Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 december 1999
gepubliceerd op 09 februari 2000

Koninklijk besluit tot aanpassing van de artikelen 1 en 4, van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Netwerk Provision

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
2000014011
pub.
09/02/2000
prom.
23/12/1999
ELI
eli/besluit/1999/12/23/2000014011/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit tot aanpassing van de artikelen 1 en 4, van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Netwerk Provision (ONP)


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, strekt ertoe de artikelen 1 en 4 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan te passen, met het oog op de uitvoerige omzetting in ons intern recht van artikel 5 van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP).

Die wijziging is enerzijds het gevolg van een met redenen omkleed advies dat de Europese Commissie op 9 maart 1999 aan België heeft gericht, en anderzijds van een verzoekschrift met referentie C-384/99 van 7 oktober 1999, dat België voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dagvaardt.

Beide akten van rechtspleging verwijten België het feit dat het niet de verplichtingen is nagekomen die zijn opgelegd door artikel 5 van richtlijn 97/33/EG, in samenhang met de bijlagen I en III daarvan, wat de universele dienst betreft, terwijl de Lid-Staten verplicht zijn ervoor te zorgen dat de bepalingen van die richtlijn integraal worden toegepast.

De betreffende bezwaren hebben met name betrekking op de methode voor de berekening van de nettokosten van de universele dienst, zoals die nu in de Belgische wetgeving wordt uiteengezet. Volgens de Europese Commissie zou die methode onvoldoende rekening houden met een aantal principes die in bijlage III bij richtlijn 97/33/EG vastgelegd zijn voor de berekening van de nettokosten van de universele dienst.

Bijgevolg is het onderhavige koninklijk besluit opgesteld om tegemoet te komen aan de opmerkingen vanwege de Europese Commissie.

Artikelsgewijze commentaar Artikel 1 voegt twee aanvullende definities toe aan de lijst van definities van artikel 1 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991.

Die nieuwe definities behoeven geen commentaar. De indirecte winsten houden rekening met het geheel van de voordelen die de dienstverlener verkrijgt door het verrichten van de universele dienstverlening, of met de nadelen die hij zou ondervinden ingeval hij het verrichten van deze dienst zou onderbreken. Aldus wordt met het feit dat de historische operator in wezen en van bij het begin de dienstverlener is van de universele dienstverlening, rekening gehouden.

Artikel 2 voert het begrip universele telefoongids in, uit de bekommernis om coherent te zijn met de basis van de wet.

Artikel 3 wijzigt artikel 4, §§ 2 tot 6 en 8, van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991.

Het geeft voor vijf van de diensten die bij wijze van universele dienst worden verstrekt (namelijk de geografische universele basisdienst, de sociale en speciale tarieven, de dienst inlichtingen, de opstelling, het onderhoud en de werking van de openbare betaaltelefoons, de uitgave van de universele telefoongids), een gedetailleerde en afzonderlijke beschrijving van de elementen aan de hand waarvan en van de manier waarop de universele dienstverlener de nettokosten moet evalueren van elk van die diensten.

Wat betreft § 2 wordt gepreciseerd dat rekening zal gehouden worden met oproepen tussen abonnees uit niet rendabele geografische zones.

Gezien het feit dat zowel de binnenkomende als de uitgaande oproepen in rekening worden gebracht, moet een dubbele verrekening van bepaalde oproepen, wat een artificiële verhoging van de opbrengst van deze dienst zou inhouden, vermeden worden. Bovendien moet rekening gehouden worden met het feit dat bepaalde oproepen zoals spoedoproepen, oproepen vanaf de werkplaats,..., ook door de abonnee zouden gedaan worden, zelfs indien deze niet meer over een aansluiting thuis beschikte.

Indien daarenboven een oproep gegenereerd wordt op het netwerk van een andere operator van het publiek telecommunicatienetwerk of van een andere operator van spraaktelefonie, wordt enkel de interconnectiekost in rekening gebracht.

Wat betreft § 3 wordt gepreciseerd dat rekening zal gehouden worden met de oproepen tussen de abonnees die genieten van sociale of speciale tarieven, Gezien het feit dat zowel binnenkomende als uitgaande oproepen in rekening worden gebracht, moet een dubbele verrekening van bepaalde oproepen, wat een artificiële verhoging van de opbrengst van deze dienst zou inhouden, vermeden worden.

Indien daarenboven een oproep gegenereerd wordt op het netwerk van een andere operator van het publiek telecommunicatienetwerk of van een andere operator van spraaktelefonie, wordt enkel de interconnectiekost in rekening gebracht.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 9 december 1999 door de Minister van Telecommunicatie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot aanpassing van artikelen 1 en 4 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan richtlijn 97/33/EG », heeft op 15 december 1999 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

De motivering van het verzoek om spoedbehandeling is in de brief en in de aanhef in nagenoeg dezelfde bewoordingen gesteld.

In het onderhavige geval luidt die motivering, zoals ze in de aanhef van het ontwerp van besluit is gesteld, als volgt : « Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit het met redenen omkleed advies dat de Europese Commissie op 9 maart 1999 aan België heeft gericht met betrekking tot de omzetting van artikel 5 van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), samen met de bijlagen I en III;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit verzoekschrift C-384/99 van de Europese Commissie van 7 oktober 1999, waardoor een zaak aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 226 van het EG-verdrag, wegens de onjuiste omzetting in intern recht van artikel 5 van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997; ».

Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen 1. Zoals wordt aangegeven in het verslag aan de Koning strekt het ontwerp ertoe de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan te passen met het oog op de correcte omzetting van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP). De Commissie heeft immers bij het Europees Hof van Justitie tegen het Koninkrijk België een beroep wegens niet-nakoming ingesteld omdat België artikel 5 van die richtlijn nog niet in intern recht heeft omgezet.

De Commissie verwijt België in hoofdzaak dat het voorkeurtarieven voor de pers tot de universele dienstverlening rekent, dat de wijze waarop de bijdragen voor het fonds voor de universele dienstverlening worden berekend niet doorzichtig is en dat de bij de richtlijn opgelegde berekeningswijze voor de nettokosten van de universele dienst niet volledig is omgezet.

Wat de eerste grief betreft, is de afdeling wetgeving reeds om advies verzocht over een ontwerp dat ertoe strekte de gunstige tariefvoorwaarden voor sommige persorganen te schrappen van de lijst van diensten verstrekt bij wijze van universele dienstverlening (1).

De grief dat er een gebrek is aan doorzichtigheid, slaat enerzijds op de berekeningswijze van de nettokosten van de universele dienstverlening en anderzijds op de berekeningswijze van de respectieve bijdragen.

Het ontwerp wijzigt de artikelen 1 en 4 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991. De aanpassingen ervan zijn een antwoord op de derde grief en een gedeeltelijk antwoord op de tweede grief voor zover ze betrekking hebben op de berekening van de nettokosten van de universele dienstverlening.

Het ontwerp wijzigt de wet evenwel niet wat betreft de berekening van de respectieve bijdragen van de operatoren voor het fonds voor de universele dienstverlening.

De Commissie heeft in dit verband het volgende gesteld : « ... ni l'article 86, paragraphe 2 de la loi [du 21 mars 1991], ni l'[annexe II] ne précisent de façon suffisamment détaillée le mode de calcul de la base de contribution des operateurs visés. En particulier, la notion de chiffre d'affaires relatif à l'exploitation d'un réseau public n'est pas explicitée, et le marché exact sur lequel cette activité est mesurée n' est pas clairement identifié... ».

In zijn antwoord op het gemotiveerd advies dat aan het verzoekschrift is voorafgegaan, had de regering kenbaar gemaakt dat ze van plan was aanvullende preciseringen aan te brengen in een besluit.

De afdeling wetgeving herinnert eraan dat voorzover de omzet van de operatoren in de betrokken markt de basis vormt van de bijdrage tot het fonds, deze krachtens het beginsel van de wettelijkheid van de belasting in de wet zelf nauwkeurig moet worden afgebakend (2). 2. Wat de berekening van de nettokosten van de universele dienstverlening betreft, verwijt de Commissie België in hoofdzaak dat het « de immateriële winsten » daarin niet heeft opgenomen en dat het niet gepreciseerd heeft dat de kosten en inkomsten die in aanmerking genomen moeten worden, geraamde kosten en inkomsten zijn, en niet de kosten en inkomsten die in het verleden gemaakt of verkregen zijn, zoals bepaald in bijlage III van richtlijn 97/33/EG. Volgens de gemachtigde ambtenaar maken de definities die in het ontwerp worden gegeven van de begrippen « indirecte winst » en « kosten » het mogelijk om de richtlijn correct om te zetten.

Wat betreft de « kosten » zou het beter zijn nader te preciseren wat verstaan moet worden onder « de methode van de huidige kostenboekhouding ».

Bovendien valt op te merken dat deze werkwijze weliswaar de mogelijkheid biedt om rekening te houden met de geraamde kosten, maar dat in het ontwerp niet, of in elk geval niet uitdrukkelijk genoeg, lijkt te worden gepreciseerd dat de inkomsten die in aanmerking moeten worden genomen voor de raming van de nettokosten van de universele dienstverlening ook geraamde inkomsten zijn.

Bijzondere opmerkingen Opschrift Van richtlijn 97/33/EG moeten ook de datum en het opschrift worden vermeld. Men schrijve dus : « richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) ».

Aanhef Eerste lid Vroeger werd weliswaar naar de richtlijnen die bij een besluit werden omgezet verwezen met een lid dat begon met « Gelet op », maar dat is nu niet meer gebruikelijk. Thans dient in de vorm van een overweging of beter nog, in de vorm van een artikel in het dispositief, te worden gepreciseerd dat de ontworpen regeling die bepaalde richtlijn omzet (3). Het eerste tot het vierde lid moeten derhalve vervallen en de ontworpen tekst moet in het licht van deze opmerking en naar de keuze van de stellers van de ontworpen tekst verbeterd worden.

Bovendien behoort het opschrift van richtlijn 98/61/EG van 24 september 1998, waarbij richtlijn 97/33/EG van 30 juni 1997 wordt gewijzigd, niet te worden vermeld. De woorden « wat betreft nummerportabiliteit tussen exploitanten en carriervoorkeuze » moeten dus vervallen.

Tweede lid (dat het eerste lid wordt) Zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State reeds in vroegere adviezen heeft opgemerkt, moet worden verwezen naar de artikelen van de wet van 21 maart l991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven die bij het ontwerp worden gewijzigd (4). Behalve naar artikel 122, moet dus ook naar de artikelen 1 en 4 van bijlage 2 worden verwezen. Voorts moet de oorsprong van die bepalingen worden vermeld.

Wat artikel 122 van de voornoemde wet van 21 maart 1991 betreft waarnaar in dit lid wordt verwezen, behoort de wijziging die bij de wet van 6 augustus 1993 in dat artikel is aangebracht, niet te worden vermeld aangezien ze niet meer geldt (5).

Dispositief Artikel 1 De inleidende zin is niet juist. Artikel 1 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven is, net als de hele bijlage 2 trouwens, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997. Dat artikel heeft geen andere wijzigingen ondergaan.

De inleidende zin behoort als volgt te worden gesteld : «

Artikel 1.Artikel 1 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, wordt aangevuld met een onderdeel 12° en een onderdeel 13°, luidende : ».

Artikel 3 De laatste zin van paragraaf 2, derde lid, is onduidelijk en geeft de bedoeling van de steller van het ontwerp, zoals die in het verslag aan de Koning tot uiting komt, in elk geval niet goed weer.

Volgens dat verslag laat het zich immers aanzien dat het de bedoeling is dat geen rekening wordt gehouden met de uitgaande oproepen naar een abonnee in een niet-rendabel gebied en met de oproepen die hoe dan ook zouden zijn gedaan, zelfs als de oproeper niet over een aansluiting thuis beschikte. In de tekst van het ontwerp staat evenwel volstrekt het omgekeerde.

Deze opmerking geldt ook voor de ontworpen paragraaf 3, derde lid.

Het vierde lid van diezelfde paragraaf 2 is al even onduidelijk. Moet het aldus worden verstaan dat het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie vooraf zal bepalen binnen welke gebieden de rendabiliteit in haar geheel moet worden beoordeeld ? Als zulks de bedoeling is, lijkt de bepaling in strijd met bijlage III bij richtlijn 97/33. Volgens die richtlijn wordt voor de berekening van de nettokosten van de universele dienstverlening immers rekening gehouden met : « die eindgebruikers of groepen van eindgebruikers die niet zouden worden bediend door een commerciële exploitant die niet aan een verplichting tot universele dienstverstrekking is onderworpen ».

De afbakening van een gebied waarin de eindgebruikers niet door zulk een exploitant zouden worden bediend, kan alleen steunen op een raming van de nettokosten van de diensten die aan hen worden verstrekt en lijkt dus niet vooraf door het Instituut te kunnen worden bepaald.

Voor het overige kan de bevoegdheid voor het afbakenen van de geografische gebieden, gelet op het verordenende karakter ervan, niet aan het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie worden gedelegeerd.

Slotopmerking Het ontwerp bevat geen uitvoeringsbepaling. Er moet zulk een bepaling worden ingevoegd, luidende : « Onze minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit ».

De kamer was samengesteld uit : De heren : P. Hanse, staatsraad, voorzitter;

P. Lienardy en P. Quertainmont, staatsraden;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Amelynck, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.

De griffier, M. Proost.

De voorzitter, P. Hanse.

23 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit tot aanpassing van de artikelen 1 en 4 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Netwerk Provision ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecornmunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP);

Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op artikel 122, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995 en vervangen bij de wet van 19 december 1997 evenals artikel 1 en 4 van de bijlage 2 ingevoegd door de wet van 19 december 1997;

Gelet op het advies van de inspectie van financiën, gegeven op 27 oktober 1999;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 19 november 1999;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit het met redenen omkleed advies dat de Europese Commissie op 9 maart 1999 aan België heeft gericht met betrekking tot de omzetting van artikel 5 van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), samen met de bijlagen I en III;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit verzoekschrift C-384/99 van de Europese Commissie van 7 oktober 1999, waardoor een zaak aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 226 van het EG-verdrag, wegens de onjuiste omzetting in intern recht van artikel 5 van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 15 december 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Telecommunicatie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van bijlage 2 bij de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ingevoegd door de wet van 19 december 1997 worden een 12° en een 13° ingevoegd, luidende : « 12° Indirecte winst : het geheel van financieel waardeerbare voordelen dat een operator krijgt door zijn dienstverlening in het kader van de universele dienst zoals opgesomd in artikel 84, § 1, van deze wet, onder andere het effect van de bekendheid op het merk van de onderneming of de invloed van de reclame; 13° Kosten: de kosten die worden berekend volgens de methode van de huidigekostenboekhouding ("CCA") », dat wil zeggen dat in de exploitatiekosten opgenomen jaarlijkse afschrijvingen worden berekend op basis van de huidige waarde van equivalente activa ("huidigekostenberekening" (CCA))en dus ook dat de verslaggeving inzake het geïnvesteerde vermogen wordt gebaseerd op huidige kosten.

Art. 2.In artikel 4 van bijlage 2 bij dezelfde wet, toegevoegd bij de wet van 19december 1997, in 5° van § 1 worden de woorden « witte telefoongids » vervangen door de woorden « universele telefoongids ».

Art. 3.In artikel 4 van bijlage 2 bij dezelfde wet, toegevoegd bij de wet van 19 december 1997, worden de §§ 2 tot 6 en 8 opgeheven en vervangen door de volgende tekst, luidende : « § 2. De nettokosten van de geografische universele basisdienst bestaan uit het verschil tussen alle kosten die in het tweede lid worden gedefinieerd en alle inkomsten die in het derde lid worden gedefinieerd.

De kosten waarmee rekening moet worden gehouden voor de universele basisdienst zijn de kosten die op lange termijn vermijdbaar zouden zijn indien de universele dienstverlener de bij deze wet bepaalde prestatie niet moest leveren.

De inkomsten waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de geografische universele basisdienst zijn de toekomstgerichte inkomsten van de installatie en van de abonnementen, de inkomsten die voortvloeien uit de binnenkomende en uitgaande oproepen, alsook een evaluatie van de indirecte winst die voortvloeit uit de universele dienstverlening. Wat de uitgaande oproepen betreft, zullen de oproepen binnen niet-rendabele geografische zones maar één keer verrekend worden en, zullen de oproepen waarvoor vervanging mogelijk is niet verrekend worden.

Die kosten en inkomsten worden berekend op basis van de werkelijke typologie van het netwerk van de operator. § 3. De nettokosten die voortvloeien uit de sociale en speciale tarieven, met inbegrip van de dienst bedoeld in artikel 84, § 1, 5°, van deze wet bestaan uit het verschil tussen alle kosten die in het tweede lid gedefinieerd zijn en alle inkomsten die in het derde lid gedefinieerd zijn.

De kosten waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de kosten die voortvloeien uit de sociale en speciale tarieven, met inbegrip van de. dienst bedoeld in artikel 84, § 1, 5°, van deze wet zijn de kosten die op lange termijn vermijdbaar zouden zijn indien de universele dienstverlener de bij deze wet bepaalde prestatie niet moest leveren.

De inkomsten waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de inkomsten uit de sociale en speciale tarieven, met inbegrip van de dienst bedoeld in artikel 84, § 1, 5°, van deze wet zijn de toekomstgerichte inkomsten van de installatiekosten en van de abonnementen, de inkomsten die voortvloeien uit de binnenkomende en uitgaande oproepen, alsook een evaluatie van de indirecte winst die voortvloeit uit de universele dienstverlening. Betreffende de uitgaande oproepen, zullen de oproepen tussen deze klanten maar één keer verrekend worden.

De in het eerste lid bedoelde nettokosten worden berekend op basis van alle abonnees die sociale en speciale tarieven genieten. § 4. De nettokosten van de dienst inlichtingen bestaan uit het verschil tussen alle kosten die in het tweede lid gedefinieerd zijn en alle inkomsten die in het derde lid gedefinieerd zijn.

De kosten waarmee rekening moet worden gehouden voor de dienst inlichtingen zijn de kosten die op lange termijn vermijdbaar zouden zijn indien de universele dienstverlener de bij deze wet bepaalde prestatie niet moest leveren.

De inkomsten waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de inkomsten van de dienst inlichtingen zijn de toekomstgerichte inkomsten die voortvloeien uit de oproepen naar die dienst. § 5. De nettokosten van de exploitatie van openbare betaaltelefoons bestaan uit het verschil tussen alle kosten die in het tweede lid gedefinieerd zijn en alle inkomsten die in het derde lid gedefinieerd zijn.

De kosten waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de kosten die voortvloeien uit de exploitatie van de openbare betaaltelefoons die structureel niet-rendabel zijn, zijn de kosten die op lange termijn vermijdbaar zouden zijn indien de universele dienstverlener de bij deze wet bepaalde prestatie niet moest leveren.

De inkomsten waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de inkomsten die voortvloeien uit de exploitatie van de openbare betaaltelefoons die structureel niet-rendabel zijn, zijn alle toekomstgerichte inkomsten die voortvloeien uit de oproepen verricht vanuit die openbare betaaltelefoons, uit alle overige exploitatie-inkomsten alsook een evaluatie van de indirecte winst die voortvloeit uit de aanwezigheid van die openbare betaaltelefoons. § 6. De nettokosten van de universele telefoongids bestaan uit het verschil tussen alle kosten die in het tweede lid gedefinieerd zijn en alle inkomsten die in het derde lid gedefinieerd zijn.

De kosten waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de kosten die voortvloeien uit de vervaardiging, de uitgave en de verspreiding van de universele telefoongidsen, zijn alle kosten die op lange termijn vermijdbaar zouden zijn indien de universele dienstverlener de bij deze wet bepaalde prestatie niet moest leveren.

De inkomsten waarmee rekening moet worden gehouden voor de berekening van de inkomsten uit de vervaardiging, de uitgave en de verspreiding van de universele telefoongidsen zijn alle toekomstgerichte inkomsten in verband met die verrichtingen, met inbegrip van reclame-inkomsten en de indirecte winst uit die activiteit.

Art. 4.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 5.De Minister van Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 december 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS _______ Nota's (1) Ontwerp van koninklijk besluit tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie en tot wijziging van sommige bepalingen van die wet met betrekking tot de universele dienstverlening, omtrent welk ontwerp op 25 oktober 1999 advies L.29.608/4 is uitgebracht. (2) Arbitragehof, arrest nr.21/97 (3) Zie in dat verband punt 8.4. van de circulaire over de wetgevingstechniek, die terug te vinden is op de site van de Raad van State. Adres : http://raadvstconsetat.fgov.be. (4) Zie inzonderheid advies L.29.608/4, dat de afdeling wetgeving van de Raad van State op 25 oktober 1999 heeft gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit "tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie en tot wijziging van sommige bepalingen van die wet met betrekking tot de universele dienstverlening". (5) De afdeling wetgeving van de Raad van State had dat reeds opgemerkt in haar advies L.29.573/4 van 4 oktober 1999 over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende wijziging van artikel 105bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven ».

^