschappen en met name diegene die beleggingsdiensten verrichten, verplicht zijn om gedragsregels na te leven, zoals : - artikel 168 van de wet van 20 juli 2004 dat de beheervennootschappen verplicht om voor een strikte scheiding te zorgen tussen hun verschillende werkzaamheden, en dat hen, net als hun leiders of werknemers, verbiedt om, voor rekening van de beheerde instellingen voor collectieve belegging of van hun cliënten, verrichtingen uit te voeren waar zij persoonlijk belang bij hebben; - artikel 169, §§ 2 en 3, van de wet van 20 juli 2004 dat bepaalt dat de beheervennootschappen die beleggingsdiensten verrichten, de gedragsregels moeten naleven die zijn vastgesteld bij de artikelen 27 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, en dat zij passende beleidslijnen en procedures moeten vastleggen om de naleving van die regels te verzekeren.
De beheervennootschappen die hun werkzaamheden, inclusief beleggingsdiensten, in België verrichten via de vestiging van een bijkantoor, dienen ook de volgende artikelen na te leven : artikel 153, § 8, van de wet van 20 juli 2004, op grond waarvan zij de gegevens moeten bijhouden over de door hen verrichte beleggingsdiensten, en artikel 157 van diezelfde wet, op grond waarvan zij bij de beleggersbeschermingsregeling moeten aansluiten als zij de beleggingsdienst van individueel portefeuillebeheer verrichten.
Artikel 10 Artikel 10 voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de artikelen 6bis, lid 4, en 6ter, lid 3, van richtlijn 85/611/EEG. Deze bepaling is analoog aan artikel 70 van de wet van 22 maart 1993, behalve inzake de naleving van de gedragsregels.
Zij was ook analoog aan het vroegere artikel 8 van het koninklijk besluit van 20 december 1995, dat bij de omzetting van de MiFID-richtlijn werd opgeheven. Die opheffing geldt echter niet voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte, aangezien die uitgesloten zijn uit het toepassingsgebied van de MiFID-bepalingen over het Europees paspoort.
Overeenkomstig de in Belgisch recht omgezette bepalingen van richtlijn 85/611/EEG blijven de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die hun werkzaamheden in België verrichten via de vestiging van een bijkantoor of via dienstverrichtingen, verplicht om de bepalingen van het Belgisch recht na te leven die als bepalingen van algemeen belang worden beschouwd in het licht van de criteria die voortvloeien uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, inclusief de gedragsregels die van toepassing zijn wanneer beleggingsdiensten worden verricht.
De CBFA maakt op haar website een lijst bekend van de bepalingen die, naar haar weten, van algemeen belang zijn. Afdeling IV. - Periodieke informatieverstrekking en boekhoudregels
Artikel 11 Artikel 11, eerste en tweede lid, voorziet in de omzetting van artikel 6quater, leden 1 en 2, van richtlijn 85/611/EEG. Dit artikel is analoog aan artikel 6 van het koninklijk besluit van 20 december 1995, hoewel het tweede lid ook slaat op de buitenlandse beheervennootschappen die hun werkzaamheden in België verrichten via dienstverrichtingen, zoals toegestaan door artikel 6quater, lid 2, van richtlijn 85/611/EEG. Met toepassing van het tweede lid van dit artikel kan de CBFA de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die hun werkzaamheden in België verrichten via de vestiging van een bijkantoor of via dienstverrichtingen, gelasten haar gegevens mee te delen die van dezelfde aard zijn als de gegevens die door de beheervennootschappen naar Belgisch recht dienen te worden verstrekt, over materies die niet tot de bevoegdheid van de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst behoren. Deze bepaling betreft bijvoorbeeld het jaarlijks door de beheervennootschappen over te leggen verslag over hun toepassing van de antiwitwasreglementering. Hier moet inderdaad worden onderstreept dat, conform de antiwitwasrichtlijn, de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ook geldt voor de in België gevestigde bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte.
Het derde lid van dit artikel voorziet in de omzetting van hetzelfde artikel 6quater, lid 2, van richtlijn 85/611/EEG, met betrekking tot de informatie die aan de Nationale Bank van België en de Europese Centrale Bank moet worden meegedeeld, aangezien die informatie ook door de beheervennootschappen naar Belgisch recht moet worden verstrekt.
Artikel 12 Artikel 12 voorziet in de omzetting van artikel 6quater, lid 2, van richtlijn 85/611/EEG. Dit artikel bevestigt dat artikel 185, tweede tot vijfde lid, van de wet van 20 juli 2004 van toepassing is op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die hun werkzaamheden in België verrichten via de vestiging van een bijkantoor.
Krachtens deze bepaling, moeten de effectieve leiders van die beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging de verklaring inzake de periodieke prudentiële rapportering aan de CBFA bezorgen.
Deze bepaling machtigt ook de Koning om de regels te bepalen in verband met de boekhouding, de inventarisramingen en de statutaire en geconsolideerde jaarrekening van de beheervennootschappen naar Belgisch recht.
De met toepassing van die regeling genomen besluiten en reglementen zijn dus ook van toepassing op de bijkantoren van de beheervennootschappen uit de Europese Economische Ruimte. Afdeling V. - Toezicht
Artikel 13 Conform de beginselen van de wederzijdse erkenning en de "home country control" beperkt de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst met betrekking tot het toezicht op de werkzaamheden van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte zich tot bepaalde materies die limitatief worden omschreven in de artikelen 6bis, lid 4, en 6ter, lid 3, van richtlijn 85/611/EEG. Dankzij artikel 13 kan de CBFA, binnen de grenzen van haar bevoegdheden als toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst, toezicht uitoefenen op de werkzaamheden van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte.
Voor de uitoefening van die beperkte bevoegdheden verwijst artikel 13 van het besluit naar de toepassing van de artikelen 186, vierde en zesde lid, en 187 van de wet van 20 juli 2004, die de toezichtsbevoegdheden van de CBFA ten aanzien van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht verduidelijken, waaronder met name het recht van de CBFA om zich alle inlichtingen te doen verstrekken over de organisatie, de werking, de positie en de verrichtingen van de beheervennootschappen waarop zij toezicht houdt, en om inspecties ter plaatse te verrichten.
Artikel 14 Artikel 14, § 1, voorziet in de omzetting van artikel 52ter, lid 2, van richtlijn 85/611/EEG. Krachtens dit artikel kunnen met name de bevoegde toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die haar werkzaamheden in België verricht via de vestiging van een bijkantoor, de CBFA vragen om inspecties te verrichten, als een vorm van bijstand aan die autoriteiten.
Artikel 13, § 2, voorziet in de omzetting van artikel 52ter, lid 1, van richtlijn 85/611/EEG. Krachtens dit artikel kunnen de bevoegde toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die haar werkzaamheden in België verricht via de vestiging van een bijkantoor, na voorafgaande kennisgeving aan de CBFA, inspecties ter plaatse verrichten of controles laten uitvoeren bij dat bijkantoor.
Artikelen 15 en 16 De artikelen 15 en 16 regelen de organisatie van het revisoraal toezicht bij de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die hun werkzaamheden in België verrichten via de vestiging van een bijkantoor.
In antwoord op een opmerking van de Raad van State wordt verduidelijkt dat voor de term "leiders van bijkantoren" is geopteerd om redenen van coherentie met de terminologie in de andere toezichtsregelingen.
Bovendien zou, voor bijkantoren, geen gebruik kunnen worden gemaakt van de de door de Raad van State voorgestelde termen "bestuurders en zaakvoerders".
Enkel beheervennootschappen die de nevendienst van bewaarneming en administratie van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging mogen verrichten waarvan sprake in artikel 5, lid 3, punt b), van richtlijn 85/611/EEG, zijn verplicht een revisoraal toezicht te organiseren.
De overige beheervennootschappen hoeven geen door de CBFA erkend revisor te benoemen.
In verband met de benoeming van die erkende revisoren en de manier waarop zij hun functie uitoefenen, verwijst artikel 15, tweede lid, naar de desbetreffende artikelen van de wet van 20 juli 2004.
Artikel 16 van het besluit omschrijft hoe de erkende revisoren invulling moeten geven aan hun opdracht tot het verlenen van medewerking aan het door de CBFA uitgeoefende toezicht. Deze bepaling is analoog aan de desbetreffende bepalingen in de verschillende toezichtswetten, waarbij artikel 55 van de wet van 22 maart 1993 de referentiebepaling vormt. Afdeling VI. - Uitzonderingsmaatregelen,
bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties Artikel 17 Artikel 17 voorziet in de omzetting van artikel 6quater, leden 3 tot 6, 8 en 10, en artikel 52bis, lid 2, van richtlijn 85/611/EEG en beschrijft welke maatregelen de CBFA aan de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die hun werkzaamheden in België verrichten via de vestiging van een bijkantoor of via dienstverrichtingen, kan opleggen wanneer zij overtredingen vaststelt.
Artikel 18 Artikel 18 voorziet in de omzetting van artikel 6quater, lid 9, van richtlijn 85/611/EEG en beschrijft welke maatregelen de CBFA kan nemen wanneer de vergunning van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte wordt ingetrokken of herroepen door de toezichthoudende autoriteiten van haar lidstaat van herkomst, om te verhinderen dat het bijkantoor van die instelling nieuwe verrichtingen zou uitvoeren in België en om de belangen van de beleggers veilig te stellen.
Artikel 19 Krachtens artikel 19 kan de CBFA aan de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheervennootschap meedelen om welke redenen zij van oordeel is dat het in België gevestigde bijkantoor van die vennootschap niet de nodige waarborgen biedt voor een goede administratieve of boekhoudkundige organisatie of interne controle.
Deze bepaling is analoog aan artikel 77 van de wet van 22 maart 1993 en artikel 14 van het koninklijk besluit van 20 december 1995.
Artikel 20 Artikel 20 verklaart artikel 201 van de wet van 20 juli 2004 van toepassing op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte, en beschrijft de maatregel waarbij de CBFA openbaar kan maken dat de betrokken vennootschap geen gevolg heeft gegeven aan haar aanmaningen om zich te conformeren aan de voorschriften van het besluit. Afdeling VII. - Bijkantoren en dienstverrichtingen in België van
beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die niet onder richtlijn 85/611/EEG vallen Artikel 21 Artikel 21 handelt over de werkzaamheden van de bijkantoren of de dienstverrichtingen in België van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die niet binnen het toepassingsgebied van richtlijn 85/611/EEG vallen, zoals dat wordt omschreven in de artikelen 1 en 2 van die richtlijn.
Voor die beheervennootschappen gelden dezelfde bepalingen als de in Hoofdstukken III en IV van het besluit beschreven bepalingen die van toepassing zijn op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte. HOOFDSTUK III. - Bijkantoren in België van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte Voor de bijkantoren die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd door een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een derde staat, geldt geen enkele specifieke communautaire regel, behalve dat voor hen geen gunstigere regeling geldt dan voor de bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte.
Het besluit onderwerpt die bijkantoren, via verwijzingsbepalingen, dan ook aan de regels die gelden voor de beheervennootschappen naar Belgisch recht, met uitzondering van de aanpassingen die nodig zijn om rekening te kunnen houden met het feit dat zij geen vennootschappen naar Belgisch recht zijn.
Dat is het opzet van de artikelen 23 tot 27 over de bedrijfsvergunningsvoorwaarden (artikel 23), de bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden (artikel 24), het toezicht door de CBFA en het revisoraal toezicht (artikelen 25 en 26) en de sancties en uitzonderingsmaatregelen (artikel 27). Artikel 23, § 2, van het besluit verleent de CBFA bovendien het recht om een vergunning te weigeren aan een bijkantoor als de staat van herkomst van de betrokken beheervennootschap, wat de toegang tot zijn markt betreft, het wederkerigheidsbeginsel niet toepast op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht. Deze bepaling is analoog aan artikel 79, § 2, van de wet van 22 maart 1993 en artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit van 20 december 1995.
Artikel 23, § 3, bevat een andere specifieke regel die geënt is op andere toezichtswetten en die de CBFA toelaat om, op grond van strikt prudentiële redenen, te eisen dat een beheervennootschap die ressorteert onder het recht van een derde staat, een dochter opricht in plaats van een bijkantoor. Deze bepaling is analoog aan artikel 79, § 3, van de wet van 22 maart 1993 en artikel 20, § 3, van het koninklijk besluit van 20 december 1995. HOOFDSTUK IV. - Dienstverrichtingen in België van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte De artikelen 28 tot 34 handelen over de dienstverrichtingen in België van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van derde staten.
Volgens artikel 28 mogen dergelijke beheervennootschappen waaraan een vergunning is verleend in hun land van herkomst, in België werkzaamheden verrichten in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging. Zij mogen in België echter uitsluitend de beleggingsdiensten verrichten die worden gedefinieerd in artikel 3, 10°, a) en b), van de wet van 20 juli 2004 en bovendien mogen zij die diensten enkel verstrekken aan de in artikel 28, § 1, tweede lid, van het besluit opgesomde institutionele beleggers.
Naar analogie van het bepaalde over de bijkantoren van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van derde staten, verleent artikel 28, § 2, tweede lid, de CBFA het recht om een vergunning te weigeren aan een bijkantoor als het land van herkomst van de betrokken beheervennootschap, wat de toegang tot zijn markt betreft, het wederkerigheidsbeginsel niet toepast op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht.
De overige artikelen van dit hoofdstuk beschrijven de regels die op dergelijke beheervennootschappen van toepassing zijn wanneer zij hun diensten in België verrichten zonder er een bijkantoor te vestigen.
De betrokken beheervennootschappen dienen zich met name vooraf bij de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bekend te maken. Bovendien dienen zij de wettelijke en reglementaire bepalingen, met inbegrip van de gedragsregels, na te leven die, om redenen van algemeen belang, in België van toepassing zijn op de beheervennootschappen en hun verrichtingen.
HOOFDSTUK V. - Overgangs-, wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen Afdeling I. - Overgangsbepalingen
Artikel 35 Artikel 354 vermeldt de overgangsmaatregelen die gelden voor de bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte. Aangezien die bijkantoren al een kennisgevingsprocedure hebben doorlopen zoals bedoeld in richtlijn 85/611/EEG, worden zij van rechtswege geregistreerd door de CBFA. In antwoord op een opmerking van de Raad van State wordt verduidelijkt dat de verwijzing naar artikel 6bis van de richtlijn behouden blijft, niet omdat zij - zoals de Raad van State opmerkt - de omzetting van die bepaling door verwijzing mogelijk maakt, maar omdat zij het mogelijk maakt te definiëren welke informatie aan de CBFA moet worden overgelegd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst die als basis dient voor de registratie, van rechtswege, van de bijkantoren waarop deze bepaling betrekking heeft.
Dezelfde verduidelijking geldt voor artikel 36 van het besluit en voor de verwijzing daarin naar artikel 6ter van richtlijn 85/611/EEG. Artikel 36 Artikel 36 vermeldt de overgangsmaatregelen die gelden voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte die hun werkzaamheden in België verrichten in het kader van het vrij verrichten van diensten. Die beheervennootschappen zijn vrijgesteld van de in artikel 6 van het besluit beschreven procedure.
Artikelen 37 en 38 De artikelen 37 en 38 bepalen de termijn waarbinnen de beheervennootschappen die onder de toepassing van Hoofdstuk III of Hoofdstuk IV vallen, zich aan de bepalingen van het besluit dienen te conformeren. Afdeling II. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Artikel 39 Artikel 39 vervangt artikel 8, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 december 1995.
Artikel 40 Artikel 40 heft het vijfde lid op van artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit van 20 december 1995.
Artikel 41 Artikel 41 wijzigt artikel 23, vierde lid, van het koninklijk besluit van 20 december 1995.
Artikel 42 Artikel 42 wijzigt artikel 25 van het koninklijk besluit van 20 december 1995.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van uwe Majesteit, de zeer eerbiedwaardige en zeer trouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS
26 APRIL 2009. - Koninklijk besluit betreffende de buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, de artikelen 203, § 1, en 204, § 1, gewijzigd bij de wet van 16 juni 2006;
Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de artikelen 110 en 111;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 december 1995 betreffende de buitenlandse beleggingsondernemingen;
Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, gegeven op 12 november 2008;
Gelet op advies 45.830/2 van de Raad van State, gegeven op 9 februari 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Vice-eersteminister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling, toepassingsgebied en definities
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), gewijzigd bij richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen.
Art. 2.Dit besluit regelt : 1° het statuut van en het toezicht op de bijkantoren en de dienstverrichtingen in België van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;2° het statuut van en het toezicht op de bijkantoren en de dienstverrichtingen in België van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte.
Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging : elke vennootschap waarvan het gewone bedrijf bestaat in het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging, in de zin van artikel 3, 8°, van de wet, in de vorm van gemeenschappelijke beleggingsfondsen en/of beleggingsvennootschappen;2° lidstaat van herkomst van een beheervennootschap : de lidstaat waar de beheervennootschap haar statutaire zetel heeft;3° beleggingsdiensten : de in artikel 3, 10°, van de wet bedoelde diensten, alsook de bewaarneming en administratie van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging;4° de wet : de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;5° de richtlijn : richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), gewijzigd bij richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen;6° de CBFA : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen. HOOFDSTUK II. - Bijkantoren en dienstverrichtingen in belgië van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de europese economische ruimte Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 4.De artikelen 5 tot 20 van dit besluit regelen het statuut van en het toezicht op de bijkantoren en de dienstverrichtingen in België van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en die onder de toepassing vallen van de door die lidstaat genomen nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn.
Artikel 21 van dit Hoofdstuk regelt het statuut van en het toezicht op de bijkantoren en de dienstverrichtingen in België van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en die niet onder de toepassing vallen van de door die lidstaat genomen nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn. Afdeling II. - Toegang tot de activiteit
Art. 5.Iedere beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, op grond van haar nationaal recht, in haar lidstaat van herkomst werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging alsook beleggingsdiensten mag verrichten, mag die werkzaamheden of diensten in België aanvatten via de vestiging van een bijkantoor, zodra de CBFA er haar met een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs van in kennis heeft gesteld dat zij als bijkantoor van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit de Europese Economische Ruimte is geregistreerd.
Deze kennisgeving geschiedt uiterlijk twee maanden nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging het op grond van artikel 6bis van de richtlijn vereiste informatiedossier aan de CBFA hebben bezorgd. Als de beheervennootschap de kennisgeving van de CBFA niet binnen de vastgestelde termijn ontvangt, mag zij haar bijkantoor openen en de voornoemde werkzaamheden en dienstverrichtingen aanvatten nadat zij de CBFA hiervan in kennis heeft gesteld.
De CBFA stelt elk jaar de lijst op van de geregistreerde bijkantoren en maakt die alsook alle wijzigingen die hierin tijdens het jaar zijn aangebracht, bekend op haar website.
De lijst van de geregistreerde bijkantoren vermeldt de in artikel 3, 9°, a), b) of c), van de wet bedoelde beheertaken en de in artikel 3, 10°, a) of b), van de wet of artikel 5, lid 3, punt b), van de richtlijn bedoelde diensten die het bijkantoor in België mag verrichten.
Art. 6.Iedere beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, op grond van haar nationaal recht, in haar lidstaat van herkomst werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging alsook beleggingsdiensten mag verrichten, mag die werkzaamheden of diensten in België aanvatten in het kader van het vrij verrichten van diensten, zodra de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst aan de CBFA mededeling hebben gedaan van de door artikel 6ter van de richtlijn vereiste kennisgeving die aangeeft welke beheertaken van instellingen voor collectieve belegging of welke beleggingsdiensten die beheervennootschap voornemens is in België te verrichten.
De lijst van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in verband waarmee de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst mededeling hebben gedaan van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, alsook alle wijzigingen die hierin tijdens het jaar zijn aangebracht, worden elk jaar door de CBFA bekendgemaakt op haar website.
De lijst vermeldt de in artikel 3, 9°, a), b) of c), van de wet bedoelde beheertaken en de in artikel 3, 10°, a) of b), van de wet of artikel 5, lid 3, punt b), van de richtlijn bedoelde beleggingsdiensten die de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging in België mag verrichten. Afdeling III. - Verplichtingen en verbodsbepalingen
Art. 7.In geval van wijzigingen in de inhoud van de inlichtingen die zij in het in artikel 5 bedoelde informatiedossier heeft meegedeeld, geeft de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging de CBFA ten minste één maand op voorhand schriftelijk kennis van deze wijziging.
Elke wijziging die een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging wenst aan te brengen in de informatie in de in artikel 6 bedoelde kennisgeving, wordt op voorhand schriftelijk ter kennis gebracht van de CBFA.
Art. 8.De naam van de in de artikelen 5 en 6 bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die hun werkzaamheden in België verrichten, dient voorafgegaan of gevolgd te worden door de vermelding van hun lidstaat van herkomst.
Art. 9.§ 1. Voor de in artikel 5 bedoelde bijkantoren en de in artikel 6 bedoelde vennootschappen gelden de artikelen 168, 169, §§ 2 en 3, 170, 173 en 174, 1° en 3°, van de wet. § 2. Voor de in artikel 5 bedoelde bijkantoren geldt ook artikel 153, § 8, van de wet. § 3. De in artikel 5 bedoelde bijkantoren die in België de in artikel 3, 10°, a), van de wet bedoelde beleggingsdienst verrichten, moeten artikel 157 van de wet naleven wanneer de verplichtingen die daaruit voor hen voortvloeien, in hun lidstaat van herkomst niet zijn gedekt door een beleggerscompensatiestelsel als bedoeld in richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels.
Art. 10.De bepalingen van dit Hoofdstuk doen geen afbreuk aan de naleving, bij het verrichten van de werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging en bij het verrichten van beleggingsdiensten, van de wettelijke en reglementaire bepalingen, met inbegrip van de gedragsregels, die, om redenen van algemeen belang, in België van toepassing zijn op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en op hun verrichtingen.
De CBFA informeert de in de artikelen 5 en 6 bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging op haar website over de bepalingen, inclusief de gedragsregels, die, naar haar weten, van algemeen belang zijn. Afdeling IV. - Periodieke informatieverstrekking en boekhoudregels
Art. 11.De in artikel 5 bedoelde bijkantoren bezorgen de CBFA voor statistische doeleinden bestemde periodieke staten over hun werkzaamheden in België. Die staten worden opgesteld overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld bij een reglement dat, conform artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, is genomen door de CBFA die ook de rapporteringsfrequentie en -wijze bepaalt.
De CBFA kan de in artikel 5 bedoelde bijkantoren en de in artikel 6 bedoelde vennootschappen gelasten haar, in de vorm en volgens de frequentie die zij vaststelt bij reglement genomen conform artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gegevens mee te delen die van dezelfde aard zijn als de gegevens die worden gevraagd van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, omtrent materies die niet behoren tot de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.
De in artikel 5 bedoelde bijkantoren en de in artikel 6 bedoelde vennootschappen kunnen ook worden verplicht gegevens die aan de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht worden gevraagd, mee te delen aan de Nationale Bank van België en de Europese Centrale Bank.
Art. 12.Artikel 185, tweede tot vijfde lid, van de wet is van toepassing op de in artikel 5 bedoelde bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. Afdeling V. - Toezicht
Art. 13.De in artikel 5 bedoelde bijkantoren en de in artikel 6 bedoelde vennootschappen staan onder het toezicht van de CBFA met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 7 tot 12, voor de in die bepalingen voorkomende materies waarvoor de CBFA bevoegd is.
De artikelen 186, vierde tot zesde lid, en 187 van de wet zijn dienovereenkomstig van toepassing.
Art. 14.§ 1. Op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging mag de CBFA, als een vorm van bijstand aan die autoriteiten, bij de in artikel 5 bedoelde bijkantoren inspecties verrichten, die zowel op de in artikel 13 van dit besluit als op de in artikel 188, eerste lid, van de wet bedoelde materies kunnen slaan.
De kosten voor de in het eerste lid bedoelde inspecties en controles worden gedragen door de autoriteit die daarom verzoekt. § 2. De buitenlandse autoriteiten die bevoegd zijn voor het prudentieel toezicht op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die in België een in artikel 5 bedoeld bijkantoor hebben geopend, mogen, na voorafgaande kennisgeving aan de CBFA, in dat bijkantoor inspecties ter plaatse verrichten of op hun kosten controles laten uitvoeren door deskundigen die zij aanstellen.
Art. 15.De leiders van de in artikel 5 bedoelde bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die de nevendienst van bewaarneming en administratie van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging mogen verrichten, stellen voor een vernieuwbare termijn van drie jaar één of meer revisoren of revisorenvennootschappen aan die daartoe door de CBFA zijn erkend overeenkomstig artikel 52 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.
De artikelen 190, derde lid, 191 tot 194, eerste tot vierde lid, van de wet zijn van toepassing op die revisoren en revisorenvennootschappen. Vooraleer een erkend revisor of een erkende revisorenvennootschap van zijn of haar opdracht te ontslaan, moet het advies van de CFBA worden ingewonnen.
Art. 16.§ 1. De overeenkomstig artikel 15 aangestelde erkende revisoren of revisoren-vennootschappen verlenen hun medewerking aan het toezicht van de CBFA op hun eigen en uitsluitende verantwoordelijkheid en overeenkomstig dit artikel, volgens de regels van het vak en de richtlijnen van de CBFA. Daartoe : 1° beoordelen zij de interne controlemaatregelen die de bijkantoren hebben genomen tot naleving van de wetten, besluiten en reglementen die op de bijkantoren van toepassing zijn en waarvan de naleving onder het toezicht van de CBFA valt, en delen zij hun bevindingen ter zake mee aan de CBFA;2° brengen zij verslag uit bij de CBFA over : a) de resultaten van het beperkt nazicht van de periodieke staten die aan het einde van het eerste halfjaar aan de CBFA worden bezorgd overeenkomstig artikel 11 en het ter uitvoering daarvan genomen reglement,en waarin wordt bevestigd dat zij geen kennis hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet in alle materieel belangrijke opzichten volgens de geldende richtlijnen van de CBFA werden opgesteld.Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde halfjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en juistheid, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij geen kennis te hebben van feiten waaruit zou blijken dat de periodieke staten per einde halfjaar niet zijn opgesteld met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening met betrekking tot het laatste boekjaar; de CBFA kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen; b) de resultaten van de controle van de periodieke staten die aan het einde van het boekjaar aan de CBFA worden bezorgd overeenkomstig artikel 11 en het ter uitvoering daarvan genomen reglement,en waarin wordt bevestigd dat de periodieke staten in alle materieel belangrijke opzichten werden opgesteld volgens de geldende richtlijnen van de CBFA.Bovendien bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar, voor wat de boekhoudkundige gegevens betreft, in alle materieel belangrijke opzichten in overeenstemming zijn met de boekhouding en de inventarissen, inzake volledigheid, d.i. alle gegevens bevatten uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld, en juistheid, d.i. de gegevens correct weergeven uit de boekhouding en de inventarissen op basis waarvan de periodieke staten worden opgesteld; en bevestigen zij dat de periodieke staten per einde van het boekjaar werden opgesteld met toepassing van de boekings- en waarderingsregels voor de opstelling van de jaarrekening; de CBFA kan de hier bedoelde periodieke staten nader bepalen;
De erkende revisoren of revisorenvennootschappen kunnen door de CBFA, op verzoek van de Nationale Bank van België of van de Europese Centrale Bank, worden gelast de gegevens te bevestigen die de bijkantoren aan deze autoriteiten moeten verstrekken met toepassing van artikel 11. 3° brengen zij bij de CBFA op haar verzoek een bijzonder verslag uit over de werkzaamheden van de bijkantoren;de kosten voor de opstelling van dit verslag worden gedragen door de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging; 4° brengen zij bij de CBFA op eigen initiatief verslag uit over aspecten waarvoor zij bevoegd is, alsook in het kader van de samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, zodra zij kennis krijgen van : a) beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van het bijkantoor financieel of op het vlak van zijn interne controle, op betekenisvolle wijze beïnvloeden of kunnen beïnvloeden;b) beslissingen of feiten die kunnen wijzen op een overtreding van de voorschriften van dit besluit en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen of andere wettelijke en reglementaire voorschriften die op hun bedrijf in België van toepassing zijn, voor zover de in deze voorschriften bedoelde materies tot de bevoegdheid van de CBFA behoren;5° brengen zij bij de CBFA op haar verzoek verslag uit, wanneer een andere Belgische overheid de CBFA ter kennis brengt dat een inbreuk werd gepleegd op een reglementering die op het bijkantoor van toepassing is, omtrent materies die niet behoren tot de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst. De erkende revisoren of revisorenvennootschappen delen aan de leiders van het bijkantoor de verslagen mee die zij aan de CBFA richten overeenkomstig het eerste lid, 3°. Voor deze mededelingen geldt de geheimhoudingsplicht als geregeld bij de artikelen 74 tot 77 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Zij bezorgen de CBFA een kopie van de mededelingen die zij aan deze leiders richten en die betrekking hebben op materies waarvoor de CBFA toezichtsbevoegdheid heeft.
In bijkantoren waar een ondernemingsraad is opgericht met toepassing van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, oefenen de erkende revisoren of revisorenvennootschappen de in artikel 15bis van deze wet bedoelde opdrachten uit.
Op verzoek en op kosten van de autoriteiten die bevoegd zijn voor het prudentieel toezicht in de lidstaat van herkomst van het bijkantoor, mogen zij, als een vorm van bijstand en na voorafgaande kennisgeving aan de CBFA, in dit bijkantoor toezicht uitoefenen op de in artikel 188, eerste lid, van de wet en artikel 13 van dit besluit bedoelde materies. § 2. De erkende revisoren of revisorenvennootschappen certificeren de krachtens artikel 12 van dit besluit openbaar gemaakte jaarlijkse boekhoudkundige gegevens. Afdeling VI. - Uitzonderingsmaatregelen,
bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties
Art. 17.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 203, §§ 2 tot 4, van de wet, maant de CBFA, indien zij vaststelt dat een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, die onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte ressorteert en in België werkzaam is via een bijkantoor of via het verrichten van diensten, zich niet conformeert aan de in België geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die tot de bevoegdheidssfeer van de CBFA behoren, die beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aan om de vastgestelde toestand te verhelpen binnen de termijn die zij bepaalt.
Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, brengt de CBFA haar bemerkingen ter kennis van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging. § 2. Wanneer de overtredingen van een in artikel 5 bedoeld bijkantoor blijven aanhouden, kan de CBFA, na de in § 1 bedoelde bevoegde autoriteiten hiervan in kennis te hebben gesteld, de in artikel 197, § 1, 1°, 2° en 3°, van de wet bedoelde maatregelen nemen. Artikel 197, §§ 2 tot 6 en § 9, eerste lid, van de wet is ook van toepassing.
Wanneer de overtredingen van een in artikel 6 bedoelde beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die bedrijvig is via het verrichten van diensten, blijven aanhouden, kan de CBFA, na de in § 1 bedoelde bevoegde autoriteiten hiervan in kennis te hebben gesteld, deze vennootschap verbieden om in België nog nieuwe verrichtingen uit te voeren. Zij kan de geldigheidsduur van dit verbod beperken en het opheffen. Artikel 197, § 1, 2°, § 3 en § 5, van de wet is van toepassing op deze beslissingen. Dit lid is eveneens van toepassing in het geval van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging waarvan de werkzaamheden gericht zijn op België en die het recht op het vrij verrichten van diensten misbruikt om zich te onttrekken aan de Belgische wetgeving, alsook in de gevallen als bedoeld in artikel 197, § 6, van de wet. § 3. In spoedeisende gevallen waarin de termijnen van de bij de §§ 1 en 2 geregelde procedure niet kunnen worden toegepast, kan de CBFA alle nodige bewarende maatregelen nemen om de belangen van de beleggers en andere cliënten van de in de artikelen 5 en 6 bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging te beschermen. De CBFA stelt de Europese Commissie, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en de toezichthoudende autoriteiten van de andere betrokken lidstaten hiervan onmiddellijk in kennis. § 4. De CBFA kan, op verzoek van de ter zake bevoegde autoriteiten, de §§ 1 tot 3 toepassen op een in de artikelen 5 en 6 bedoelde beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, wanneer zij in België handelingen heeft gesteld die strijdig zijn met de wettelijke of reglementaire bepalingen van algemeen belang, inclusief de gedragsregels. § 5. De CBFA deelt aan de Europese Commissie, volgens de frequentie die laatstgenoemde bepaalt, mee hoeveel en welke soort maatregelen zijn genomen overeenkomstig § 2.
Art. 18.Bij intrekking of herroeping van de vergunning van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging door de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst, beveelt de CBFA, na deze autoriteiten hiervan in kennis te hebben gesteld, de sluiting van het bijkantoor dat deze vennootschap in België heeft gevestigd.
Zij kan een voorlopige zaakvoerder aanstellen die waakt over de tegoeden en de financiële instrumenten van het bijkantoor in afwachting van een uitspraak omtrent hun bestemming, en die gemachtigd is om alle bewarende maatregelen te nemen in het belang van de schuldeisers.
Art. 19.De CBFA kan de bevoegde autoriteiten voor een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, meedelen om welke redenen zij van oordeel is dat de positie van het bijkantoor van deze vennootschap in België niet de nodige waarborgen biedt voor een goede administratieve of boekhoudkundige organisatie of interne controle.
Art. 20.Artikel 201 van de wet is van toepassing op de in dit Hoofdstuk bedoelde beheervennootschappen. Afdeling VII. - Bijkantoren en dienstverrichtingen in België van
beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die niet onder richtlijn 85/611/EEG vallen
Art. 21.De bepalingen van de Hoofdstukken III en IV en van de artikelen 22 tot 34 van dit besluit zijn van toepassing op de bijkantoren en de dienstverrichtingen in België van beheervennootschappen die niet onder de toepassing vallen van de artikelen 5 tot 20 van dit Hoofdstuk, gedefinieerd bij artikel 4. HOOFDSTUK III. - Bijkantoren in belgie van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de europese economische ruimte Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 22.Dit Hoofdstuk regelt het statuut van en het toezicht op de bijkantoren, in België, van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die niet ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Afdeling II. - Bedrijfsvergunning
Art. 23.§ 1. De volgende bepalingen van de wet zijn van toepassing : 1° de artikelen 140, 141 en 143 : alvorens zich uit te spreken over de vergunningsaanvraag van een bijkantoor, raadpleegt de CBFA de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging;2° artikel 145 : de in dit Hoofdstuk bedoelde bijkantoren worden vermeld in een bijzondere rubriek van de in dit artikel bedoelde lijst;3° artikel 147;4° artikel 148 : niettemin kan een vergunning worden verleend aan bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging met rechtspersoonlijkheid die geen handelsvennootschap zijn;5° artikel 149, eerste lid : aangezien het aanvangskapitaal wordt vervangen door een dotatie, is de CBFA bevoegd om de bestanddelen van die dotatie te beoordelen;6° artikel 150 : wat de identiteit van de aandeelhouders of vennoten van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging betreft;7° de artikelen 151, 152, 153, 154 en 155;8° artikel 157 : indien de verplichtingen van de in dit Hoofdstuk bedoelde bijkantoren niet door een beleggersbeschermingsregeling op een tenminste evenwaardige wijze zijn gedekt als in het kader van de overeenstemmende Belgische beleggersbeschermingsregeling. § 2. De CBFA kan een vergunning weigeren aan het bijkantoor van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een staat die niet dezelfde toegangsmogelijkheden tot zijn markt biedt aan beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht. § 3. De CBFA kan een vergunning weigeren aan een in dit Hoofdstuk bedoeld bijkantoor indien zij van oordeel is dat, voor de bescherming van de beleggers of voor een gezond en voorzichtig beleid van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, de oprichting van een vennootschap naar Belgisch recht vereist is. Afdeling II. - Bedrijfsuitoefening
Art. 24.De volgende artikelen van de wet zijn van toepassing : 1° artikel 158;2° artikel 159bis : wanneer de CBFA grond heeft om aan te nemen dat de invloed van een natuurlijk of rechtspersoon die, rechtstreeks of onrechtstreeks, een gekwalificeerde deelneming bezit in een in dit Hoofdstuk bedoelde beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, een gezond en voorzichtig beleid van deze beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging zou kunnen belemmeren, kan zij, onverminderd de andere bij dit besluit bepaalde maatregelen, de vergunning van het bijkantoor schorsen of herroepen voor de termijn die zij bepaalt;artikel 197, § 1, 2° en 4°, § 3 en § 5, van de wet is van toepassing op deze beslissingen; 3° artikel 162, in verband met de leiders van het bijkantoor;4° de artikelen 164 en 165;5° de artikelen 166, 168 tot 171, 173 en 174;6° de artikelen 184 en 185. Afdeling III. - Toezicht
Art. 25.De artikelen 186 en 187 van de wet zijn van toepassing.
Art. 26.De leiders van de in dit Hoofdstuk bedoelde bijkantoren moeten één of meer erkende revisoren of één of meer erkende revisorenvennootschappen aanstellen overeenkomstig artikel 190 van de wet. Op dezelfde wijze kunnen zij een plaatsvervanger aanstellen.
Bij aanstelling van een revisorenvennootschap is artikel 191 van de wet van toepassing.
De artikelen 192, 193, 194, eerste tot vierde lid, 195, eerste, tweede en vierde lid, zijn van toepassing.
De artikelen 15, tweede lid, tweede zin, en 16, § 1, vierde lid, van dit besluit zijn ook van toepassing. De erkende revisoren of erkende revisorenvennootschappen certificeren de krachtens artikel 24, 6°, van dit besluit openbaar gemaakte jaarlijkse boekhoudkundige gegevens. Afdeling IV. - Intrekking van de vergunning,
uitzonderingsmaatregelen en strafbepalingen
Art. 27.De artikelen 196, 197, 200 tot 202 van de wet zijn van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Dienstverrichtingen in België van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de europese economische ruimte
Art. 28.§ 1. Iedere beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en die, op grond van haar nationaal recht, in haar land van herkomst werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging alsook beleggingsdiensten mag verrichten, mag die werkzaamheden of diensten in België aanvatten zonder er gevestigd te zijn.
De beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 3, 10°, a) en b), van de wet mogen in België echter alleen aan de volgende beleggers worden aangeboden of verstrekt : a) de Staat, de Gewesten en de Gemeenschappen;b) de Europese Centrale Bank, de Nationale Bank van België, het Rentenfonds, het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en de Deposito- en Consignatiekas;c) de Belgische en buitenlandse kredietinstellingen bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;d) de Belgische en buitenlandse beleggingsondernemingen waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten of aanbieden van één of meer beleggingsdiensten voor derden en/of het uitoefenen van één of meer beleggingsactiviteiten in de zin van artikel 46, 1°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;e) de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in boek II van de wet;f) de verzekeringsondernemingen en -instellingen bedoeld in artikel 2, §§ 1 en 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen; - de buitenlandse verzekeringsondernemingen en de buitenlandse pensioenfondsen die niet in België werkzaam zijn, en; - de Belgische en buitenlandse herverzekeringsondernemingen; g) de coördinatiecentra bedoeld in het koninklijk besluit nr.187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra; h) de vennootschappen waarvan financiële instrumenten zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt in de zin van artikel 46, 32°, van voornoemde wet van 6 april 1995, of tot een andere buitenlandse, regelmatig werkende, erkende en voor het publiek toegankelijke markt, en waarvan het geconsolideerd eigen vermogen minstens 25.000.000 EUR bedraagt; i) de in België gevestigde personen die de nationaliteit hebben van het land van herkomst van de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of van een land waar die beheervennootschap een bijkantoor heeft, voor zover de beheervennootschap, wat de in België aangeboden of verleende beleggingsdiensten betreft, in het land van herkomst of in het betrokken land van vestiging onderworpen is aan een gelijkwaardig toezicht als beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht. § 2. De in § 1 bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen zich vooraf bij de CBFA bekend te maken, met opgave van de in artikel 3, 9°, a), b) of c), van de wet bedoelde beheertaken en de in artikel 3, 10°, a) of b), van de wet bedoelde beleggingsdiensten die ze voornemens zijn te verrichten, alsook van de categorieën van beleggers aan wie ze voornemens zijn deze diensten te verlenen.
De CBFA kan een vennootschap die ressorteert onder het recht van een staat die niet dezelfde toegangsmogelijkheden tot zijn markt biedt aan de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, verbieden in België werkzaamheden en beleggingsdiensten te verrichten.
De CBFA maakt elk jaar op haar website de lijst bekend van de in dit artikel bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die zich, conform het eerste lid, bij haar hebben bekendgemaakt en die in België werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging en beleggingsdiensten verrichten, alsook alle wijzigingen die tijdens het jaar in die lijst zijn aangebracht.
De lijst vermeldt de in artikel 3, 9°, a), b) of c), van de wet bedoelde beheertaken en de in artikel 3, 10°, a) of b), van de wet bedoelde beleggingsdiensten die de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging in België mag verrichten.
Art. 29.De in artikel 28 bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging moeten, bij de uitoefening van hun bedrijf in België, naast hun naam, hun land van herkomst en hun zetel vermelden.
Art. 30.De artikelen 168 tot 171, 173 en 174 van de wet zijn van toepassing op de in artikel 28 bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.
Art. 31.De bepalingen van dit Hoofdstuk doen geen afbreuk aan de naleving, bij het verrichten van de werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging en bij het verrichten van beleggingsdiensten, van de wettelijke en reglementaire bepalingen, met inbegrip van de gedragsregels, die, om redenen van algemeen belang, in België van toepassing zijn op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en op hun verrichtingen.
De CBFA informeert de in de artikelen 28 bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging op haar website over de bepalingen, inclusief de gedragsregels, die, naar haar weten, van algemeen belang zijn.
Art. 32.De CBFA mag de in artikel 28 bedoelde beheervennootschappen gelasten haar alle inlichtingen te verstrekken over hun dienstverlening in België, teneinde na te gaan of de in artikelen 30 en 31 bedoelde bepalingen waarvoor zij bevoegd is, worden nageleefd.
De CBFA mag de certificatie of de aanpassing van deze inlichtingen gelasten aan de bevoegde buitenlandse autoriteiten van de betrokken beheervennootschap, haar externe revisor of de erkende auditor die belast is met de certificatie van haar rekeningen.
Art. 33.Wanneer de CBFA vaststelt dat een in artikel 28 bedoelde beheervennootschap in België niet handelt in overeenstemming met de op haar toepasselijke bepalingen of de belangen van de beleggers in gevaar brengt, kan zij die beheervennootschap aanmanen de vastgestelde toestand binnen de door haar bepaalde termijn recht te zetten.
Indien de toestand na deze termijn niet is verholpen, brengt de CBFA haar bemerkingen ter kennis van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst van de beheervennootschap.
Wanneer de overtredingen blijven aanhouden, kan de CBFA, na de bevoegde buitenlandse autoriteiten hiervan in kennis te hebben gesteld, de voortzetting schorsen of verbieden van alle of een deel van de werkzaamheden van de beheervennootschap in België.
Wanneer de betrokken beheervennootschap niet onder toezicht staat van een toezichthoudende autoriteit, kan de CBFA, indien de toestand niet is verholpen na het verstrijken van de krachtens het eerste lid vastgestelde termijn, onmiddellijk overgaan tot het schorsen of verbieden van alle of een deel van de werkzaamheden van de beheervennootschap in België.
Artikel 197, § 5, van de wet is van toepassing op de in dit artikel bedoelde beslissingen.
Art. 34.Artikel 201 van de wet is van toepassing op de in artikel 28 bedoelde beheervennootschappen. HOOFDSTUK V. - Overgangs-, wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen Afdeling I. - Overgangsbepalingen
Art. 35.De bijkantoren van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, vóór de inwerkingtreding van dit besluit, in België rechtsgeldig werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging en beleggingsdiensten verrichtten, worden van rechtswege geregistreerd op de lijst bedoeld in artikel 5, derde lid, van dit besluit, op basis van de gegevens die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheervennootschap aan de CBFA worden verstrekt met toepassing van artikel 6bis van de richtlijn.
Art. 36.De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, vóór de inwerkingtreding van dit besluit, in België rechtsgeldig werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging en beleggingsdiensten verrichtten, zonder er evenwel gevestigd te zijn, worden voor die werkzaamheden en voor die categorieën van diensten vrijgesteld van de toepassing van artikel 6 van dit besluit.
Uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit maakt de CBFA op haar website de lijst bekend van de in het eerste lid bedoelde beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die in België werkzaamheden in verband met het collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging alsook beleggingsdiensten verrichten, op basis van de gegevens die haar met toepassing van artikel 6ter van de richtlijn worden verstrekt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheervennootschap.
Art. 37.De bijkantoren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, binnen het toepassingsgebied van Hoofdstuk III vallen, moeten binnen vier maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een vergunningsaanvraag indienen bij de CBFA.
Art. 38.De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, binnen het toepassingsgebied van Hoofdstuk IV vallen, moeten binnen vier maanden na de inwerkingtreding van dit besluit de in artikel 28 bedoelde bekendmaking bij de CBFA verrichten. Afdeling II. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 39.In artikel 8 van het koninklijk besluit van 20 december 1995 betreffende de buitenlandse beleggingsondernemingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 3 juni 2007, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De artikelen 92, vierde tot zesde lid, en 93 van de wet zijn dienovereenkomstig van toepassing. »
Art. 40.In artikel 11, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 3 juni 2007, wordt het vijfde lid opgeheven.
Art. 41.In artikel 23, vierde lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 3 juni 2007, worden de woorden "De artikelen 9, tweede lid, tweede zin, en 11, § 1, vierde en vijfde lid van dit besluit" vervangen door de woorden "De artikelen 10, tweede lid, tweede zin, en 11, § 1, vierde lid, van dit besluit".
Art. 42.In artikel 25 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 7 juli 1999, 20 juli 2000 en 3 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, e), worden de woorden "bedoeld in boek III van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten" vervangen door de woorden "bedoeld in boek II van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles";2° in paragraaf 1, eerste lid, worden de punten g) en h) opgeheven;3° in paragraaf 1, eerste lid, j), worden de woorden "in de zin van artikel 1, § 3, van voornoemde wet van 6 april 1995" vervangen door de woorden "in de zin van artikel 46, 32°, van de voornoemde wet van 6 april 1995". Afdeling III. - Slotbepalingen
Art. 43.De Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 april 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS