gepubliceerd op 25 april 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 oktober 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996 tot wijziging en coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf"
22 MAART 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 oktober 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996 tot wijziging en coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 9 oktober 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996 tot wijziging en coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 maart 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 9 oktober 2003 Wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996 tot wijziging en coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (Overeenkomst geregistreerd op 28 oktober 2003 onder het nummer 68177/CO/124)
Artikel 1.Aan de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", zoals ze gecoördineerd zijn bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996 en laatst gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 november 2001, worden de wijzigingen aangebracht die opgenomen zijn als de bijlage van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 2.De als bijlage opgenomen wijzigingen van de statuten treden in werking op 1 januari 2004.
Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een onbepaalde duur en kan slechts opgezegd worden volgens de modaliteiten bepaald in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN Bijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 oktober 2003 tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 november 1996 tot wijziging en coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf"
Artikel 1.Het hoofdstuk V van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", wordt vervangen door de volgende bepalingen : "HOOFDSTUK V. - Bedrag, wijze van vaststelling en inning van de bijdragen.
Art. 16.Het bedrag van de bijdragen die de bij artikel 14 beoogde werkgevers aan het fonds voor bestaanszekerheid verschuldigd zijn, wordt vastgesteld bij afzonderlijke, bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten. Het gaat om het bedrag van : 1° de bijdragen ter financiering van het bij artikel 3, 10° bedoelde voordeel en de bij artikel 4, 4°, bedoelde tussenkomst;2° de bijdragen ter financiering van de bij artikel 3, 11°, bedoelde voordelen;3° de forfaitaire bijdrage ter financiering van de andere bij artikel 3 en 4 bedoelde voordelen en tussenkomsten.
Art. 17.Voor de inning en de invordering van de bijdragen, bedoeld in artikel 16, 1°, staat de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in, volgens de regels eigen aan deze instelling.
Art. 18.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kent daartoe een bouw-kencijfer toe aan de bij artikel 14 beoogde werkgevers, welk cijfer overeenstemt met een van de vier categorieën waarin de onderneming is gerangschikt volgens de aard van haar activiteit, zoals vastgesteld bij een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 19.De door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid geïnde bijdragen worden berekend op basis van de bezoldiging van de werklieden waarmee rekening wordt gehouden bij de berekening van de bijdrage die bestemd is voor de samenstelling van het vakantiegeld van de werklieden conform de wetten in verband met de jaarlijkse vakantie van de loontrekkenden.
Art. 20.De inning en de invordering van de bijdragen bedoeld in artikel 16, 2° worden door de bij artikel 23 beoogde instelling verricht voor rekening van het fonds voor bestaanszekerheid, volgens de modaliteiten vastgesteld bij een afzonderlijke, bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.
De inning en de invordering van de forfaitaire bijdrage bedoeld in artikel 16, 3° worden door het fonds voor bestaanszekerheid verricht, volgens de modaliteiten vastgesteld bij een afzonderlijke, bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 21.De bij artikel 20 beoogde bijdragen moeten worden gestort binnen de maand die volgt op het kwartaal waarvoor ze verschuldigd zijn.
De werkgever die in een welbepaald kwartaal meer dan twee arbeiders tewerkstelde is ertoe gehouden voor het daaropvolgend kwartaal, uiterlijk de 5de van iedere maand volgend op elk van de maanden van dit kwartaal, een voorschot te betalen op de forfaitaire bijdrage, bedoeld in artikel 16, 3°. Het bedrag van het voorschot wordt vooraf berekend door het fonds voor bestaanszekerheid en is, per maand, gelijk aan 30 pct. van het bedrag van de forfaitaire bijdrage vermenigvuldigd met het aantal arbeiders die de werkgever tewerkstelde tijdens het voorlaatste vervallen kwartaal. Indien het totaal gestorte bedrag aan voorschotten het uiteindelijk verschuldigd bedrag overschrijdt, wordt het verschil onmiddellijk teruggestort door het fonds voor bestaanszekerheid.
Art. 22.Op de bijdragen en voorschotten die niet werden betaald binnen de bij artikel 21 vastgestelde termijnen, dient de betrokken werkgever een bijdrageverhoging van 10 pct. van dit bedrag te betalen, alsook een verwijlinterest waarvan het percentage overeenstemt met wat is voorzien voor de sociale zekerheidsbijdragen in toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid van de werknemers. De verwijlinterest is verschuldigd vanaf het verstrijken van de bij artikel 21 vastgestelde termijnen tot op de dag dat de bijdragen worden betaald.
Art. 23.De controle en de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die betrekking hebben op de toekenning van de bij artikel 3 beoogde tegemoetkomingen van het fonds voor bestaanszekerheid, worden toevertrouwd aan de "Patronale Dienst voor organisatie en controle van de bestaanszekerheidsstelsels", vereniging zonder winstbejag, waarvan de statuten werden gepubliceerd in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van 10 december 1987.
De wijze waarop en de voorwaarden waaronder deze opdracht wordt uitgevoerd, worden in gemeen overleg vastgesteld tussen deze instelling en de raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid. ».
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 2006.
De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN