gepubliceerd op 07 september 2000
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, houdende sociale voordelen voor de uitzendkrachten
26 APRIL 2000. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, houdende sociale voordelen voor de uitzendkrachten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de uitzendarbeid;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, houdende sociale voordelen voor de uitzendkrachten.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de uitzendarbeid Collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1999 Sociale voordelen voor de uitzendkrachten (Overeenkomst geregistreerd op 22 juni 1999 onder het nummer 51046/CO/322) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op : a) de uitzendbureaus, bedoeld bij artikel 7, 1° van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, verder genoemd "de werkgever";b) de uitzendkrachten, bedoeld bij artikel 7, 3° van voornoemde wet van 24 juli 1987, die door deze uitzendbureaus worden tewerkgesteld, verder genoemd "de uitzendkracht". HOOFDSTUK II. - Bijkomende vergoeding in geval van technische of economische werkloosheid
Art. 2.In geval van technische of economische werkloosheid bij de gebruikende onderneming, zoals bedoeld bij de artikelen 49 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, heeft de uitzendkracht, ten laste van het Sociaal Fonds, recht op een bijkomende vergoeding bovenop de werkloosheidsuitkeringen.
Deze bijkomende vergoeding bedraagt 150 F per werkdag die, omwille van de werkloosheid, niet werd gepresteerd en is verschuldigd tot het einde van de lopende arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid, met een maximum van 4 500 F per kalenderjaar en per uitzendkracht.
Art. 3.Om recht te hebben op de bijkomende vergoeding, bedoeld bij artikel 2, moet de uitzendkracht : a) op het ogenblik dat de technische of economische werkloosheid zich voordoet, gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid;b) genieten van werkloosheidsuitkeringen voor de werkdagen die niet gepresteerd werden omwille van de economische of technische werkloosheid;c) 65 werkdagen als uitzendkracht bewijzen in de loop van een periode van één jaar vóór de aanvang van de werkloosheid.
Art. 4.De betalingsmodaliteiten van deze bijkomende vergoeding en de procedure om deze te bekomen, worden bepaald door de Raad van Beheer van het Sociaal Fonds. HOOFDSTUK III. - Borgstelling door het Sociaal Fonds voor een lening
Art. 5.In de mate dat hij de in de volgende artikelen vermelde voorwaarden vervult en zijn dossier door het Sociaal Fonds wordt aanvaard, zal de uitzendkracht die een lening aangaat van sociale aard, of een lening bestemd voor de oplossing van mobiliteitsproblemen, het Sociaal Fonds als borg kunnen aanduiden.
Met een "lening van sociale aard" worden leningen bedoeld bestemd voor onvoorziene uitgaven of uitgaven waaraan een sociaal aspect is verbonden (onder andere medische zorgen, hospitalisatie, thuishulp, kinderoppas), dit in tegenstelling tot verbruikerskredieten.
Met een "lening bestemd voor de oplossing van mobiliteitsproblemen worden bedoeld leningen onderschreven voor uitgaven dankzij dewelke de uitzendkracht zich gemakkelijker naar zijn werk kan begeven, (onder andere aankoop wagen, opgelopen kosten voor een verhuizing).
Art. 6.Het Sociaal Fonds zal zich nooit borg stellen voor een krediet met betrekking tot een bedrag hoger dan 150 000 F. Bovendien zal het Sociaal Fonds enkel kredieten in aanmerking nemen die de 36 maanden niet overschrijden.
Art. 7.Om een aanvraag tot borg te kunnen indienen bij het Sociaal Fonds, moet de uitzendkracht : a) 260 werkdagen tellen als uitzendkracht over een periode van twee jaar, waarvan minstens de helft bij hetzelfde uitzendbureau, waarbij de referteperiode van twee jaar overeenstemt met deze van de laatste twee eindejaarspremies die vóór de aanvraag van de borg verschuldigd waren aan de uitzendkrachten;b) op het ogenblik van de leningsaanvraag en op het ogenblik van de aanvraag van de borg een uitzendopdracht vervullen;c) een leningaanbod van een financiële instelling van zijn keuze voorleggen aan het Sociaal Fonds. Onder financiële instelling dient te worden verstaan de openbare kredietinstellingen, de private banken en de spaarbanken.
Art. 8.De beheerder aangesteld door de Voorzitter om het Fonds te vertegenwoordigen beslist geval per geval of het Sociaal Fonds zich borg stelt voor de lening.
Zijn onder meer uitgesloten, de aanvragen uitgaande van uitzendkrachten die het voorwerp zijn van een nog geldend leningverbod uitgaande van het bankwezen of van het gerecht, of die een schuldratio hebben die hoger is dan 30 pct.
Art. 9.De Raad van Beheer van het Sociaal Fonds bepaalt de toekenningsvoorwaarden van deze borgstelling, alsook de procedure om deze te bekomen.
Art. 10.In geval van betaling door het Sociaal Fonds voor rekening van de uitzendkracht, draagt de bank al haar rechten en rechtsmiddelen ten aanzien van deze uitzendkracht over aan het Sociaal Fonds. HOOFDSTUK IV. - Bijkomende vergoeding in geval van langdurige ziekte
Art. 11.Bij langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of een ongeval van gemeen recht, heeft de uitzendkracht, ten laste van het Sociaal Fonds, recht op een bijkomende vergoeding bovenop de uitkering betaald door het ziekenfonds.
Art. 12.De bijkomende vergoeding, bedoeld in artikel 11, stemt overeen met 40 pct. van de bruto-uitkering betaald door het ziekenfonds.
Zij is verschuldigd vanaf de eerste dag van de tweede maand ziekte, voor een totale ononderbroken periode van maximum drie maanden.
Art. 13.Om recht te hebben op deze bijkomende vergoeding dient de uitzendkracht het bewijs te leveren : a) dat hij, op het ogenblik van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, minstens 2 maanden anciënniteit had bij hetzelfde uitzendkantoor;b) dat hij, op het ogenblik van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, gebonden was door een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid en gewaarborgd loon heeft genoten;c) van zijn arbeidsongeschiktheid voor de volledige periode waarvoor de vergoeding gevraagd wordt, alsook de documenten te bezorgen nodig voor de berekening van de bijkomende vergoeding (attest van het ziekenfonds). De anciënniteit van 3 maanden wordt berekend overeenkomstig artikel 13 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.
Art. 14.Moederschapsverlof wordt niet beschouwd als een langdurige ziekte. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding
Art. 15.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999.
Zij wordt gesloten voor een bepaalde duur en verstrijkt op 31 december 2000.
Zij kan, mits een opzeggingstermijn van 3 maanden herzien of, door elk van de partijen worden opgezegd met een aangetekend schrijven gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de uitzendarbeid.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 april 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX