Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 juni 2003
gepubliceerd op 17 september 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en opleiding

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012492
pub.
17/09/2003
prom.
22/06/2003
ELI
eli/besluit/2003/06/22/2003012492/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 JUNI 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en opleiding (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het koetswerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de vorming en opleiding.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 juni 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor het koetswerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 2001 Vorming en opleiding (Overeenkomst geregistreerd op 12 november 2001 onder het nummer 59642/CO/149.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Toepassingsgebied Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, arbeiders en arbeidsters van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor het koetswerk.

Voor de toepassing van dit akkoord wordt onder "arbeiders" verstaan : de mannelijke en vrouwelijke werklieden. HOOFDSTUK II. - Risicogroepen

Art. 2.Bijdragen voor risicogroepen In uitvoering van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996), wordt de inning van 0,15 pct., voorzien in het nationaal akkoord 1999-2000 (artikel 6, § 1) en afgesloten voor onbepaalde duur, bevestigd.

Gezien deze inspanning, vragen de partijen dat de Minister van Werkgelegenheid de sector zou vrijstellen van de stortingen van 0,10 pct. in 2001 en 2002 bestemd voor het Tewerkstellingsfonds.

Art. 3.Definitie van risicogroepen Rekening houdende met de bepalingen van hoger genoemd koninklijk besluit, wordt deze inning aangewend tot ondersteuning van vormings- en opleidingsinitiatieven van personen uit risicogroepen, met name langdurig werkzoekenden, laaggeschoolde werkzoekenden, werkzoekenden van 45 jaar en ouder, herintreders en herintreedsters, bestaansminimumtrekkers, gehandicapten, migranten, werkzoekenden in een herinschakelingsstatuut, deeltijdse leerplichtingen, laaggeschoolde arbeiders, arbeiders die geconfronteerd worden met meervoudig ontslag, herstructurering of de introductie van nieuwe technologie en werklieden van 45 jaar en ouder.

Voor deze laatste categorie wordt daarenboven aanbevolen om vooraleer over te gaan tot de afdanking van een arbeider van 45 jaar of meer, contact op te nemen met de vakbondsafvaardiging, of bij ontstentenis hiervan, met één van de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in het paritair subcomité, teneinde alternatieve mogelijkheden inzake beroepsopleiding of herscholing te onderzoeken (conform de afspraken omtrent de sectorale tewerkstellingscel).

Individuele gevallen kunnen overgemaakt worden aan het sociaal fonds, teneinde begeleidingsmaatregelen te onderzoeken.

Conform het nationaal akkoord 2001-2002 van 7 mei 2001 zal binnen de bestaande "Educam"-werking een sectorale tewerkstellingscel worden ingevoerd.

Deze cel dient zich in eerste instantie te richten op het afstemmen van vraag en aanbod in de sector (meer bepaald via een vacaturebank).

In tweede instantie dient de wederwerkstellingsbegeleiding van met ontslag bedreigde en van ontslagen arbeiders - met inbegrip van aanvullende opleidingen en begeleiding in het sollicitatieproject - het behoud van de werkgelegenheid binnen de sector mogelijk te maken.

Een paritaire werkgroep zal in de schoot van "Educam" deze sectorale tewerkstellingscel verder uitwerken.

Art. 4.Opdrachten aan "Educam" De ondertekenende partijen engageren zich om in het raam van de opleiding van de deeltijds leerplichtigen te zoeken naar een paritair beheerd en kwalitatief alternerend opleidingssysteem. Daartoe zullen de reeds opgestarte onderhandelingen - om in het raam van de opleiding van deeltijds leerplichtigen te zoeken naar een paritair beheerd en kwalitatief alternerend opleidingssysteem - in de mate van het mogelijke binnen de duurtijd van dit akkoord worden gefinaliseerd.

Beoogd wordt hierbij de finalisering van een samenwerkingsovereenkomst met het deeltijds onderwijs en met de bevoegde instanties inzake middenstandsleerlingwezen en dit in beide landsgedeelten. Voor de financiering van deze projecten wordt verwezen naar artikel 9. HOOFDSTUK III. - Recht op permanente vorming

Art. 5.Bijdragen voor permanente vorming Daarenboven zullen de inspanningen op het gebied van de voortdurende vorming van werknemers en werkgevers verder ondersteund worden door de inning van 0,25 pct. van de brutolonen, voorzien in het nationaal akkoord 1999-2000 (artikel 6, § 5) en afgesloten voor onbepaalde duur.

Art. 6.Opdrachten aan "Educam" § 1. De basisopdracht van "Educam" omvat : - het ondersteunen van een sectoraal opleidingsbeleid, met name : - onderzoek van kwalificatie- en opleidingsnoden; - ontwikkeling van opleidingstrajecten in functie van de instroom en de permanente vorming; - kwaliteitsbewaking en certificering van de opleidingsinspanningen ten behoeve van de sector; - andere door de sector te bepalen opleidingsinitiatieven. - het ontwikkelen van initiatieven ter bevordering van de werkzekerheid van werknemers, meer specifiek zoals voorzien in artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst "werkzekerheid" van 10 juni 1999 en artikel 7 van het nationaal akkoord 2001-2002 van 7 mei 2001. § 2. De ondertekenende partijen engageren zich om het actieterrein van "Educam" uit te breiden met de volgende initiatieven : - het voeren van een promotiebeleid rond de "Educam"-producten en dienstverlening, in de eerste plaats ten aanzien van de bedrijven die ressorteren onder het toepassingsgebied van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, alsook ten aanzien van andere opleidingsfactoren (onderwijs, middenstandsopleiding, Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, "Office communautaire et régional de la formation professionnelle et de l'emploi", "Institut bruxellois francophone pour la formation professionnelle", enz.). Dit promotiebeleid moet bijdragen tot een betere bekendheid van "Educam" als dusdanig en haar rol in de realisatie van een paritair opleidingsbeleid, alsook tot het imago van de sector in het algemeen; - het nastreven van een betere afstemming en samenwerking tussen "Educam" en de bediendensector via Cevora teneinde de opleidingsinitiatieven op bedrijfsvlak voor arbeiders en bedienden optimaal te ondersteunen. « "Educam" kan de bedrijfsleiders en de vakbondsafgevaardigden bijstaan bij de uitwerking van het opleidingsplan en het competentiebeheer in de onderneming.

Teneinde "Educam" in staat te stellen de haar bij deze collectieve arbeidsovereenkomst opgelegde verplichtingen en opdrachten na te komen, worden de nodige middelen voorzien. "Educam" krijgt daarnaast bij wijze van proef de mogelijkheid om beperkte commerciële activiteiten te ontwikkelen en bedrijven een globaal opleidingsaanbod te verstrekken. Deze initiatieven dienen zelfbedruipend te zijn en mogen de algemene lasten niet bezwaren teneinde de basisopdrachten van "Educam" niet in het bedrang te brengen.

Voor de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst zullen de afbouwmogelijkheden van het vormingskrediet worden vergroot door naast de erkende ook geregistreerde opleidingen (bijvoorbeeld : opleidingen van fabrikanten en importeurs in België en daarbuiten) te voorzien.

Art. 7.Vormingskrediet Vanaf 1 januari 2001 wordt er collectief per onderneming een vormingskrediet à rato van 4 uur per kwartaal per arbeider opgebouwd.

Met dit vormingskrediet zal de permanente vorming van de arbeiders verzekerd worden. Onder "permanente vorming" wordt verstaan : de vorming die het vakmanschap van de arbeider bevordert, zijn arbeidsmarktpositie verstrekt en beantwoordt aan de noden van de ondernemingen en de sector.

Het vormingskrediet wordt berekend op basis van het gemiddeld aantal arbeiders tijdens het eerste kwartaal van het voorgaande kalenderjaar.

Bijvoorbeeld : een bedrijf dat tijdens het eerste kwartaal 2000 10 arbeiders tewerkstelde, beschikt in 2001 over een vormingskrediet van 160 uren.

Het vormingskrediet wordt verminderd à rato van het aantal door de arbeider of arbeiders gevolgde opleidingsuren. Hiertoe komen enkel door "Educam" erkende of geregistreerde opleidingen in aanmerking. Het vormingskrediet is overdraagbaar naar het volgend kalenderjaar. "Educam" beheert het vormingskrediet.

Ieder jaar in de loop van het derde kwartaal, meldt "Educam" aan de bedrijven die ressorteren onder het paritair subcomité hun vormingskrediet.

De afbouw van het vormingskrediet is gekoppeld aan het bedrijfsopleidingsplan waarvan sprake in artikel 8 en wordt in overleg met de vakbondsafvaardiging, bij ontstentenis in overleg met de arbeiders, maximaal gespreid over alle arbeiderscategorieën van de onderneming.

De opleidingssteun voor erkende opleidingen kan eventueel in de toekomst worden gekoppeld aan het naleven van de CAO-verplichtingen.

Teneinde het naleven van de CAO-verplichtingen te bevorderen en de gestegen activiteiten van "Educam" ten gevolge van het vergroten van de afbouwmogelijkheden van de vormingskredietteller (erkende en geregistreerde opleidingen) te financiëren, zal er een onderzoek gebeuren naar de beschikbare en noodzakelijke middelen voor "Educam" en een eventueel gebruik van reserves zoals voorzien in artikel 9.

Art. 8.Bedrijfsopleidingsplannen Elke onderneming van 15 werknemers en meer stelt jaarlijks een bedrijfsopleidingsplan op. Dit bedrijfsopleidingsplan wordt ter goedkeuring aan de ondernemingsraad, bij ontstentenis aan de vakbondsafvaardiging of aan het personeel voorgelegd.

Ondernemingen van minder dan 15 werknemers kunnen in het raam van de collectieve arbeidsovereenkomst "Representatieve functie" van 10 juni 1999 hun bedrijfsopleidingsplan opmaken.

Het bedrijfsopleidingsplan wordt jaarlijks vóór 25 december aan "Educam" overgemaakt.

Dit plan houdt rekening met de opleidingsnoden en de door het bedrijf gewenste antwoorden hierop. In functie van een sectorale erkenning of -registratie en een optimaal gebruik van het vormingskrediet en van de wet op het betaald educatief verlof, verloopt de uitvoering van dit plan - hoewel niet exclusief - in samenwerking met "Educam".

De uitvoering van dit plan wordt eveneens gezamenlijk opgevolgd en jaarlijks geëvalueerd. De jaarlijkse evaluatie gebeurt in de ondernemingsraad, bij ontstentenis in samenspraak met de vakbondsafvaardiging of door het paritair subcomité.

Naast het registreren en erkennen van opleidingen dient "Educam" ook een systeem en procedure van certificering van werknemers uit te werken.

Indien het opleidingsplan in door "Educam" erkende opleidingen voorziet en indien deze gevolgd worden door een competentietest in het raam van certificering, zal de vakbondsafvaardiging (indien aanwezig) voorafgaand geïnformeerd en geconsulteerd worden. In geval van negatieve testresultaten wordt een principerecht op remediëring voorzien waarin de werkgever er zich toe verbindt om een niet-geslaagde cursist een éénmalig recht op remediëring aan te bieden.

Teneinde de ondernemingen in de gelegenheid te stellen hun in het verleden opgebouwde vormingskrediet op nul te zetten, wordt eenmalig tot 25 december 2001, de mogelijkheid geboden een bedrijfsopleidingsplan in te dienen. De nieuwe vormingskredietteller begint dan vanaf 1 januari 2002 opnieuw van nul.

Art. 9.Wijzen van toepassing Voor de aanwending van de sommen bepaald in de artikelen 2 en 5 in functie van de uitvoering van de opdrachten opgesomd in de artikelen 6 tot en met 8 zal het sociaal fonds de verdere uitvoeringswijzen bepalen.

In het bijzonder zullen voor de opdrachten geformuleerd in de artikelen 6 tot en met 7 en in artikel 8 van het nationaal akkoord 2001-2002 van 7 mei 2001 vanuit het sociaal fonds bijkomende middelen worden vrijgemaakt.

De beschikbare reserves die "Educam" toekomen, zullen worden overgemaakt aan "Educam" voor het einde van de looptijd van het huidige akkoord. Een paritaire werkgroep binnen het sociaal fonds zal de modaliteiten hiertoe uitwerken. In dit raam zullen ook de nodige structuur en paritaire controle (van werknemers- en werkgeversvertegenwoordigers uit het sociaal fonds) moeten uitgewerkt worden om het beheer en de aanwending van de reserves binnen "Edudam" te realiseren. HOOFDSTUK IV. - Geldigheid

Art. 10.Duurtijd Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en treedt buiten werking op 30 juni 2003, met uitzondering van de artikelen 2 en 5 die geldig zijn voor onbepaalde duur en die kunnen opgezegd worden met een opzegtermijn van drie maanden betekend per aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor het koetswerk en aan de ondertekenende organisaties.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2003.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^