gepubliceerd op 24 januari 2003
Koninklijk besluit houdende diverse wijzigingen aan de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen
23 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit houdende diverse wijzigingen aan de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, inzonderheid op de artikelen 15 en 19;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 16 mei 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 25 juni 2002;
Gelet op het advies van het Comité Overheidsbedrijven, gegeven op 5 september 2002;
Gelet op het advies van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, gegeven op 13 september 2002;
Gelet op het protocol van 13 december 2002 van het Gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat dit besluit maatregelen bevat die ingaan op 1 januari 2002 en dat het bijgevolg van belang is dat de verschillende openbare machten en instellingen die voormelde wet van 5 april 1994 dienen toe te passen, zo vlug mogelijk op de hoogte gebracht worden van de door dit besluit doorgevoerde wijzigingen;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 4 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, gewijzigd bij de wet van 19 juni 1996 en bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1997, 24 april 1998, 22 september 2000 et 11 december 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 4.§ 1. Voor de kalenderjaren die volgen op dat waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, mag de persoon die een rustpensioen geniet of een overlevingspensioen met een rustpensioen cumuleert, na voorafgaande verklaring : 1° een beroepsactiviteit uitoefenen die onder de toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voorzover de bruto beroepsinkomsten 10.845,34 EUR per kalenderjaar niet overschrijden; 2° een beroepsactiviteit als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van echtgenoot-helper, voorzover de beroepsinkomsten voortkomend uit deze activiteit 8.676,27 EUR per kalenderjaar niet overschrijden; 3°een beroepsactiviteit uitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt, voor zover de betrokkene geen handelaar is in de zin van het Wetboek van koophandel; 4° iedere andere activiteit, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover de bruto inkomsten die eruit voortvloeien, ongeacht de benaming ervan, 10.845,34 EUR per kalenderjaar niet overschrijden.
De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene in het eerste lid bedoelde activiteiten is toegelaten, voorzover het totaal van de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 2° en van 80 pct. van de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 1° en 4°, niet meer bedraagt dan 8.676,27 EUR per kalenderjaar. § 2. Voor het kalenderjaar waarin een persoon de leeftijd van 65 jaar bereikt, zijn de bepalingen van § 1, voor de periode begrepen tussen de eerste dag van de maand die volgt op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt en 31 december van dat jaar, van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde personen. De in § 1 en artikel 9 bepaalde grensbedragen worden evenwel vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden dat voormelde periode omvat, terwijl de in § 1 bedoelde inkomsten die zijn welke betrekking hebben op dezelfde periode. § 3. In geval van cumulatie van een overlevingspensioen met een rustpensioen zijn de bepalingen van dit artikel toepasselijk, ongeacht de regeling waarin het rustpensioen is toegekend. § 4. Voor de in artikel 5, § 1, bedoelde rustpensioenen toegekend aan personen die om een andere reden dan lichamelijke ongeschiktheid vóór de leeftijd van 65 jaar ambtshalve op rust werden gesteld, zijn de in aanmerking te nemen grensbedragen, voor de periode begrepen tussen de ingangsdatum van het pensioen en 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de 65e verjaardag van betrokkene, deze bepaald in § 1 en zijn de in § 1 bedoelde inkomsten die welke betrekking hebben op dezelfde jaren, terwijl de toe te passen vermindering die is welke volgt uit de toepassing van § 7.
Voor de in het eerste lid bedoelde rustpensioenen zijn de in aanmerking te nemen grensbedragen, voor de periode begrepen tussen 1 januari van het jaar van de 65e verjaardag en de laatste dag van de maand waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt, deze bepaald in § 2 en zijn de in § 2 bedoelde inkomsten die welke betrekking hebben op dezelfde jaren, terwijl de toe te passen vermindering die is welke volgt uit de toepassing van § 8. § 5. Voor de kalenderjaren die voorafgaan aan dat waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, en onverminderd de toepassing van § 4, eerste lid, mag de persoon die een rustpensioen geniet of een overlevingspensioen met een rustpensioen cumuleert, na voorafgaande verklaring : 1° een in § 1, eerste lid, 1°, bedoelde beroepsactiviteit uitoefenen, voor zover de bruto beroepsinkomsten 7.421,57 EUR per kalenderjaar niet overschrijden; 2° een in § 1, eerste lid, 2°, bedoelde beroepsactiviteit uitoefenen, voor zover de beroepsinkomsten, vastgesteld overeenkomstig § 9, 5.937,26 EUR per kalenderjaar niet overschrijden; 3° een beroepsactiviteit uitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt, voor zover de betrokkene geen handelaar is in de zin van het Wetboek van koophandel; 4° iedere andere activiteit, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor- zover de bruto inkomsten die eruit voortvloeien, ongeacht de benaming ervan, 7.421,57 EUR per kalenderjaar niet overschrijden.
De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene in het eerste lid bedoelde activiteiten is toegelaten, voor zover het totaal van de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 2° en 80 pct. van de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 1° en 4°, niet meer bedraagt dan 5.937,26 EUR per kalenderjaar. § 6. Voor het kalenderjaar waarin een persoon de leeftijd van 65 jaar bereikt, en onverminderd de toepassing van § 4, tweede lid, zijn de bepalingen van § 5, voor de periode begrepen tussen 1 januari en de laatste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde personen. De in § 5 en artikel 9 bepaalde grensbedragen worden evenwel vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden dat voormelde periode omvat, terwijl de in § 5 bedoelde inkomsten die zijn welke betrekking hebben op dezelfde periode. § 7. Indien, voor een bepaald kalenderjaar, de in § 1 of § 5 bedoelde inkomsten met ten minste 15 pct. de in deze bepalingen vastgestelde grensbedragen overschrijden, wordt de betaling van het pensioen geschorst voor datzelfde jaar.
Indien, voor een bepaald kalenderjaar, de in § 1 of § 5 bedoelde inkomsten met minder dan 15 pct. de in deze bepalingen vastgestelde grensbedragen overschrijden, wordt, voor datzelfde jaar, het pensioen verminderd naar rata van het percentage waarmee de inkomsten de in de § 1 of § 5 bedoelde grensbedragen overschrijden.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste. Het in het tweede lid bepaalde percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de vermindering tot de naasthogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd. § 8. Indien, voor de in § 2 of in § 6 bedoelde periode, de in deze bepalingen bedoelde inkomsten met ten minste 15 pct. de in deze bepalingen vastgestelde grensbedragen overschrijden, wordt de betaling van het pensioen geschorst voor dezelfde periode.
Indien, voor de in § 2 of in § 6 bedoelde periode, de in deze bepalingen bedoelde inkomsten met minder dan 15 pct. de in deze bepalingen vastgestelde grensbedragen overschrijden, wordt, voor dezelfde periode, het pensioen verminderd naar rata van het percentage waarmee de inkomsten de in de § 2 of § 6 bedoelde grensbedragen overschrijden.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste. Het in het tweede lid bepaalde percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de vermindering tot de naasthogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd. § 9. Onder beroepsinkomsten van de in § 1, eerste lid, 2°, bedoelde activiteiten dient te worden verstaan de bruto beroepsinkomsten, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met de beroepsverliezen, die door de Administratie der Directe Belastingen in aanmerking genomen werden voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de activiteit als helper door de echtgenoot wordt uitgeoefend, dient het deel van de beroepsinkomsten van de uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper toegekend wordt overeenkomstig voormeld Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van dit Wetboek aan de echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de uitbater gevoegd.
In de in het eerste lid bedoelde beroepsinkomsten is evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van voormeld koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 of van de koninklijke besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomensmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het pensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlinteresten toegekend aan de gerechtigde.
Indien de activiteit als zelfstandige of als helper in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt rekening gehouden met de belastbare beroepsinkomsten voortvloeiend uit deze activiteit. »
Art. 2.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 6.§ 1. Voor de kalenderjaren die volgen op dat waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, mag de persoon die uitsluitend één of meerdere overlevingspensioenen geniet, na voorafgaande verklaring, een beroepsactiviteit uitoefenen onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde nadere regels als deze bepaald bij artikel 4, §§ 1 en 7. § 2. Voor de periode begrepen tussen de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt en 31 december van dat jaar, mag de persoon die uitsluitend één of meerdere overlevingspensioenen geniet, na voorafgaande verklaring, een beroepsactiviteit uitoefenen onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde nadere regels als deze bepaald bij artikel 4, §§ 2 en 8. »
Art. 3.Artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1997, 24 april 1998, 22 september 2000 en 11 december 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 7.§ 1. Voor de kalenderjaren die voorafgaan aan dat waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, mag de persoon die uitsluitend één of meerdere overlevingspensioenen geniet, na voorafgaande verklaring : 1° een in artikel 4, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde beroepsactiviteit uitoefenen, voorzover de bruto beroepsinkomsten 14.843,13 EUR per kalenderjaar niet overschrijden; 2° een in artikel 4, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde beroepsactiviteit uitoefenen, voor zover de beroepsinkomsten, vastgesteld overeenkomstig artikel 4, § 9, 11.874,50 EUR per kalenderjaar niet overschrijden; 3° een beroepsactiviteit uitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt, voorzover de betrokkene geen handelaar is in de zin van het Wetboek van koophandel; 4° iedere andere activiteit, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover de bruto inkomsten die eruit voortvloeien, ongeacht de benaming ervan, 14.843,13 EUR per kalenderjaar niet overschrijden.
De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene in het eerste lid bedoelde activiteiten is toegelaten, voorzover het totaal van de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 2° en van 80 pct. van de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 1° en 4°, niet meer bedraagt dan 11.874,50 EUR per kalenderjaar. § 2. Voor het kalenderjaar waarin een persoon de leeftijd van 65 jaar bereikt, zijn de bepalingen van § 1, voor de periode begrepen tussen 1 januari en de laatste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde personen. De in § 1 en artikel 9 bepaalde grensbedragen worden evenwel vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden dat voormelde periode omvat, terwijl de in § 1 bedoelde inkomsten die zijn welke betrekking hebben op dezelfde periode. § 3. Indien, voor een bepaald kalenderjaar, de in § 1 bedoelde inkomsten met ten minste 15 pct. de in deze bepaling vastgestelde grensbedragen overschrijden, wordt de betaling van het pensioen geschorst voor datzelfde jaar.
Indien, voor een bepaald kalenderjaar, de in § 1 bedoelde inkomsten met minder dan 15 pct. de in deze bepaling vastgestelde grensbedragen overschrijden, wordt, voor datzelfde jaar, het pensioen verminderd naar rata van het percentage waarmee de inkomsten de in de § 1 bedoelde grensbedragen overschrijden.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste. Het in het tweede lid bepaalde percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de vermindering tot de naasthogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd. § 4. Indien, voor de in § 2 bedoelde periode, de in deze bepaling bedoelde inkomsten met ten minste 15 pct. de in deze bepaling vastgestelde grensbedragen overschrijden, wordt de betaling van het pensioen geschorst voor dezelfde periode.
Indien, voor de in § 2 bedoelde periode, de in deze bepaling bedoelde inkomsten met minder dan 15 pct. de in deze bepaling vastgestelde grensbedragen overschrijden, wordt, voor dezelfde periode, het pensioen verminderd naar rata van het percentage waarmee de inkomsten de in de § 2 bedoelde grensbedragen overschrijden.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste. Het in het tweede lid bepaalde percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de vermindering tot de naasthogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd. »
Art. 4.In artikel 9, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 juni 1996 en bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1997, 24 april 1998, 22 september 2000 en 11 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste streepje wordt vervangen door de volgende bepaling : « - de bedragen van 10.845,34 EUR bepaald bij artikel 4, § 1, eerste lid, 1° en 4°, van 7.421,57 EUR bepaald bij artikel 4, § 5, eerste lid, 1° en 4°, en van 14.843,13 EUR bepaald bij artikel 7, § 1, eerste lid, 1° en 4°, met 3.710,80 EUR verhoogd; » 2° het tweede streepje wordt vervangen door de volgende bepaling : « - de bedragen van 8.676,27 EUR bepaald bij artikel 4, § 1, eerste lid, 2° en tweede lid, van 5.937,26 EUR bepaald bij artikel 4, § 5, eerste lid, 2°, en tweede lid, en van 11.874,50 EUR bepaald bij artikel 7, § 1, eerste lid, 2°, en tweede lid, met 2.968,63 EUR verhoogd. »
Art. 5.In artikel 11 van dezelfde wet worden de woorden « de artikelen 4, § 1, 4°, en 7, § 1, 4° » vervangen door de woorden « artikel 4, § 1, eerste lid, 4°, artikel 4, § 5, eerste lid, 4° en artikel 7, § 1, eerste lid, 4° ».
Art. 6.In artikel 14 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 juni 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.Voor het jaar waarin het pensioen ingaat en onverminderd de toepassing van artikel 4, §§ 2, 4, tweede lid, 6 en 8, artikel 6, § 2 en artikel 7, §§ 2 en 4, worden de in de artikelen 4, 7 en 9 bepaalde grensbedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal gehele maanden dat de periode omvat die begrepen is tussen de ingangsdatum van het pensioen en het einde van dat jaar, en zijn de in de artikelen 4 en 7 bedoelde inkomsten die welke betrekking hebben op de hiervoor omschreven periode. »; 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Voor het jaar waarin een cumulatie van meerdere in artikel 1 bedoelde pensioenen of een cumulatie van een dergelijk pensioen met één of meerdere pensioenen toegekend in een andere pensioenregeling ingaat en onverminderd de toepassing van artikel 4, §§ 2, 4, tweede lid, 6 en 8, artikel 6, § 2 en artikel 7, §§ 2 en 4, worden de in de artikelen 4, 7 en 9 bepaalde grensbedragen, zowel voor de periode begrepen tussen 1 januari van het jaar en de ingangsdatum van de cumulatie als voor de resterende periode van het jaar, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden begrepen in elk van die perioden, en zijn de in artikelen 4 en 7 bedoelde inkomsten die welke betrekking hebben op diezelfde perioden. ».
Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002 en is tevens van toepassing op de op 31 december 2001 lopende pensioenen en cumulaties.
Gegeven te Brussel, 23 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE