gepubliceerd op 18 augustus 2003
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten, betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemers
25 JUNI 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten, betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemers (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten, betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemers.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 juni 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten Collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 2001 Financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemers (Overeenkomst geregistreerd op 15 juli 2002 onder het nummer 63290/CO/305.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers in de kinderdagverblijven waarbij bedoeld worden : de door Kind en Gezin erkende en gesubsidieerde kinderkribben en peutertuinen, de diensten voor opvanggezinnen, de diensten voor tele-onthaal, het niet-autonoom algemeen welzijnswerk zoals opgenomen in het decreet betreffende het algemeen welzijnswerk van 19 december 1997, de door Kind en Gezin erkende en gesubsidieerde projecten voor zover ze sociale, psychische of fysische gezondheidszorg verlenen en de vertrouwenscentra kindermishandeling zoals erkend en gesubsidieerd door Kind en Gezin, erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en ressorterend onder het Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten.
Onder "werknemers" wordt verstaan : het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en bediendenpersoneel.
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst geeft uitvoering aan punt 2.1. van het "Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social-Profitsector 2000-2005".
Onder de hierna gestelde voorwaarden en modaliteiten dragen de werkgevers bij in de vervoerkosten van de werknemers, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. HOOFDSTUK II. - Rechthebbenden
Art. 3.Enkel de werknemers die aanspraak maken op een treinkaart die geldt als sociaal abonnement in de zin van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden (Belgisch Staatsblad van 31 juli 1962), komen in aanmerking voor de toekenning van deze bijdrage.
Art. 4.Zij is derhalve niet van toepassing op de bedienden wier jaarlijkse brutobezoldiging, desgevallend vermeerderd met inkomsten van andere werkgevers, berekend volgens de artikelen 6 tot en met 13, 29.747,22 EUR overschrijdt.
Art. 5.Iedere latere aanpassing van dit grensloon - incluis eventueel door indexering ervan - langs een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad, wordt toegepast. HOOFDSTUK III. - Bepaling van de loongrens voor de toekenning van de tussenkomst van de werkgever
Art. 6.Voor de raming van de jaarlijkse brutobezoldiging zoals in artikel 4 omschreven, wordt als volgt tewerk gegaan : § 1. Voor de bedienden die de maand voor de aanvraag reeds in dienst van de werkgever waren, wordt de eventuele overschrijding van de loongrens vastgesteld op basis van een referteloon.
Dit referteloon omvat het tijdens het laatste kwartaal van het vorig jaar werkelijk verdiende of gelijkgestelde brutoloon van de werknemer, zoals aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Dit bedrag wordt evenwel verminderd met : - de haard- en standplaatstoelage; - de eindejaarstoelage; - het eventuele dubbel vakantiegeld; - de eventuele bijkomende gezinsvergoedingen en allerlei vrijgevigheden; - de bedragen toegekend als vergoeding voor gemaakte kosten, bijvoorbeeld reiskosten.
Het wordt daarna vermenigvuldigd met vier om het jaarloon te verkrijgen. Het resultaat van deze bewerking mag de loongrens niet overschrijden. § 2. Voor de bedienden die bij de aanvraag in dienst treden van de werkgever, wordt de eventuele overschrijding van de loongrens vastgesteld door het geïndexeerd brutomaandloon, te vermenigvuldigen met twaalf.
Het eventueel recht op de toekenning van de bijdrage kan slechts worden herzien na een volledig kwartaal met prestaties of gelijkgestelde periodes. In voorkomend geval wordt de in vorige paragraaf voorziene berekeningswijze gehanteerd, met dien verstande dat het loon van hier bedoelde kwartaal als referteloon dient.
Een eventuele aanpassing heeft geen invloed op het verleden. § 3. Indien de bediende tijdens het kwartaal dat voor de bepaling van het referteloon dient, geen of slechts een onvolledig loon heeft genoten, zal een fictief loon gehanteerd worden.
Het fictief loon wordt bekomen door het door de werknemer werkelijk verdiende brutoloon voor de drie laatste maanden of delen van maanden met prestaties als referteloon te nemen, het desgevallend om te zetten naar een kwartaalloon en vervolgens naar een jaarloon, volgens de in § 1 gehanteerde berekeningswijze.
Bovendien wordt er desgevallend rekening gehouden met de aanpassingen, opgesomd in artikel 7, die tijdens het laatste kwartaal van dat jaar zijn of zouden zijn opgetreden indien de werknemer loon zou hebben genoten.
Voor de werknemer echter die sinds meer dan 12 maanden geen loon meer ontvangt, zal er gewerkt worden alsof het een nieuwe werknemer betrof in de zin van § 2.
Art. 7.§ 1. Het recht op de bijdrage wordt door de duurtijd van de aanvraag gevestigd, zonder evenwel het einde van het jaar van de aanvraag te overschrijden. § 2. Het kan evenwel in volgende omstandigheden worden herzien : - bij een anciënniteitverhoging; - bij de toekenning van een hogere loonschaal; - bij een wijziging van de tewerkstellingsduur, incluis bij de overgang van een loonstelsel waarbij weinig of geen premies, vergoedingen en toeslagen worden toegekend of omgekeerd; - wanneer de loonindexering de indexering van de loongrens overstijgt. § 3. Het recht vervalt of wordt hersteld, indien, bij de in § 2 opgesomde omstandigheden, de vermenigvuldiging met twaalf van het geïndexeerd brutomaandloon van de werknemer, al dan niet de overschrijding van de loongrens als resultaat heeft.
Indien dit niet het geval is, wordt het behoud van het recht opnieuw getoetst, zoals voor een nieuwe werknemer bedoeld in artikel 6, § 2, na een volledig kwartaal met toepassing van de voornoemde omstandigheden.
Een eventuele aanpassing heeft geen invloed op het verleden. HOOFDSTUK IV. - Vaststelling van de bijdrage van de werkgever
Art. 8.§ 1. De werkgever draagt, op aanvraag van de betrokkene; vanaf de vijfde kilometer indien het geen treinvervoer betreft, bij in de vervoerskosten van de werknemer overeenkomstig de tabel als bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden voor het aantal kilometers afgelegd tussen de verblijfplaats van de werknemers en hun werkplaats.
Met de "werkplaats" wordt ook iedere plaats gelijkgesteld waar de werknemers worden opgenomen door een vervoermiddel dat eigendom is van de instelling of volledig door deze laatste wordt betaald.
Eventuele latere aanpassingen van deze tabellen zullen worden toegepast, behoudens uitdrukkelijk verzet van de werkgevers, betekend aan de voorzitter van het paritair comité. § 2. Ingeval de werknemer echter gebruik maakt van het gemeenschappelijk openbaar vervoer, waarvan de prijs niet in verhouding staat tot de afstand of wanneer het een eenheidsprijs is, ongeacht de afstand, wordt de bijdrage van de werkgever forfaitair vastgesteld en bedraagt zij 50 pct. van de effectief door de werknemer betaalde prijs, zonder evenwel het bedrag van de werkgeverstussenkomst in de prijs van de treinkaart geldend als sociaal abonnement voor een afstand van 7 kilometer te overschrijden. § 3. Bij gebruik van verscheidene vervoermiddelen worden de afstanden samengesteld om het totaal aantal afgelegde kilometers te bepalen, met uitzondering van het forfait voorzien in § 2.
In voorkomend geval wordt deze forfaitaire tussenkomst toegevoegd aan het totaal bedrag. § 4. Voor het door de werkgevers met financiële deelneming van de werknemers georganiseerde vervoer, mag de deelneming van de werknemers niet meer bedragen dan 50 pct. van de prijs van een treinkaart 2de klasse, die geldt als sociaal abonnement. HOOFDSTUK V. Verdere modaliteiten inzake de toekenning van de bijdrage
Art. 9.Wat de toepassing van artikel 8, § 1, betreft, wordt in geval de werknemer de afstand niet kan bewijzen aan de hand van reisbewijzen, deze afstand in de voorziening of dienst vastgesteld.
Art. 10.De bijdrage van de werkgever geldt niet voor de dagen waarop de werknemer niet heeft gewerkt, om welke reden het ook zij, behalve in geval de gerechtigde een reisbewijs heeft moeten kopen dat niet nog eens kan worden gebruikt, noch terugbetaald.
De maandelijkse bijdrage wordt dan verminderd met 1/25e van het maandbedrag per niet gepresteerde dag.
Art. 11.De bijdrage van de werkgever in de door de werknemer gedragen vervoerskosten wordt maandelijks betaald aan de werknemer met een maandabonnement, of ter gelegenheid van de betaalperiode welke in de voorziening of dienst gebruikelijk is bij gebruik van een privaat vervoermiddel, of voor de vervoerbewijzen welke geldig zijn voor een week. Elk bedrag dat ten onrechte werd uitbetaald, wordt teruggevorderd bij de volgende loonuitbetaling.
Art. 12.Teneinde de werknemers toe te laten te kunnen genieten van de in de voorgaande artikelen voorziene financiële bijdragen moet de werkgever de werknemers een verklaring op eer laten invullen, waarvan het model als bijlage I aan deze collectieve arbeidsovereenkomst is toegevoegd.
Art. 13.De werknemers die de maand voor de indiening van de aanvraag bedoeld in artikel 8, § 1, reeds in dienst van de werkgever waren, dient deze in de loop van de maand januari bij de werkgever in.
De werknemers die nieuw in dienst treden, dienen ze bij de aanwerving in.
Ze wordt minstens jaarlijks, in de loop van de maand januari hernieuwd. HOOFDSTUK VI. - Vergoedingen van de werkgevers voor het gebruik van persoonlijke vervoermiddelen om dienstredenen
Art. 14.De werknemer die om dienstredenen gebruik maakt van zijn persoonlijk voertuig en voor zover de toelating door de hiërarchisch verantwoordelijke hiervoor is verleend, heeft recht op een vergoeding voor de afgelegde kilometers.
Art. 15.De vergoeding is het bedrag zoals dit vastgesteld wordt krachtens het laatst geldende ministerieel besluit in uitvoering van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, meer bepaald met betrekking tot de personen die niet tot het Rijkspersoneel behoren. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 16.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt voor de werkgevers en werknemers die ressorteren onder het toepassingsgebied de bestaande tussenkomst inzake de bijdrage van de werkgevers in de vervoerskosten van de werknemers.
Ze heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001, op voorwaarde dat de subsidiëring door de Vlaamse Regering op dit moment verzekerd is.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt voor de werkgevers en werknemers die ressorteren onder het toepassingsgebied vanaf de inwerkingtreding van de huidige overeenkomst, de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 februari 1991, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 maart 1994 betreffende de bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemer.
Zij is gesloten voor onbepaalde tijd en kan, geheel of gedeeltelijk, worden opgezegd door elk van de partijen, mits een opzeggingstermijn van drie maanden, gericht bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 juni 2003.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX
Bijlage I Bijlage van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 2001 betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerkosten van de werknemers Verklaring op eer Naam, voornaam . . . . .
Adres . . . . .
Woonplaats . . . . .
Ik, ondergetekende . . . . . verklaar op mijn eer : a) een/geen (1) andere bezoldiging te genieten die in aanmerking komt voor de berekening van de loongrens.b) mij regelmatig naar mijn werk te begeven : - per : - over een afstand van .. . . . km - waarvoor de vervoerskosten . . . . . EUR bedragen.
Ik verbind mij ertoe elke wijziging inzake bezoldiging, vervoermiddel en/of afstand onmiddellijk aan mijn werkgever bekend te maken.
Opgemaakt te ...................., op ...................
Handtekening Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 juni 2003.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Schrappen wat niet past. Bijlage II Bijlage van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 2001 betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemers Het bedrag van 29.747,22 EUR, voorzien in artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst stemt overeen met 1 200 000 BEF. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 juni 2003.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX