FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN

25 JULI 2014. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 11 van de wet van 14 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/12/2005 pub. 23/12/2005 numac 2005009962 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende afschaffing van de effecten aan toonder sluiten houdende afschaffing van de effecten aan toonder, tot bepaling van de berekening en de inningswijze van de boete. - Officieuze coördinatie in het Duits

De hierna volgende tekst is de officieuze coördinatie in het Duits van het koninklijk besluit van 25 juli 2014 tot uitvoering van artikel 11 van de wet van 14 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/12/2005 pub. 23/12/2005 numac 2005009962 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende afschaffing van de effecten aan toonder sluiten houdende afschaffing van de effecten aan toonder, tot berekening van de boete (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2014), zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 december 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 juli 2014 "tot uitvoering van artikel 11 van de wet van 14 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/12/2005 pub. 23/12/2005 numac 2005009962 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende afschaffing van de effecten aan toonder sluiten houdende afschaffing van de effecten aan toonder, tot vaststelling van de berekening van de boete" (Belgisch Staatsblad van 12 januari 2017).

Deze officieuze coördinatie in het Duits is opgemaakt door de Centrale dienst voor Duitse vertaling in Malmedy.

FÖDERALER ÖFFENTLICHER DIENST FINANZEN 25. JULI 2014 - [Königlicher Erlass zur Ausführung von Artikel 11 des Gesetzes vom 14.Dezember 2005 zur Abschaffung der Inhaberpapiere, zur Festlegung der Berechnung und der Modalitäten für die Einziehung der Geldbuße] [Überschrift ersetzt durch Art. 1 des K.E. vom 25. Dezember 2016 (B.S. vom 12. Januar 2017)] Artikel 1 - Die in Artikel 11 § 3 des Gesetzes vom 14. Dezember 2005 zur Abschaffung der Inhaberpapiere erwähnte Geldbuße wird auf der Grundlage folgender Gegenwerte berechnet: 1. für Wertpapiere, die gemäß Artikel 11 des Gesetzes verkauft worden sind, auf der Grundlage des gewichteten Durchschnittspreises, der beim Verkauf dieser Wertpapiere erzielt worden ist, 2.für Wertpapiere, von denen nur ein Teil gemäß Artikel 11 des Gesetzes verkauft werden konnte, auf der Grundlage des gewichteten Durchschnittspreises, der für die Wertpapiere, die verkauft werden konnten, erzielt worden ist, 3. für Wertpapiere, von denen kein einziges gemäß Artikel 11 des Gesetzes verkauft werden konnte, auf der Grundlage (i) des letzten bekannten Kurses an dem Tag, an dem die Wertpapiere bei der Hinterlegungs- und Konsignationskasse hinterlegt worden sind, wenn diese Wertpapiere an einem Markt zugelassen sind, oder (ii) des Richtpreises, den der Beauftragte für öffentliche Verkäufe zum Zeitpunkt des Anbietens zum Verkauf dieser Wertpapiere festgelegt hat, wenn sie an keinem Markt zugelassen sind. [Art. 1/1 - Die Hinterlegungs- und Konsignationskasse ist mit der Einziehung dieser Geldbuße beauftragt.

Die Berechnung der Geldbuße erfolgt an dem Datum, an dem die Hinterlegungs- und Konsignationskasse die Wertpapiere in derselben Form wie die Wertpapiere, die aufgrund von Artikel 11 des Gesetzes vom 14. Dezember 2005 zur Abschaffung der Inhaberpapiere zum Verkauf angeboten worden sind, erhalten hat, oder an dem Datum, an dem die Hinterlegungs- und Konsignationskasse die vom Ausgeber ausgestellte Originalbescheinigung erhalten hat, in der festgestellt wird, dass die hinterlegten Wertpapiere der Form der aufgrund von Artikel 11 des Gesetzes vom 14.Dezember 2005 zur Abschaffung der Inhaberpapiere verkauften Wertpapiere entsprechen.] [Art. 1/1 eingefügt durch Art. 2 des K.E. vom 25. Dezember 2016 (B.S. vom 12. Januar 2017)] [Art. 1/2 - Bei Nichtzahlung der Geldbuße bis zum Ende des Monats nach dem Monat, in dem die Berechnung der Geldbuße mitgeteilt worden ist, wird der Antrag auf Herausgabe als nichtig angesehen.] [Art. 1/2 eingefügt durch Art. 3 des K.E. vom 25. Dezember 2016 (B.S. vom 12. Januar 2017)] Art. 2 - Der für Justiz zuständige Minister und der für Finanzen zuständige Minister sind, jeder für seinen Bereich, mit der Ausführung des vorliegenden Erlasses beauftragt.