gepubliceerd op 09 juli 1999
Koninklijk besluit betreffende de zondagsrust en de arbeidsduur van sommige werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en electrische bouw
25 JUNI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de zondagsrust en de arbeidsduur van sommige werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en electrische bouw (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 16 en artikel 26bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 225 van 7 december 1983 en gewijzigd bij de wetten van 22 januari 1985, 10 juni 1993, 21 december 1994 en 26 juli 1996;
Gelet op het advies van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en electrische bouw;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat omwille van de vereisten inzake arbeidsorganisatie in de sector van de metaal-, machine- en electrische bouw, de ondernemingen onverwijld moeten kunnen genieten van afwijkingen inzake de toekenning van inhaalrust betreffende zondagsarbeid en arbeidsduur;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werklieden die tewerkgesteld zijn in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en electrische bouw, en op hun werkgever, uitgezonderd in geval van toepassing van een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in uitvoering van artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Art. 2.De inhaalrust waarop de werklieden die op zondag worden tewerkgesteld, recht hebben, wordt toegekend binnen dertien weken die volgen op de zondag waarop zij tewerkgesteld werden.
Art. 3.In geval van toepassing van de artikelen 25 en 26, § 1, 3°, van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt de duur van de periode van een trimester, vastgesteld bij artikel 26bis, § 1, van dezelfde wet, op zes maanden gebracht.
In geval van toepassing van artikel 25 van dezelfde wet, wordt de duur van de periode van drie maanden, vastgesteld bij artikel 26bis, § 3, van dezelfde wet, eveneens op zes maanden gebracht.
Art. 4.In geval van toepassing van artikel 25 van dezelfde wet, wordt de grens van vijfenzestig uren, vastgesteld bij artikel 26bis, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, op honderddertig uren gebracht.
Bijgevolg wordt de grens van vijfenzestig uren, vastgesteld bij artikel 26bis, § 1, vijfde lid, van dezelfde wet, eveneens op honderddertig uren gebracht.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1999 en treedt buiten werking op 1 januari 2001.
Art. 6.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 16 maart 1971, Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971. Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.
Wet van 10 juni 1993, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1993.
Wet van 21 december 1994, Belgisch Staatsblad van 23 december 1994.
Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.
Koninklijk besluit nr. 225 van 7 december 1983, Belgisch Staatsblad van 15 december 1983.