Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 oktober 2008
gepubliceerd op 19 januari 2009

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2008013477
pub.
19/01/2009
prom.
24/10/2008
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 OKTOBER 2008. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de steenbakkerij;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008.

Art. 2.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 oktober 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en van Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de steenbakkerij Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 2007 Arbeidsvoorwaarden voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008 (Overeenkomst geregistreerd op 3 november 2007 onder het nummer 85568/CO/114) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeid(st)ers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de steenbakkerij.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is niet van toepassing op de N.V. Scheerders-Van Kerchove's Verenigde Fabrieken te Sint-Niklaas en op de arbeid(st)ers die er zijn tewerkgesteld. HOOFDSTUK II. - Arbeidsduur

Art. 2.De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur is vastgesteld op 38 uur. HOOFDSTUK III. - Koppeling van de bezoldigingen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 3.De in hoofdstuk IV vastgestelde lonen, de werkelijk uitbetaalde lonen, alsook de lonen van de arbeid(st)ers die geheel of gedeeltelijk per stuk worden betaald, de ploegenpremies bedoeld bij hoofdstuk VII, worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen en staan tegenover het referte-indexcijfer 104,08.

Art. 4.Het referte-indexcijfer 104,08 is de spil van de stabilisatieschijf waarvan 103,56 de laagste grens en 104,60 de hoogste grens is.

Art. 5.a) De lonen en tarieven worden niet verlaagd wanneer het indexcijfer de laagste grens van de van kracht zijnde stabilisatieschijf heeft bereikt. b) De lonen en tarieven worden verhoogd met 0,50 pct.wanneer het indexcijfer de hoogste grens van de van kracht zijnde stabilisatieschijf heeft bereikt of overschreden.

Pivot

Limite supérieure

Spil

Hoogste grens

104,08

104,60

104,08

104,60

104,60 105,12 105,65 106,18 106,71 107,24 107,78 108,32

105,12 105,65 106,18 106,71 107,24 107,78 108,32 108,86

104,60 105,12 105,65 106,18 106,71 107,24 107,78 108,32

105,12 105,65 106,18 106,71 107,24 107,78 108,32 108,86


Art. 6.Het resultaat van deze berekening wordt op de dichtst benaderende eurocent afgerond, met dien verstande dat 0,5 eurocent en meer naar boven wordt afgerond, minder dan 0,5 eurocent wordt naar beneden afgerond.

Art. 7.De loonaanpassingen zijn van toepassing vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarvan het indexcijfer aanleiding geeft tot aanpassing. HOOFDSTUK IV. - Lonen

Art. 8.De minimumuurlonen van de arbeid(st)ers vanaf 18 jaar worden met ingang van 1 januari 2007 als volgt vastgesteld : 1° Algemene minimumuurlonen a) Maneuver 12,20 EUR b) Stokers van ringovens (ploegenpremie niet inbegrepen) 12,34 EUR c) Productiearbeid(st)ers : 1.tegen uurloon bezoldigd; 12,39 EUR 2. gewaarborgd gemiddeld uurloon voor een normaal rendement voor arbeid(st)ers die tegen stukloon bezoldigd worden.12,64 EUR d) Geschoolden 12,39 EUR 2° Bijzondere minimumuurlonen Voor de volgende omschrijvingen worden volgende bijzondere minimumuurlonen vastgesteld : 1) Gewest Rupel, omvattende de gemeenten Boom, Niel en Rumst : 1.licht maneuver werk 11,73 EUR is licht maneuver-werk : - kuisen van sanitair, refters en burelen; - onderhoud werkkleding; - opkuisen en goedleggen van platdekken. 2. Onderhoudspersoneel (geschoolde arbeid(st)ers) : Categorie B 12,81 EUR Categorie C 13,23 EUR Categorie D 13,65 EUR 3.Toeslag per uur bij de stuk-lonen : 7,56 EUR 2) Gewest Kempen, omvattende de gemeenten Beerse, Brecht, Essen, Hoogstraten, Malle, Merksplas, Oud-Turnhout en Rijkevorsel : 1.Stokers van ringovens (ploegenpremie niet inbegrepen) : 12,64 EUR 2. Onderhoudspersoneel : a) bij het vaststellen van de lonen voor de bouwvak- en metaalarbeiders worden de lonen, die respectievelijk vastgesteld zijn in de sectoren van het bouwbedrijf en van de metaalverwerkende nijverheid als richtlonen genomen;b) helper-metser, -timmerman, -smid : 12,53 EUR Onder helper-metser, -timmerman en -smid moeten verstaan worden, diegenen die zonder vakman te zijn, mede helpen metsen, timmeren of smeden.Worden niet beschouwd als helpers, diegenen die toevallig metselen, timmeren, enz. Hieronder worden dus geen metser-dienders, noch aanbrengers van materiaal verstaan, noch arbeid(st)ers tewerkgesteld aan het afbreken van gebouwen, loodsen enz. 3. Toeslag per uur bij stuklonen : 7,83 EUR 3) Vlaams-Brabant en de arrondissementen Aalst, Gent-Eeklo en Oudenaarde : l.Minimumstuklonen (voor werken in de ondernemingen waar de bakstenen worden gemaakt aan de tafel of met de gewone motorpers en/of gebakken in veldovens) : a) referentieloon voor de volledige ploeg productiearbeid(st)ers aan de gewone motorpers, per 1 000 stenen, op normale werf, voorbewerkte klei : 24,44 EUR; b) referentieloon met inbegrip van de bijslag van 1,5 pct., overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 september 1972, betreffende de bezoldiging van sommige arbeid(st)ers van de steenbakkerijen voor de ingevolge slecht weer verloren arbeidsuren : 24,83 EUR. 2. Overeenkomstig de beslissing van 5 maart 1962 van het Nationaal Paritair Comité voor de steenbakkerij, tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen waar bakstenen worden gemaakt met de hand of met de motorpers en/of gebakken in veldovens, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 augustus 1962, verlengd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 september 1970, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 4 november 1970, worden de minimum stuklonen van de hierna vermelde ploegen arbeid(st)ers als volgt vastgesteld : a) voor de volledige ploeg productiearbeid(st)ers aan de ronde pers, ongeacht het aantal arbeid(st)ers van de ploeg, met inbegrip van de toeslag van 1,5 pct.(zoals hierboven onder 3), 1, b) vermeld : 22,74 EUR; b) voor de volledige ploeg inzetters van veldovens in openlucht, met inbegrip van de forfaitaire vergoeding van 4 pct.voor de tien betaalde feestdagen : 21,00 EUR. 3. Bij het loon bekomen door toepassing van de van kracht zijnde stukloontarieven wordt een eenvormige toeslag per uur toegevoegd van : 4,57 EUR.

Art. 9.§ l. De minimumuurlonen van de minderjarige arbeid(st)ers worden vastgesteld naargelang hun leeftijd op de hierna vermelde percentages van het loon van de meerderjarige arbeid(st)ers van de categorie waartoe ze behoren, en onverminderd gunstiger voorwaarden die van toepassing zijn in de onderneming : vanaf 17 jaar tot minder dan 18 jaar = 90 pct. vanaf 16 jaar tot minder dan 17 jaar = 80 pct. vanaf 15 jaar tot minder dan 16 jaar = 70 pct.

Deze degressieve loonschalen voor minderjarige arbeid(st)ers worden vanaf 1 januari 2008 afgeschaft, behalve in de gevallen van « deeltijds werken - deeltijds leren » (namelijk het industrieel leerlingenwezen en middenstandsopleiding). § 2. De jongeren van 18 tot 21 jaar die volledig werkloos zijn en voor de eerste maal in een steenbakkerij worden aangeworven, kunnen gedurende maximum een jaar vergoed worden aan 90 pct. van het met de beroepskwalificatie overeenstemmend uurloon. § 3. Artikel 9, § 2 wordt vanaf 1 januari 2008 opgeheven, behalve voor diegenen die onder een statuut deeltijds werken, deeltijds leren tewerkgesteld zijn. § 4. De degressieve loonschalen van de minderjarige arbeid(st)ers worden gerechtvaardigd door het feit dat deze arbeid(st)ers quasi geen professionele ervaring hebben wanneer zij intreden in de specifieke sector van de steenbakkerijen, vergeleken met hun meerderjarige collega's. Daarenboven blijft deze regeling slechts voortbestaan tot en met 31 december 2007.

Het behoud van de schalen ter attentie van jongeren die deeltijds werken-deeltijds leren na 31 december 2007 wordt verantwoord door het feit dat deze categorie van jongeren een opleiding dienen te volgen (industrieel leerlingwezen en middenstandsopleiding

Art. 10.In geval van tewerkstelling van studenten dienen de loonsvoorwaarden te worden vastgelegd op bedrijfsvlak, in onderling overleg tussen de werkgever en de syndicale afvaardiging.

Deze loonvoorwaarden vastgesteld op bedrijfsvlak dienen onderwerp uit te maken van een akkoord ondertekend door de werkgever en de syndicale afvaardiging. Bij ontstentenis van een dergelijke overeenkomst zijn de minimumuurlonen van toepassing zoals vermeld in vorige artikelen van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK V. - Loonaanpassing

Art. 11.Alle uurlonen en stuklonen, werkelijk van kracht : 1° voor 1 april 2007, worden vanaf deze datum verhoogd met 0,05 EUR per uur;2° voor 1 januari 2008, worden vanaf deze datum verhoogd met 0,05 EUR per uur. HOOFDSTUK VI. - Toeslagen voor zaterdag- en zondagwerk

Art. 12.Aan alle arbeid(st)ers die op zaterdag worden tewerkgesteld, wordt een toeslag betaald van 33,33 pct., berekend op het werkelijk betaalde uurloon, ploegenpremie uitgezonderd. Deze toeslag is niet verschuldigd wanneer het zaterdagwerk geschiedt boven de van kracht zijnde wekelijkse maximum arbeidsduur en waarvoor een overloon betaald wordt bij toepassing van hoofdstuk III, afdeling II - arbeidsduur - van de arbeidswet van 16 maart 1971 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971).

Art. 13.§ 1. Een extra wettelijke toeslag van 100 pct. van het loon, wordt betaald voor het werk op zondag en op een wettelijke feestdag. § 2. Voor het werk op een wettelijke feestdag ontvangen de ovenstokers, in de gewesten Rupel, Kempen, en de gemeente Temse, in totaal, betaling van de feestdag inbegrepen, driemaal vierentwintig uren, zijnde tweeënzeventig uren loon te verdelen onder de stokers in onderling akkoord en zoals gebruikelijk in de onderneming. § 3. In het gewest Kempen ontvangen de ovenstokers, onverminderd de bepalingen van § 1 van dit artikel, voor zondagwerk de ploegenpremie dubbel. HOOFDSTUK VII. - Ploegenpremies

Art. 14.De arbeid(st)ers, die in ploegen werken, ontvangen een ploegenpremie die als volgt is vastgesteld : a) voor de uren gepresteerd tussen 6 uur en 22 uur : 4,5 pct.van het minimumuurloon van de productiearbeid(st)ers tegen uurloon bezoldigd, zoals voorzien in artikel 8, 1°, c), 1, voor de morgenploeg en voor de namiddagploeg; b) voor de uren gepresteerd tussen 22 uur en 6 uur : 16 pct.van het minimumuurloon van de productiearbeid(st)ers tegen uurloon bezoldigd, zoals voorzien in artikel 8, 1°, c), 1, voor de nachtploeg. c) voor de andere systemen wordt aan alle arbeid(st)ers die het werk aanvangen voor 7 uur of vanaf 9 uur, uitgezonderd voor de voorbereidende en aanvullende werkzaamheden, welke noodzakelijk zijn om de productie op het vastgestelde uur te kunnen aanvangen een ploegenpremie betaald van 4 pct.van het minimumloon voor de productiearbeid(st)ers tegen uurloon bezoldigd, zoals voorzien in artikel 8, 1°c, 1.

De berekening van de in dit artikel bepaalde ploegenpremie geschiedt tot de tweede decimaal. HOOFDSTUK VIII. - Oproepingspremie en permanentievergoeding

Art. 15.Behoudens bestaande gunstigere regelingen op bedrijfsvlak ontvangen de arbeid(st)ers die worden opgeroepen, een oproepingspremie gelijk aan één uur basisloon.

Onder "oproeping" wordt verstaan : de gevallen waarin arbeid(st)ers, die zich thuis of buiten de onderneming bevinden, worden opgeroepen om een prestatie te leveren waarvan zij niet minstens 8 uur op voorhand werden verwittigd, met uitsluiting van gevallen van vervanging van zieken of onverwachte afwezigheden.

Art. 16.Arbeid(st)ers die gedurende een bepaalde tijd beschikbaar of oproepbaar moeten blijven dienen hiervoor te worden vergoed.

Deze zogenaamde "permanentievergoeding" moet op ondernemingsvlak worden vastgelegd. Zij dient in verhouding te staan met de concrete inhoud die er op bedrijfsvlak aan deze permanentie wordt gegeven. HOOFDSTUK IX. - Toeslag in geval van ziekte of ongeval

Art. 17.Een toeslag wordt betaald aan de arbeid(st)ers die arbeidsongeschikt zijn ten gevolge van ziekte, andere dan een beroepsziekte of van een ongeval, andere dan een arbeidsongeval.

Een toeslag van 0,74 EUR per werkdag wordt betaald vanaf de 31e kalenderdag van arbeidsongeschiktheid bedoeld in vorig lid, voor een maximum van vijfentwintig werkdagen.

De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de arbeid(st)ers met minder dan één jaar anciënniteit in de onderneming. HOOFDSTUK X. - Kort verzuim Beschikkingen die gunstiger zijn dan de wetgeving.

Art. 18.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963, het laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 april 1999, wordt het werkverzuim wegens hierna vermelde redenen, voor de daarbij aangegeven duur, betaald op grond van het normaal loon berekend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 januari 1974). 1° a) getuige bij een huwelijk : de dag van het huwelijk;b) overlijden van een gezinshoofd zo betrokkene bij deze inwoont of indien hij niet inwonend is, de formaliteiten bij de burgerlijke stand heeft vervuld : de dag van het overlijden tot de dag van de begrafenis met een maximum van drie dagen;c) stillegging van het bedrijf ten teken van rouw : de duur van de stillegging met een minimum van een halve dag;d) aanduiding door de werkgever om deel uit te maken van een personeelsafvaardiging bij een begrafenis : de duur van de aanduiding;e) overlijden van een broer of zuster van de betrokken arbeid(st)er, die bij hem inwoont : een bijkomende dag afwezigheid van het werk te nemen in de periode die aanvangt de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis.2° de vergoeding voor de arbeid(st)ers van de nachtploeg. Wanneer arbeid(st)ers van de nachtploeg recht hebben op een dag werkverzuim met behoud van loon wegens : - overlijden van een broer, zuster, schoonbroer, schoonzuster, grootvader, grootmoeder, kleinkind, schoonzoon of schoondochter; - huwelijk van een wettig, gewettigd, aangenomen of natuurlijk erkend kind, broer, zuster, schoonbroer, schoonzuster, vader, moeder, schoonvader, stiefvader, stiefmoeder, schoonmoeder of kleinkind; - priesterwijding, intrede in het klooster, plechtige communie en het feest van de vrijzinnige jeugd, en wanneer zij normaal zouden gewerkt hebben in de nachtploeg die aanvangt of eindigt op de dag van één van de voormelde gebeurtenissen worden hen de uren welke zij normaal in één van beide nachten zou gepresteerd hebben, betaald.

Art. 19.De betaling gebeurt bij de eerstvolgende uitbetaling van loon op voorlegging door de arbeid(st)ers van de rechtvaardiging van hun afwezigheid.

De arbeid(st)ers moeten zo mogelijk het ondernemingshoofd of diens aangestelde van hun afwezigheid vooraf kennis geven. HOOFDSTUK XI. - Afdankingspremie bij definitieve verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werkgever

Art. 20.§ 1. De arbeid(st)ers waarvan de arbeidsovereenkomsten definitief verbroken worden door de werkgever, hebben recht op een afdankingspremie op voorwaarde dat de betrokken arbeid(st)ers bij deze werkgever een anciënniteit verworven hebben van ten minste een jaar op het ogenblik van de verbreking van de overeenkomst.

De verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werkgever om dringende redenen komt niet in aanmerking. § 2. Deze premie wordt in een éénmalige uitbetaling toegekend op de laatste loonsuitbetaling voor het definitief vertrek van de arbeid(st)ers. § 3. Deze premie bedraagt 24,79 EUR per jaar anciënniteit. HOOFDSTUK XII. - Werk- en inkomenszekerheid

Art. 21.§ 1. In geval van noodzakelijke vermindering van het tewerkgesteld personeel en vooraleer over te gaan tot afdankingen, wordt overleg gepleegd tussen de werkgevers en de werknemersafgevaardigden, bijgestaan door de gewestelijke vakbondsafgevaardigden.

Zij onderzoeken de volgende mogelijkheden : a) bij prioriteit een regime van beurtwerkloosheid in te voeren onder een zo groot mogelijk aantal personeelsleden, voor zover de kwalificatie van hun functie en de werkorganisatie het toelaten;b) tot reclassering en wederaanpassing van het betrokken personeel;c) de volledige afbouw van de interimarbeid. Indien op het vlak van de onderneming geen overeenkomst kan bereikt worden, wordt deze aangelegenheid aanhangig gemaakt bij het bevoegd paritair subcomité.

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toe-passing op de arbeid(st)ers met minder dan één jaar anciënniteit in de onderneming. § 2. In de mate dat het economisch verantwoord is, wordt vermeden werken door derden te laten uit-voeren die door eigen personeel kunnen worden uitgevoerd. § 3. In afwijking van de bepalingen van §§ 1 en 2, wat de bedrijven betreft waarvan het productieverloop seizoengebonden is, wordt het probleem van de werkzekerheid onderzocht op het vlak van de betrokken onderneming met haar syndicale afvaardiging en de gewestelijke vakbondssecretarissen. § 4. Indien zich een herstructurering zou voordoen in de zin zoals voorzien in de reglementering op de erkenning als "bedrijf in herstructurering", zal een herstructurerings- of tewerkstellingscel worden opgericht, namelijk een werkgroep op ondernemingsvlak, samengesteld uit de leden van de ondernemingsraad bij ontstentenis de werkgever/bedrijfsleider en de syndicale delegatie, de gewestelijke vakbondssecretarissen en iemand van de bedrijfsfederatie.

Deze werkgroep dient na te gaan welke maatregelen het meest adequaat zijn om aan de gestelde problematiek het hoofd te bieden.

Art. 22.De arbeid(st)ers die menen te zijn afgedankt met schending van de bepalingen van artikel 21, § 1 hebben de mogelijkheid tot het paritair comité het verzoek te richten, binnen een termijn van dertig dagen na de betekening van de afdanking, om vast te stellen dat de in voornoemd artikel voorziene procedure niet werd nageleefd.

Indien het paritair comité dat zetelt binnen de dertig dagen na ontvangst van het in vorig lid bedoeld verzoek, inderdaad tot het besluit komt dat de procedure niet is nageleefd, geeft dit aan de arbeid(st)ers het recht opnieuw in de onderneming te worden opgenomen overeenkomstig de clausules en de voorwaarden van hun arbeidsovereenkomst voor zover zij dit bij een ter post aangetekend schrijven hebben aangevraagd binnen de dertig dagen na het besluit van het paritair comité.

Bij gebrek aan wederopneming is de werkgever gehouden aan de betrokken arbeid(st)ers een aanvullende vergoeding te betalen, derwijze dat aan de arbeid(st)ers het nettoreferentieloon wordt gewaarborgd tot het einde van de lopende collectieve arbeidsovereenkomst, met een minimum van zes maanden, voor zover zij tot die datum, of tijdens deze periode onvrijwillig werkloos blijven.

Deze aanvullende vergoeding is eveneens verschuldigd voor de periode die ligt tussen het einde van de arbeidsovereenkomst en de datum van de wederopneming voor zover deze periode ligt tussen 1 april en het einde van de lopende collectieve arbeidsovereenkomst.

Het nettoreferentieloon is datgene dat bepaald wordt door hoofdstuk III, C. van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad tot invoering van een regeling en aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers, indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 en de collectieve arbeidsovereenkomsten tot uitvoering ervan.

Indien het paritair comité zich niet heeft kunnen uitspreken, kunnen de betrokken arbeid(st)ers, de betrokken syndicale organisatie of de patronale organisatie het geschil aanhangig maken bij de arbeidsrechtbank.

Art. 23.§ 1. In geval van economische werkloosheid wordt zoveel mogelijk gewerkt met een beurtsysteem met in acht neming van de arbeidsorganisatie, de veiligheid en de beroepscategorie.

Eventuele geschillen dienen te worden besproken met de syndicale afvaardiging/ondernemingsraad. § 2. Geschillen in verband met de toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971 (Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971), meer bepaald omtrent het presteren van overuren, dienen eveneens te worden besproken in de ondernemingsraad of bij ontstentenis daarvan met de syndicale delegatie. § 3. In geval van niet vervanging, wanneer de arbeid(st)ers loopbaanonderbreking nemen, dient hieromtrent overleg te worden gepleegd tussen de werkgever en de werknemersafgevaardigden. § 4. Kwesties die onopgelost blijven op ondernemingsvlak kunnen worden overgemaakt aan het "toezichtscomité" dat in de schoot van het Paritair Comité voor de steenbakkerij werd ingesteld. HOOFDSTUK XIII. - Eindejaarspremie

Art. 24.Aan alle arbeid(st)ers wordt een eindejaarspremie toegekend, waarvan het bedrag gelijk is aan het minimumuurloon van de productiearbeid(st)ers, tegen uurloon bezoldigd voorzien in artikel 8, 1°, c), 1, van kracht op 1 december, vermenigvuldigd met 164,66 uren.

Art. 25.§ 1. Het recht op de eindejaarspremie wordt verworven door de arbeid(st)ers op voorwaarde dat zij in de loop van het dienstjaar voorzien in artikel 30 : a) prestaties geleverd hebben van ten minste honderd vierenzestig en tweederde arbeidsdagen;b) de arbeidsovereenkomst niet vrijwillig verbroken hebben waarvoor § 3 geldt;c) niet ontslagen werden wegens dringende redenen. § 2. In geval dat in het dienstjaar minder dan honderd vierenzestig en tweederde arbeidsdagen gepresteerd werden, of daarmee gelijkgesteld, wordt de eindejaarspremie berekend naar rato van één uur per gepresteerde of gelijkgestelde dag, vermenigvuldigd met het in artikel 24 bepaald desbetreffend minimumuurloon. § 3. In het geval arbeid(st)ers genieten van loopbaanonderbreking/tijdskrediet zal de eindejaarspremie naar rato van de gewerkte tijd berekend worden.

Naargelang de situatie zich voordoet gebeurt de berekening als volgt : a) wanneer de arbeid(st)ers gedurende het hele dienstjaar, zoals voorzien in artikel 30, van een voltijdse loopbaanonderbreking of tijdskrediet hebben genoten hebben zij geen recht op een eindejaarspremie;b) wanneer de arbeid(st)ers gedurende het hele dienstjaar, zoals voorzien in artikel 30, van een loopbaanonderbreking of tijdskrediet hebben genoten in een deeltijds regime, zal het bedrag van de eindejaarspremie, zoals het in artikel 24 is vastgesteld, herleid worden pro rata de gewerkte tijd, naargelang het regime dat van toepassing is (vier vijfden, halftijds of andere);c) wanneer de arbeid(st)ers gedurende een deel van het dienstjaar, zoals voorzien in artikel 30, voltijds hebben gewerkt en gedurende een deel loopbaanonderbreking of tijdskrediet hebben genoten zal het bedrag van de eindejaarspremie bestaan uit twee delen. Het ene deel is het deel verworven in de periode dat de arbeid(st)ers niet genoten van de loopbaanonderbreking of tijdskrediet. Het bedrag van de eindejaarspremie, zoals het overeenkomstig artikel 24 is vastgesteld, wordt gedeeld door 24 en vermenigvuldigd met het aantal halve maanden die niet vallen in de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet.

Het andere deel is het deel verworven in de periode van het dienstjaar dat samenvalt met loopbaanonderbreking of tijdskrediet. Het bedrag van de eindejaarspremie, zoals het overeenkomstig artikel 24 is vastgesteld wordt gedeeld door 24 en vermenigvuldigd met het aantal halve maanden die vallen in de periode van loopbaanonderbreking of tijdskrediet. Het aldus bekomen bedrag wordt, pro rata de gewerkte tijd, herleid tot een nieuw bedrag dat, samen met het eerste deel, het uiteindelijke bedrag van de eindejaarspremie uitmaakt.

Bij de onder deze § 3, b) en 3, c) beschreven berekeningswijzen van de eindejaarspremie dient eveneens rekening te worden gehouden met de overige bepalingen van dit hoofdstuk XIII. § 4. De arbeid(st)ers die in de loop van het dienstjaar vrijwillig hun arbeidsovereenkomst verbroken hebben, hebben recht op uitkering van een eindejaarspremie die gelijk is aan het in artikel 24, voorziene bedrag gedeeld door twaalf en vermenigvuldigd met het aantal gepresteerde maanden.

De arbeid(st)ers die voor de 16e van de maand in dienst zijn getreden en de arbeid(st)ers die na de 15e van de maand uit dienst zijn getreden, worden voor deze berekening beschouwd als hebbende een maand gepresteerd.

Art. 26.§ 1. Het recht op de eindejaarspremie wordt eveneens verworven door : - de gepensioneerden; - de bruggepensioneerden, op voorwaarde dat zij in de loop van het dienstjaar : a) prestaties geleverd hebben voorzien in artikel 25, § 1, a) ;b) niet ontslagen werden wegens dringende redenen. § 2. In het geval dat in het dienstjaar minder arbeidsdagen gepresteerd worden of ermede gelijkgesteld dan voorzien in artikel 25, § 1, a), wordt de eindejaarspremie berekend zoals voorzien in artikel 25, § 2.

Art. 27.Worden voor de toepassing van de artikelen 25 en 26 met arbeidsprestaties gelijkgesteld : 1° 1) de dagen waarop werkelijk arbeid wordt verricht, wanneer de duur van de dagelijkse prestaties acht uur overschrijdt en het aantal van deze dagen wekelijks minder dan vijf beloopt, wordt het aantal effectief gewerkte dagen verkregen door het aantal uren werkelijke arbeid tijdens het kwartaal door acht te delen;indien dit quotiënt een breuk bevat, wordt het tot de hogere eenheid afgerond; 2) de dagen waarop geen arbeid wordt verricht, maar waarvoor de werkgever aan de arbeid(st)er een loon moet betalen, dat aanleiding geeft tot berekening van bijdragen.Het zijn inzonderheid de wettelijke feestdagen, de dagen van klein verlet, de dagen tijdens welke de arbeid is geschorst met behoud van het recht op het volledig of gedeeltelijk loon, enz.; 3) de inhaalrustdagen toegekend krachtens de wetgeving op de arbeidsduur en bestemd om de wekelijkse arbeidsduur op een gemiddelde van 40 uren of minder te brengen;4) de wettelijke en bijkomende vakantiedagen tot beloop van de dagen van gewone activiteit;5) de dag waarop geen arbeid wordt verricht of die niet betaald is tijdens elk van de weken die vijf arbeidsdagen bevatten, behorende tot bovenvermelde categorieën 1 tot 4, wanneer de wekelijkse arbeid van de arbeid(st)ers nu eens over vijf dagen, dan weer over meer dan vijf dagen in de loop van het kwartaal is verdeeld;6) de dagen verlof om dwingende redenen. Elk daggedeelte, ongeacht de duur van de arbeidsprestaties of het bedrag van het loon dat hierop betrekking heeft, moet als een volledige dag worden aangezien. 2° § 1.a) de dagen van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeval, voor een maximum duur van drie kalendermaanden; b) de dagen van arbeidsongeschiktheid ingevolge arbeidsongeval;c) de dagen van onvrijwillige werkloosheid ingevolge schorsing van de arbeidsovereenkomst wegens slecht weer en wegens economische oorzaken overeenkomstig respectievelijk de artikelen 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor een maximum duur van twee kalendermaanden. § 2. Indien geen arbeidsprestaties geleverd worden zoals voorzien in artikelen 25, § 1, a) en 26, § 1, a) is de uitwerking van de gelijkstellingen voorzien in vorig § 1 beperkt tot het dienstjaar volgend op datgene tijdens hetwelk de arbeidsongeschiktheid bedoeld bij § 1, a) of de onvrijwillige werkloosheid, voorzien in § 1, c) is ontstaan en dit in zover het dienstverband van de betrokken arbeid(st)ers niet werd verbroken. 3° Voor de arbeid(st)ers tewerkgesteld in de droogloodsen van de ondernemingen met seizoenbedrijvigheid en die met natuurlijke middelen drogen, gelegen in het gewest Rupel, gelden de bepalingen van artikel 27, 2° tijdens de normale productieperiode, op voorwaarde dat deze periode per onderneming wordt vastgesteld, in overleg met de syndicale afvaardiging en aan de syndicale organisaties wordt medegedeeld.In tegengesteld geval is de algemene regeling van toepassing.

Art. 28.Een ongeoorloofde afwezigheid van meer dan één dag per maand geeft, voor elke bijkomende dag ongeoorloofde afwezigheid, aanleiding tot vermindering van de eindejaarspremie met het bedrag gelijk aan het verworven recht voor vijf arbeidsdagen. Deze vermindering is nochtans beperkt tot het bedrag van de eindejaarspremie dat betrekking heeft op het maximum aantal arbeidsdagen van de betrokken maand.

Art. 29.De uitbetaling van de eindejaarspremie heeft plaats voor 20 december.

Art. 30.Door het in de artikelen 25, 26 en 27 bedoelde dienstjaar dient te worden verstaan de periode gaande van 1 december tot 30 november van het volgend kalenderjaar. HOOFDSTUK XIV. - Bestaanszekerheidsvergoeding

Art. 31.De in artikel 1 bedoelde arbeid(st)ers hebben recht op de toekenning van een bestaanszekerheidsvergoeding op voorwaarde dat zij in de onderneming : - de vereiste arbeidsprestaties geleverd hebben; - onvrijwillig werkloos werden gesteld, - en recht hebben op werkloosheidsuitkering.

Art. 32.De bestaanszekerheidsvergoeding bedraagt per in aanmerking komende werkloosheidsdag : Vanaf 1 januari 2007, 6,51 EUR, voor de eerste 20 werkloosheidsdagen per jaar en 7,10 EUR vanaf de 21ste werkloosheidsdag, met uitzondering van de seizonaal werkende bedrijven waar het bedrag 5,28 EUR bedraagt (ongeacht het aantal werkloosheidsdagen).

Vanaf 1 april 2007 : 6,81 EUR voor de eerste 20 werkloosheidsdagen per jaar en 7,43 EUR vanaf de 21ste werkloosheidsdag, met uitzondering van de seizonaal werkende bedrijven waar het bedrag 5,52 EUR bedraagt (ongeacht het aantal werkloosheidsdagen).

Het bedrag van de bestaanszekerheidsvergoeding zal telkens bij aanvang van een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst worden herberekend.

Het dagbedrag van de bestaanszekerheidsvergoeding wordt dan vastgesteld naar rato van 55 en 60 pct. van het minimumuurloon van de productiearbeid(st)ers, zoals tegen een uurloon voorzien in artikel 8, 1°, c), 1, van kracht bij ingang van de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 33.Voor de toepassing van de huidige beschikkingen wordt als dienstjaar beschouwd, de periode ingaande op 1 april van elk jaar en eindigend op 31 maart van het volgend jaar.

Art. 34.Het recht op de bestaanszekerheidsvergoeding wordt verworven voor een periode die bepaald wordt naar verhouding tot de duur van de tewerkstelling in dezelfde onderneming in de loop van het dienstjaar, naar rata van een dag recht per dag arbeid of daarmee gelijkgestelde dag, evenwel begrensd tot een maximum van honderd tweeëndertig dagen in eenzelfde dienstjaar.

Art. 35.§ 1. Wanneer op het einde van het dienstjaar het verworven recht op bestaanszekerheidsvergoeding niet uitgeput is, kan het niet uitgeput gedeelte voor maximum zesenzestig dagen en enkel in de loop van het eerste kwartaal van het daaropvolgend dienstjaar (tweede kalenderkwartaal) verder uitgeput worden, dit onverminderd het recht verworven in de loop van het nieuw dienstjaar. § 2. Wanneer op het einde van het dienstjaar het recht op bestaanszekerheidsvergoeding uitgeput is en in geval van onvrijwillige werkloosheid met ingang van het daaropvolgend dienstjaar zonder dat een recht of een voldoende recht voor dit dienstjaar werd verworven, geven deze werkloosheidsdagen aanleiding tot uitkering van de bestaanszekerheidsvergoeding, op voorwaarde dat hiervoor een recht verworven werd door een tewerkstelling na voornoemde onvrijwillige werkloosheid. § 3. Voor het gewest Rupel geldt artikel 44 wat de arbeid(st)ers betreft tewerkgesteld in de droogloodsen.

Art. 36.Voor de toepassing van artikel 34, gelden de volgende regels : 1° de duur van de tewerkstelling wordt berekend vanaf de datum van de aanwerving en ten vroegste vanaf 1 april van elk jaar;2° zowel bij toepassing van de zesdagenweek als van de vijfdagenweek worden de zaterdagen en de zondagen niet meegerekend;3° voor de gestempelde zaterdagen wordt geen bestaanszekerheidsvergoeding betaald;4° arbeidsprestaties verricht in éénzelfde onderneming en onvrijwillig onderbroken worden samengeteld.

Art. 37.Wanneer de arbeid(st)ers in een onder artikel 1 bedoelde onderneming in de loop van het dienstjaar, tijdelijk onvrijwillig werkloos gesteld worden en nadien in dienst genomen worden door een onderneming behorende tot een andere bedrijfstak, behouden zij hun recht op bestaanszekerheidsvergoeding, verworven bij de onderneming bedoeld in artikel 1, zonder dat dit een verhoging van het verworven recht mag ten gevolge hebben.

Indien in de loop van het dienstjaar de arbeidsovereenkomst van de arbeid(st)ers wordt verbroken door een onder artikel 1 bedoelde onderneming en deze arbeid(st)ers in een andere onderneming bedoeld in artikel 1 worden tewerkgesteld, zal de duur van de arbeid verricht in beide ondernemingen worden samengeteld voor het bepalen van het krachtens artikel 34 verworven recht op de bestaanszekerheidsvergoeding. Deze wordt betaald door de laatste werkgever van de belanghebbenden voor het in zijn dienst verworven recht en gebeurlijk voor het overige gedeelte van hun recht door hun voorgaande werkgevers bij toepassing van de artikelen 31, 34 en 36 voor zover het verworven recht strekt.

Art. 38.Het recht op bestaanszekerheidsvergoeding vervalt : 1° op het einde van het dienstjaar, behoudens de uitzondering voorzien in artikel 35;2° bij vrijwillige verbreking van de arbeidsovereenkomst door de arbeid(st)ers;3° in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever zonder opzegging noch vergoeding wegens dringende redenen;4° indien de arbeid(st)ers die het voordeel van de bestaanszekerheidsvergoeding genieten, geen gevolg geven aan het gebeurlijk verzoek van de werkgever om de arbeid onmiddellijk te hervatten. In afwijking op 2° hierboven doet het vrijwillig vertrek na 22 september van de arbeid(st)ers tewerkgesteld in de ondernemingen, waar de stenen worden gemaakt met de hand of met de motorpers en/of gebakken in veldovens, vallende onder de toepassing van het koninklijk besluit van 28 augustus 1962, verlengd door het koninklijk besluit van 4 november 1970, het recht op bestaanszekerheid niet verliezen.

In afwijking op de bepalingen van 4° hierboven vervalt het recht op de bestaanszekerheidsvergoeding niet indien de arbeid(st)ers bedoeld in vorig lid geen gevolg geven aan het gebeurlijk verzoek van de werkgever gedaan na 22 september om de arbeid onmiddellijk te hervatten. Dit recht vervalt wel, indien de betrokken arbeid(st)ers werkloos zijn op het ogenblik van dit verzoek.

Art. 39.Arbeidsprestaties geleverd onder een proefcontract geven geen recht op verwerving van een bestaanszekerheidsvergoeding wanneer dit proefcontract binnen de wettelijke termijnen wordt verbroken.

Art. 40.Arbeid(st)ers met meer dan twintig jaar anciënniteit in de onderneming hebben, indien zij worden afgedankt ingevolge een herstructurering of rationalisering van het bedrijf, recht op een bestaanszekerheidsvergoeding die samengesteld is als volgt : a) het aantal dagen bestaanszekerheid waarop zij recht hebben in gevolge de voorgaande artikelen;b) een bijkomend recht van 132 dagen. Indien het aantal dagen bestaanszekerheid onder punt b), zijnde 132 dagen, gevoegd bij het aantal dagen onder punt a), tezamen geen 264 dagen vertegenwoordigen, zal aan de betrokken arbeid(st)ers minimaal dit laatste aantal dagen bestaanszekerheid uitgekeerd worden.

Art. 41.Worden voor de toepassing van de huidige overeenkomst met arbeid gelijkgesteld : § 1. a) de dagen waarop werkelijk arbeid wordt verricht; wanneer de duur van de dagelijkse prestaties 8 uren overschrijdt en het aantal van deze dagen wekelijks minder dan 5 beloopt, wordt het aantal effectief gewerkte dagen verkregen door het aantal uren werkelijke arbeid tijdens het kwartaal door 8 te delen. Indien dit quotiënt een breuk bevat, dan wordt het tot de hogere eenheid afgerond; b) de dagen waarop geen arbeid wordt verricht, maar waarvoor de werkgever aan de werknemer een loon moet betalen, dat aanleiding geeft tot berekening van bijdragen.Het zijn inzonderheid de wettelijke feestdagen, de dagen van klein verlet, de dagen tijdens de welke de arbeid is geschorst met behoud van het recht op het volledig of gedeeltelijk loon, enz.; c) de inhaalrustdagen toegekend krachtens de wetgeving op de arbeidsduur en bestemd om de wekelijkse arbeidsduur op een gemiddelde van veertig uren of minder te brengen;d) de wettelijke en bijkomende vakantiedagen tot beloop van de dagen van gewone activiteit;e) de dag waarop geen arbeid wordt verricht of die niet betaald is tijdens elk van de weken die vijf arbeidsdagen bevatten, behorende tot bovenvermelde categorieën a) tot d), wanneer de wekelijkse arbeid van de werkman nu eens over 5 dagen dan weer over meer dan 5 dagen in de loop van het kwartaal is verdeeld;f) de dagen verlof om dwingende redenen. Elk daggedeelte, ongeacht de duur van de arbeidsprestatie of het bedrag van het loon dat hierop betrekking heeft, moet als een volledige dag worden aangezien. § 2. a) de dagen van werkonbekwaamheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van een arbeidsongeval, voor een maximumduur van dertig kalenderdagen. Voor het vaststellen van deze gelijkstelling zijn de bepalingen van artikel 52 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978), en van de artikelen 3 en 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 26 februari 1979 tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12 van 28 juni 1973 betreffende het toekennen van een gewaarborgd maandloon aan de arbeid(st)ers ingeval van arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte, ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval of beroepsziekte, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 23 maart 1979, van toepassing. b) de dagen van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval vanaf de datum van het ongeval tot het werk wordt hervat of de invaliditeit definitief is geconsolideerd.

Art. 42.Voor een maximum van 30 dagen van het lopend dienstjaar geven de dagen werkloosheid, waarvoor om redent van ziekte geen stempelcontrole heeft kunnen plaatshebben, recht op uitkering van de bestaanszekerheidsvergoeding, op voorwaarde dat door de betrokkene een attest wordt voorgelegd, uitgaande van de mutualiteit, waarbij hij aangesloten is en waaruit blijkt dat de ziektevergoeding voor die bepaalde dagen verworven is.

De in vorig lid bedoelde uitkering houdt op te worden verstrekt op de dag, waarop het werk door de betrokken arbeid(st)ers normaal moest hervat worden, indien zij niet arbeidsongeschikt waren geweest om redent van ziekte.

In afwijking van de artikelen 31 en 34 wordt, voor de geldigheidsduur van het koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor arbeid(st)ers schorst voor de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de steenbakkerij ressorteren, tijdens het tweede en derde kwartaal een recht op bestaanszekerheid verworven van 10 dagen naar rato van 25 dagen onvrijwillige werkloosheid met een maximum van 50 dagen bestaanszekerheid.

Art. 43.In geval van volledige werkloosheid wordt de bestaanszekerheidsvergoeding op de normale data van de loonsuitbetalingen van de ondernemingen uitgekeerd, zodat de laatste bestaanszekerheidsvergoeding op de eerste loonsuitbetaling, die na het einde van het dienstjaar valt, uitgekeerd wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 35.

Deze uitbetalingen geschieden op vertoon van een bewijs van werkloosheid, afgeleverd door het uitbetalingsorganisme.

Art. 44.Voor de ondernemingen gelegen in het gewest Rupel, gelden de hiernavolgende bepalingen, in afwijking op de artikelen 34 en 35 : de arbeid(st)ers tewerkgesteld in de ondernemingen met seizoenbedrijvigheid en in deze die met natuurlijke middelen drogen hebben recht op de bestaanszekerheidsvergoeding in geval van onvrijwillige werkloosheid tijdens de normale productieperiode en indien zij recht hebben op werkloosheidsuitkeringen. Deze periode zal in overleg met de syndicale afvaardiging per onderneming worden vastgesteld en aan de syndicale organisaties worden medegedeeld. HOOFDSTUK XV. - Carenzdag

Art. 45.Sinds 1 juli 2004 werd de carenzdag volledig afgeschaft. HOOFDSTUK XVI. - Eindejaarsbonus

Art. 46.Indien er minder dan 8 indexsprongen plaatshebben tijdens de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst zal een bedrag als "startpremie" gestort worden voor iedere individuele arbeider in een tegen 1 januari 2009 op te richten "sectoraal pensioenplan" (tweede pijler).

Het bedrag van deze premie wordt bepaald door de berekening te maken tussen 4 pct. en de stijging van het gemiddeld van de laatste vier maanden van de gezondheidsindex tussen 1 december 2006 en 1 december 2008.

Bedraagt dit verschil : - 0 - 0,10 pct. = 0 EUR premie in het pensioenplan; - 0,10 - 0,20 pct. = 12 EUR premie in het pensioenplan; - 0,20 - 0,30 pct. = 24 EUR premie in het pensioenplan; - 0,30 - 0,40 pct. = 36 EUR premie in het pensioenplan; - 0,40 - 0,50 pct. = 48 EUR premie in het pensioenplan.

In het geval er 8 of meer indexsprongen zouden plaatshebben wordt er geen "startpremie" gestort in het op te richten "sectoraal pensioenfonds".

Hebben recht op deze premie alle arbeid(st)ers ingeschreven in het personeelsregister op 30 november 2008 en met uitzondering van de arbeid(st)ers die na 28 februari 2008 geen arbeidsprestaties meer hebben geleverd ingevolge arbeidsongeschiktheid omwille van ziekte of ongeval, ander dan een arbeidsongeval.

Het "sectoraal pensioenplan" zal tegen 1 januari 2009 tussen de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties worden besproken en uitgewerkt. HOOFDSTUK XVII. - Verzekering medische kosten

Art. 47.Met ingang vanaf 1 januari 2004 werd voor de actieve arbeid(st)ers een verzekeringspolis "Medische kosten" afgesloten.

De premie die op 1 januari 2004 op jaarbasis 75 EUR bedroeg kan jaarlijks door de verzekerings-maatschappij worden herzien overeenkomstig de bepalingen zoals voorzien in de verzekeringspolis.

Tijdens de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst zal een evaluatievergadering met de verzekeringsmaatschappij (Fortis AG) worden georganiseerd. Tijdens deze evaluatiebijeenkomst zal bijzondere aandacht worden besteed aan de faciliteiten voor de gezinsleden. HOOFDSTUK XVIII. - Nieuwe functieclassificatie

Art. 48.De in het Paritair Comité voor de steenbakkerij vertegenwoordigde organisaties engageren zich formeel om uiterlijk vanaf 1 januari 2008 de nieuwe functieclassificatie en de daaraan verbonden loonbarema's effectief van kracht te laten gaan.

Besprekingen op basis van tot nu toe bestaande teksten zullen in de "Stuurgroep" en de "Technische Werkgroep" onverwijld worden hervat teneinde op de daartoe voorziene datum van 1 januari 2008 tot de implementatie te kunnen overgaan.

Voor deze implementatie wordt een budget van 0,5 pct. voorzien. HOOFDSTUK XIX. - Geldigheidsduur

Art. 49.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 en treedt buiten werking op 1 januari 2009, met uitzondering van hoofdstuk II, betreffende de arbeidsduur hetwelk voor onbepaalde tijd wordt gesloten.

Dit laatste kan door één der partijen worden opgezegd mits inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden voor de vervaldag.

De opzegging wordt bij een per post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de steenbakkerij en aan de organisaties vertegenwoordigd in voornoemd paritair comité.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 oktober 2008.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET

^