gepubliceerd op 25 juli 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 december 1998 en 21 december 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende de classificatiemethode in de metaalsector van de provincie West-Vlaanderen
23 APRIL 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 december 1998 en 21 december 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende de classificatiemethode in de metaalsector van de provincie West-Vlaanderen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 1 december 1998 en 21 december 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende de classificatiemethode in de metaalsector van de provincie West-Vlaanderen.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 april 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 1 december 1998 en 21 december 1998 Classificatiemethode in de metaalsector van de provincie West-Vlaanderen (Overeenkomst geregistreerd op 5 februari 1999 onder het nummer 49960/CO/111) HOOFDSTUK I. - Algemeenheden Toepassingsgebied
Artikel 1.1. In de hiernavolgende tekst wordt met "arbeiders" de mannelijke en de vrouwelijke arbeiders bedoeld. 2. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeiders van de ondernemingen gevestigd in de provincie West-Vlaanderen, welke ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitsluiting van de ondernemingen die metalen bruggen en gebinten monteren. Duurtijd
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst gaat in op 1 september 1998 en geldt voor onbepaalde duur. Zij kan evenwel opgezegd worden met een opzegtermijn van 6 maanden door de opzeggende partij te betekenen, per aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw. HOOFDSTUK II. - Uitwerking Algemene omkadering
Art. 3.3.1. Een classificatiemethode voor de arbeiders werd uitgewerkt; zij wordt de MSC-methode West-Vlaanderen genoemd.
MSC-methode West-Vlaanderen staat voor Metaal Sectoren Classificatiemethode West-Vlaanderen. 3.2. Deze methode werd uitgewerkt om aan specifieke problematieken die zich in de West-Vlaamse metaalverwerkende ondernemingen stelden, tegemoet te komen. 3.3. Zij is gesteund op een vergelijking van functiekenmerken met daaraan gekoppeld een puntenstelsel. Ieder functiekenmerk wordt onderverdeeld in een aantal afweegfactoren om toe te laten de mate van belangrijkheid te bepalen bij het beoordelen van de functie. 3.4. De som van de onderling afgewogen elementen geeft aanleiding tot het toekennen van een bepaalde klasse en dit volgens een vooraf bepaalde puntenindeling. 3.5. De methode geeft geen aanleiding tot evaluatie of waardeschatting van de uitvoerder; ook werktempo of efficiëntie waarmee de taken worden uitgevoerd komen niet in aanmerking voor beoordeling. Een classificatietoepassing gaat er immers van uit dat alle deeltaken van de functie op een normaal tempo en met goede kwaliteit uitgevoerd worden.
Technische omkadering
Art. 4.4.1. Deze classificatiemethode werd uitgewerkt door classificatieëxperten van FABRIMETAL Oost- en West-Vlaanderen en van de vakbonden, verenigd in een Technische Commissie (TC). De eventuele aanpassing van elementen/criteria van de methode in de toekomst, kan slechts door hen gebeuren. 4.2. De eventuele wijzigingen aan de methode zullen verankerd worden in een daartoe af te sluiten collectieve arbeidsovereenkomst tussen de ondertekenende partijen. 4.3. De methode bevat 11 klassen. Het zijn dezelfde klassen zoals vermeld in artikel 3.1. van de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 maart 1995, bekrachtigd bij koninklijk besluit van 10 augustus 1998 (Belgisch Staatsblad van 15 oktober 1998). Aan iedere klasse is een puntenwaarde gekoppeld volgens volgende functiegradering : Klasse 1 : van 0,5 tot 2,0 punten.
Klasse 2 : van 2,5 tot 4,0 punten.
Klasse 3 : van 4,5 tot 6,0 punten.
Klasse 4 : van 6,5 tot 8,0 punten.
Klasse 5 : van 8,5 tot 10,0 punten.
Klasse 6 : van 10,5 tot 12,5 punten.
Klasse 7 : van 13,0 tot 15,0 punten.
Klasse 8 : van 15,5 tot 18,0 punten.
Klasse 9 :.van 18,5 tot 21,0 punten.
Klasse 10 : van 21,5 tot 24,5 punten.
Klasse 11 : van 25,0 tot 30,0 punten. 4.4. Om de methode te kunnen toepassen dienen functiebeschrijvingen opgesteld te worden volgens een gestandaardiseerde manier (zie bijlage). 4.5. Het betreft een analytische methode gebaseerd op functiekenmerken (zie bijlage).
Sociale omkadering
Art. 5.5.1. Algemeen principe : het paritair invoeren van deze methode in een onderneming, gebeurt op vrijwillige basis en na gemeenschappelijk akkoord tussen de syndicale delegatie (of bij ontstentenis de vakbondsorganisaties) en de werkgever. 5.2. Het uitvoeren in een onderneming van het bepaalde onder 5.1. gebeurt slechts voor zover tussen FABRIMETAL Oost- en West-Vlaanderen en de sectorale provinciale vakbondssecretarissen van de drie vakbonden voor de provincie West-Vlaanderen hiertoe opdracht gegeven wordt aan de TC. 5.3. In de ondernemingen waar reeds een bepaalde classificatiemethode bestaat en waar men voor alle of een gedeelte van de functies wenst over te stappen naar de MSC-methode West-Vlaanderen, dient hieromtrent eerst een akkoord afgesloten te worden tussen de syndicale delegatie (of bij ontstentenis de vakbondsorganisaties) en de werkgever.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 april 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX
Bijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 december 1998 en 21 december 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende de classificatiemethode in de metaalsector van de provincie West-Vlaanderen Functiekenmerken metaal sectoren classificatiemethode (MSC-methode) West-Vlaanderen 1. Vorming Onder « vorming » wordt begrepen : het weten van feiten en het kennen van gegevens, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang, die vereist zijn voor de uitvoering van de functie.Dit beperkt zich niet enkel tot kennis en functietechnische vaardigheden. Het is een compilatie van diverse theoretische en praktische inzichten en verworvenheden die men zich eigen kan maken door studie (dag- of gelijkgesteld onderwijs) en/of ervaring en bijscholing.
De vorming vereist voor de uitoefening van de functie omvat : - basisopleiding gekoppeld aan inwerktijd; - talenkennis. 1.1. Basisopleiding Voor de basisopleiding moet het schools niveau ingeschat worden dat noodzakelijk geacht wordt voor de uitoefening van de functies en niet wat gesteld wordt als aanwervingseis. Het gewenste niveau kan bereikt worden door het volgen van dagonderwijs, gelijkgeschakeld avondonderwijs of bedrijfsopleiding.
Naast de verworven basisopleiding vereist de uitoefening van de functie ook een bepaalde inwerktijd. De in aanmerking te nemen inwerktijd betreft de strikt noodzakelijke tijd voor het verwerven van de vereiste taakgerichte kennis om de te beoordelen functie volgens normale maatstaven van productiviteit en kwaliteit uit te voeren. 1.2. Kennis van vreemde talen Alleen de kennis van vreemde talen die voor een correct uitoefenen van de functie een bijkomende opleiding vereist (= de vereiste waarmede en de mate waarin de talen moeten gekend zijn) dient hier beoordeeld, echter rekening houdend met het niveau vervat in het leerprogramma gekoppeld aan de beoordeelde basisopleiding. 2. Inspanning 2.1. Kennisintensiteit Hierbij wordt nagegaan welke opmerkzaamheid en doorzicht, in combinatie met de vorming (basisopleiding + kennis van vreemde talen), vereist wordt bij de uitoefening van de functie, getoetst aan de mogelijke ondersteuning door derden.
Enerzijds gaat men na in welke mate men afwisselend beroep doet op kennis van verschillend niveau binnen eenzelfde techniek. Dit betekent dat de mate waarmee de functiehouder de controle van het arbeidsproces moet begrijpen, analyseren, oordelen en bijsturen, wordt bepaald.
Anderzijds wordt de mate waarin de functiehouder voor technische begeleiding kan of moet terugvallen op derden, beoordeeld. Dit wordt beïnvloed door de zelfstandigheid van handeling, onafhankelijkheid en mogelijkheid tot initiatief. 2.2. Kennistoepassing Onder kennistoepassing moet worden verstaan het wisselen tussen de kennisdomeinen bij de uitoefening van de functie. Hierbij moet beoordeeld worden of de functiehouder steeds identieke taken (binnen eenzelfde techniek en technologie) uitoefent, ofwel meer samenhangende (gespreid over meerdere vakgebieden), ofwel meerdere technieken en technologieën opgedragen wordt bij al dan niet samenhangende activiteiten. 2.2.1. Permanente vorming Onder dit criterium begrijpen wij de noodzakelijke permanente vorming om de technologische en arbeidsorganisatorische evolutie van de functie te volgen, door zelfstudie, bedrijfsopleidingen of avondonderwijs. Bijgevolg wordt de noodzaak en de gevraagde bijkomende kennis beoordeeld nodig om aan de polyvalentie en de flexibiliteit van de functie te voldoen, zoals opgenomen in de kennistoepassing.
Permanente vorming op het vlak van techniek richt zich vooral naar handigheid en bijkomend naar kennis, op het vlak van technologie vooral naar kennis en bijkomend op handigheid. 2.3. Lichamelijke inspanning De lichamelijke inspanning beoordeelt de mate waarmee de spieren of spiergroepen belast worden, de opbouwwijze van deze belasting, de lichaamshouding waarin dit gebeurt en de wijze waarop de gehanteerde last bewogen wordt.
De spierbelasting bestaat uit een statische of een dynamische belasting. 3. Verantwoordelijkheden Onder dit hoofdcriterium vallen de verantwoordelijkheden die inherent zijn aan de functie. 3.1. Verantwoordelijkheid voor eigen werk De verantwoordelijkheid voor eigen werk betreft de zelfstandigheid bij de uitvoering van het werk, de mogelijke schade aan producten (door anderen geproduceerd of zelf vervaardigd) met herwerken van het product tot gevolg, alsook de mogelijke schade aan hulpmiddelen. Dit betekent dat het afbraakrisico moet beoordeeld worden. 3.2. Verantwoordelijkheid voor bedrijfsrelaties Bij de beoordeling van deze factor houdt men rekening met de schade die aan de goede werking van een team, groep, dienst, eigen bedrijf of imago van het bedrijf kan berokkend worden door gebrek aan sociale vaardigheden (communicatievaardigheden, omgangsvormen, beroepskennis, kennis aan veiligheidsmaatregelen,...).
Deze verantwoordelijkheid kan zich zowel op een hiërarchisch niveau situeren (= leiding geven aan een groep personen) als op een niet-hiërarchisch niveau (= stimuleren tot het goed uitoefenen van de opdrachten).
Bij dit criterium is het van belang met wie contacten onderhouden worden en in welk verband. Deze contacten moeten steeds in een structurele organisatievorm deel uitmaken van de functie. 4. Arbeidsrisico's 4.1. Veiligheidsrisico's De kans tot een ongeval wordt beperkt door het nemen van een aantal preventieve maatregelen (collectief of individueel).
De doelstelling is hier te beoordelen in welke mate nog risico's voor arbeidsongevallen blijven bestaan.
Tevens wordt rekening gehouden met een hinderlijke houding bij de uitoefening van de opgedragen taken. 4.2. Welzijnsrisico's De werkomstandigheden die het algemeen welzijnsgevoel van de functiehouder nadelig beïnvloeden en bovendien de omvang en de nauwkeurigheid van het gepresteerde werk verminderen dienen onder dit criterium beoordeeld te worden.
Een reeks van elementen die verbonden zijn aan de grondstoffen, middelen, hulpstoffen of het werkmidden die een reeks ongemakken voor de functiehouder betekenen dienen in dit verband in aanmerking genomen te worden. Temperatuursinvloeden, vochtigheidsinvloeden, stof en vuil, tocht, koude en warmte, dampen en wasems, olie en vet veroorzaken een bepaalde hinder bij de uitoefening van de functie.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 avril 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX