Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 augustus 1998
gepubliceerd op 27 augustus 1998

Koninklijk besluit houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat

bron
ministerie van justitie
numac
1998009631
pub.
27/08/1998
prom.
22/08/1998
ELI
eli/besluit/1998/08/22/1998009631/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 AUGUSTUS 1998. - Koninklijk besluit houdende het statuut van het personeel van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 april 1966 houdende het statuut van het personeel van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 november 1968, 26 april 1971, 22 december 1993 en 18 juli 1997;

Overwegende dat de ambten die de personeelsleden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat uitoefenen, eigen kenmerken vertonen en speciale hoedanigheden vergen, zodat het statuut van het rijkspersoneel niet in zijn geheel op hen kan worden toegepast;

Gelet op het advies van de directieraad, gegeven op 16 juni 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 augustus 1996;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting van 21 januari 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 21 januari 1997;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 27 juni 1997 over de adviesaanvraag binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 januari 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat.

Art. 2.In afwijking van het statuut van het Rijkspersoneel zijn op de personeelsleden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat niet van toepassing de artikelen 12, 13, 15 tot 16bis, 17 tot 25, 27, 28ter, § 1, derde lid, 2° en § 4, 28quater tot 39, 56 tot 63, 70bis tot 71, 72, §§ 4 en 5, 73 tot 75, 77, 78, 80, 81bis, 82 tot 95, 102, 7° van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel alsmede de besluiten vastgesteld ter uitvoering van die artikelen.

Art. 3.Voor de affectaties, mutaties, bevorderingen, overplaatsingen, herplaatsingen en bezigingen worden de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat afgegrendeld van de overige diensten van de Rijksbesturen.

In afwijking van het eerste lid is de afgrendeling niet van toepassing binnen het Bestuur van de Veiligheid van de Staat inzake affectatie en beziging. De leden van de buitendiensten oefenen hun functie uit onder het gezag van het hoofd van de dienst waar zij geaffecteerd of gebezigd zijn. HOOFDSTUK II. - Samenstelling

Art. 4.Bij de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat worden de volgende graden ingesteld : 1° directeur van de operaties;2° afdelingscommissaris;3° commissaris;4° afdelingsinspecteur;5° inspecteur. De volgende graden worden geschrapt : 1° hoofdcommissaris;2° eerstaanwezend commissaris eerste klasse;3° eerstaanwezend commissaris;4° commissaris;5° eerstaanwezend inspecteur eerste klasse;6° eerstaanwezend inspecteur;7° inspecteur.

Art. 5.De graden bedoeld in artikel 4, eerste lid, 1°, 2° en 3°, worden beschouwd als ingedeeld in niveau 1.

De graden bedoeld in artikel 4, eerste lid, 4° en 5°, worden beschouwd als ingedeeld in niveau 2+.

Art. 6.De graad van inspecteur kan alléén door werving worden verleend. De graad van commissaris kan, hetzij door werving, hetzij door bevordering worden verleend. De graden van afdelingsinspecteur, afdelingscommissaris en directeur van de operaties kunnen alléén door bevordering worden verleend. HOOFDSTUK III. - Hiërarchie

Art. 7.De hiërarchische rangorde van de graden wordt als volgt vastgesteld : 1° directeur van de operaties;2° afdelingscommissaris;3° commissaris;4° afdelingsinspecteur;5° inspecteur.

Art. 8.De directeur van de operaties is onder het gezag geplaatst van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat. De administrateur-generaal definieërt de opdrachten die worden toevertrouwd aan de directeur van de operaties.

Is de directeur van de operaties afwezig of verhinderd, dan wordt hij vervangen door de afdelingscommissaris daartoe aangewezen door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat. HOOFDSTUK IV. - Benoeming en aanwijzing Afdeling I. - Benoeming

Art. 9.De commissarissen en afdelingscommissarisen worden door de Koning benoemd. De inspecteurs en afdelingsinspecteurs worden door de minister van Justitie benoemd. Afdeling II. - Aanwijzing

Art. 10.De directeur van de operaties wordt aangewezen door de Koning, op voordracht van de minister van Justitie, na gemotiveerd advies van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat.

Onder aanwijzing dient, voor deze afdeling, te worden verstaan een tijdelijke benoeming voor een termijn van drie jaar die de Koning kan hernieuwen of inkorten.

Art. 11.Om tot directeur van de operaties te kunnen worden aangewezen, moet de gegadigde aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de leeftijd van zestig jaar niet hebben bereikt, behalve in geval van hernieuwing;2° ofwel afdelingscommissaris zijn en weddeschaal 1D genieten, ofwel afdelingscommissaris zijn en voldoen aan de voorwaarden om te worden bevorderd tot weddeschaal 1D.

Art. 12.De minister van Justitie verklaart de betrekking van directeur van de operaties vacant. In de bekendmaking van de vacature worden de gegadigden verzocht hun aanspraken te doen gelden en wordt bepaald binnen welke termijn de sollicitaties langs hiërarchische weg moeten worden ingediend bij de minister van Justitie. Voorts wordt erin beschreven welke functies bij de vacante betrekking horen en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om die functies te kunnen uitoefenen.

Art. 13.Over elke sollicitatie wordt door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat een gemotiveerd advies gegeven. Dit gemotiveerd advies wordt afgesloten met de vermelding "gunstig" of "ongunstig" en wordt ter kennis gebracht van de gegadigde.

De gegadigde kan binnen tien werkdagen na de kennisgeving bij het advies een nota met zijn opmerkingen voegen.

De sollicitatie, het gemotiveerd advies en de nota worden door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat toegezonden aan de minister van Justitie.

Art. 14.§ 1. De Koning kan, op voorstel van de minister van Justitie, een einde maken aan de aanwijzing, ofwel in het belang van de dienst, ofwel op verzoek van de betrokkene. § 2. Wanneer men overweegt de aanwijzing in te korten in het belang van de dienst, maakt de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat daartoe vooraf een met redenen omkleed verslag op, dat ter kennis wordt gebracht van de betrokkene.

De betrokkene wordt over dit verslag gehoord door de administrateur-generaal of de adjunct-administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat binnen de maand die volgt op de kennisgeving.

In dringende gevallen wordt deze termijn herleid tot tien werkdagen.

Hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.

Een proces-verbaal van verhoor wordt opgesteld. § 3. Het voorstel van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en binnen de tien werkdagen na het verhoor ter kennis gebracht van de betrokkene. De directeur van de operaties mag zijn opmerkingen doen gelden bij de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat binnen tien werkdagen na de kennisgeving van het voorstel.

Dit voorstel en de eventuele opmerkingen evenals het met redenen omkleed verslag en het proces-verbaal van verhoor worden door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat toegezonden aan de minister van Justitie.

Art. 15.Bij het einde van de aanwijzing neemt de afdelingscommissaris die aangewezen is als directeur van de operaties zijn graad van afdelingscommissaris weer op en geniet weddeschaal 1C of 1D waarin hij het laatst werd bevorderd. HOOFDSTUK V. - Werving Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 16.De gegadigden voor de werving in de betrekkingen van inspecteur en commissaris moeten aan de volgende vereisten voldoen : 1° Belg zijn;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° zich gedragen naar de vereisten van het ambt;4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;5° op de dag dat de inschrijvingstermijn voor het vergelijkend examen verstrijkt : - voor de gegadigden voor de graad van inspecteur, ten minste 21 jaar oud zijn en de leeftijd van 32 jaar niet bereikt hebben; - voor de gegadigden voor de graad van commissaris, ten minste 25 jaar oud zijn en de leeftijd van 37 jaar niet bereikt hebben. 6° houder zijn van een diploma of getuigschrift dat voorkomt in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en dat in aanmerking komt voor de toelating tot de Rijksbesturen onder rubriek "Niveau 1" voor de graad van commissaris, onder rubriek "Niveau 2+" voor de graad van inspecteur;7° door de minister van Justitie na advies van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat als gegadigde aanvaard zijn;8° houder zijn van een rijbewijs geldig voor het besturen van voertuigen van categorie "B";9° houder zijn van een geldig bewijs van geneeskundige schifting afgeleverd overeenkomstig artikel 2, § 1 van het koninklijk besluit van 20 september 1991 betreffende de geneeskundige schifting en het geneeskundig toezicht op de bestuurders van motorvoertuigen;10° geslaagd zijn voor het vergelijkend wervingsexamen, met inbegrip van de psychotechnische tests, van inspecteur of commissaris, naar gelang van het geval;11° doen blijken van de vereiste lichamelijke geschiktheid voor de uit te oefenen functie, welke door de minister van Justitie wordt vastgesteld. Afdeling II. - Vergelijkende wervingsexamens

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 17.De programma's en nadere regels inzake de vergelijkende wervingsexamens worden door de minister van Justitie vastgesteld.

Art. 18.De vergelijkende wervingsexamens worden door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat georganiseerd onder het toezicht van de vaste wervingssecretaris.

Art. 19.De gegadigden die geslaagd zijn voor het vergelijkend wervingsexamen behouden het voordeel van hun uitslag gedurende drie jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van afsluiting van dat vergelijkend wervingsexamen.

Op voorstel van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat kan de minister van Justitie de duur van de geldigheid van de wervingsreserve met een jaar verlengen. Deze verlenging is hernieuwbaar.

Onderafdeling II. - Examencommissie

Art. 20.§ 1. Met uitzondering van de psychotechnische tests, stelt de minister van Justitie voor de vergelijkende wervingsexamens tot de graden van inspecteur en commissaris een examencommissie in die wordt voorgezeten door de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie of zijn afgevaardigde, ambtenaar van rang 16. § 2. De examencommissie bestaat uit een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling. Elke afdeling bestaat uit vier vaste leden en deskundigen.

De vaste leden zijn : 1° de secretaris-generaal of zijn afgevaardigde, ambtenaar van rang 16;2° de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of zijn afgevaardigde;3° de directeur van de operaties of een afdelingscommissaris, aangeduid door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat;4° een afgevaardigde van de vaste wervingssecretaris. Ten minste één vast lid van de examencommissie is aanwezig bij elk examengedeelte van het vergelijkend wervingsexamen.

De vaste leden en hun plaatsvervangers worden aangeduid door de minister van Justitie.

De deskundigen en hun plaatsvervangers worden aangeduid door de vaste leden van de examencommissie voor de mondelinge of schriftelijke examengedeelten die het beroep noodzakelijk maken op bijzonder gekwalificeerde personen omwille van hun deskundigheid of specialisatie.

De deskundigen worden aangeduid bij meerderheid van stemmen.

In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Op voorstel van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of van zijn afgevaardigde, duidt de voorzitter van de examencommissie, naar gelang van de taalrol van het vergelijkend examen, leden van de buitendiensten aan als secretaris.

Art. 21.De examencommissie keurt de criteria van beoordeling der examengedeelten goed, onderzoekt de uitslagen van elk examengedeelte en beraadslaagt erover.

Wanneer de minister van Justitie met toepassing van artikel 17 bepaalt dat een examengedeelte bestaat uit onderdelen die elk de uitsluiting tot gevolg kunnen hebben dan onderzoekt de examencommissie per onderdeel de resultaten ervan en beraadslaagt erover.

De examencommissie beraadslaagt bij meerderheid van stemmen.

In geval van staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

De deskundigen zijn slechts stemgerechtigd voor de examengedeelten die hen betreffen.

De examencommissie stelt haar andere werkingsregels vast.

Onderafdeling III. - Psychotechnische tests

Art. 22.De psychotechnische tests voor de werving van inspecteur en commissaris worden georganiseerd in samenwerking met het Vast Wervingssecretariaat.

Nadat één of meer persoonlijkheidstests zijn afgenomen, worden de karaktereigenschappen en de maturiteit van de gegadigde beoordeeld in een interview.

De examencommissie van de psychotechnische tests bestaat uit een selectieadviseur van het Vast Wervingssecretariaat, de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of zijn afgevaardigde en de directeur van de operaties of een afdelingscommissaris, die wordt aangeduid door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat. De examencommissie wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of zijn afgevaardigde.

In geval van afwezigheid, verhindering of wraking van een lid van de examencommissie bedoeld in het vorig lid, wordt er, naar gelang van het geval, voorzien in zijn vervanging door de vaste wervingssecretaris of door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat.

De examencommissie handelt overeenkomstig de bepalingen van artikel 21.

Art. 23.Geen enkele gegadigde kan vrijgesteld worden van de psychotechnische tests. HOOFDSTUK VI. - Stage en benoeming tot Rijksambtenaar Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 24.De voor benoeming in aanmerking komende geslaagden voor het vergelijkend wervingsexamen worden door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat tot de stage toegelaten nadat hij heeft vastgesteld dat ze aan de toelaatbaarheidsvereisten voldoen.

De toelatingen tot de stage hebben plaats in de volgorde vastgesteld door de rangschikking in het vergelijkend wervingsexamen.

Art. 25.De door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat toegelaten geslaagden worden benoemd in de hoedanigheid van stagiair door de minister van Justitie of zijn gemachtigde.

Ze worden in die hoedanigheid in dienst geroepen door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat en aangewezen voor een betrekking, uiterlijk op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze tot stagiair zijn benoemd.

Wanneer een geslaagde een opzeggingstermijn dient in acht te nemen met toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de in het tweede lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand na die waarin de opzeggingstermijn afloopt.

Het besluit tot benoeming in de hoedanigheid van stagiair vermeldt de datum van het vergelijkend wervingsexamen en de door de gegadigde behaalde plaats.

Art. 26.De geslaagden die wegens persoonlijke aangelegenheden uitstel van indiensttreding vragen, verliezen het voordeel van hun plaats in de rangschikking in geval aan hun verzoek wordt voldaan.

Art. 27.De minister van Justitie stelt, op voorstel van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, de algemene beginselen vast die gelden voor de stage, de tijdens de basisopleiding te onderwijzen vakken, alsmede de activiteiten van de basisopleiding waaraan de stagiairs moeten deelnemen.

Art. 28.De stage wordt onder het gezag geplaatst van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat. Deze organiseert de stage, stelt er, met uitzondering van het bij de School voor Criminologie en Criminalistiek te volgen gedeelte, het programma en de opleidingsmethodes van vast en doet er de toepassing van nagaan.

Art. 29.Maandelijks wordt een verslag over de stage opgemaakt door het door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat aangeduide personeelslid van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat. De minister van Justitie duidt de ambtenaren van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat aan die bevoegd zijn om daarbij opmerkingen te maken en ze ter kennis te brengen van de stagiair.

Het eindverslag wordt opgesteld door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, na voorafgaand advies van de adjunct-administrateur-generaal en van de in het vorige lid bedoelde ambtenaren van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat.

Elk verslag wordt aan de stagiair meegedeeld, die er eventueel zijn opmerkingen bijvoegt. Het wordt bewaard in zijn persoonlijk dossier.

De modellen van het maandelijks en eindverslag worden vastgesteld door de minister van Justitie.

Art. 30.De stage kan, indien nodig, door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat worden verlengd om de stagiair toe te laten de lessen van de School voor Criminologie en Criminalistiek te volgen en het getuigschrift of het diploma ervan te behalen, naar gelang van het geval.

Onverminderd het vorig lid, kan de stage door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat met ten hoogste acht maanden verlengd worden indien die verlenging noodzakelijk is om uit te maken of de stagiair voldoet aan de stagevereisten.

Art. 31.§ 1. Op het einde van de stage wordt de stagiair die door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat geschikt bevonden wordt, tot Rijksambtenaar benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Voor de berekening van zijn geldelijke anciënniteit en voor zijn rangschikking, neemt hij rang in op de dag waarop zijn stage is begonnen.

Niemand kan tot Rijksambtenaar worden benoemd indien hij op het ogenblik van zijn benoeming niet voldoet aan de algemene toelaatbaarheidsvereisten voorzien in artikel 16. § 2. De administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat bepaalt de administratieve standplaats van de stagiair en beslist later over zijn overplaatsingen in het belang van de dienst.

Art. 32.§ 1. De stagiair kan door de minister van Justitie op voorstel van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, tijdens of op het einde van de stage afgedankt worden met een opzeggingstermijn van drie maanden, wegens beroepsongeschiktheid of indien het voldoende vaststaat dat hij niet voldoet aan de vereisten van de dienst.

Ten laatste op de datum van de afdanking, wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur van drie maanden gesloten, die overeenkomt met de opzeggingstermijn bedoeld in het eerste lid. § 2. Elke zware fout door de stagiair begaan bij het doormaken van de stage of naar aanleiding ervan, kan tot gevolg hebben dat hij zonder opzegging wordt afgedankt door de minister van Justitie, op voorstel van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat. De betrokkene dient op voorhand gehoord te worden door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of zijn afgevaardigde.

Art. 33.Het voorstel tot afdanking tijdens of op het einde van de stage wordt ter kennis van de betrokken stagiair gebracht. Deze kan, binnen de acht dagen na de kennisgeving, tegen dat voorstel beroep instellen bij de minister van Justitie.

Dat beroep wordt rechtstreeks gericht aan de raad van advies van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat bedoeld in hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 29 april 1966 houdende het statuut van het personeel van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat. Afdeling II. - Stage van de inspecteurs

Art. 34.De duur van de stage van de inspecteurs van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat bedraagt twee jaar.

De stage omvat : 1° het bijwonen van de lessen en het slagen voor de examens van het eerste deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;2° het bijwonen van de lessen en het slagen voor de basisopleiding georganiseerd door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat;3° het met goed gevolg vervullen van één of meerdere stages in de buitendiensten of in een andere dienst of een andere instelling te dien einde aangeduid door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat. Afdeling III. - Stage van de commissarissen

Art. 35.De duur van de stage van de commissarissen van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat bedraagt twee jaar.

De stage omvat : 1° het bijwonen van de lessen en het slagen voor de examens van het eerste deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;2° het bijwonen van de lessen en het slagen voor de basisopleiding georganiseerd door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat;3° het met goed gevolg vervullen van één of meerdere stages in de buitendiensten of in een andere dienst of een andere instelling te dien einde aangeduid door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat;4° het maken van een eindverhandeling toe te zenden aan de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat volgens de regels en binnen de termijn die hij bepaalt. HOOFDSTUK VII. - Bevordering door verhoging in graad Afdeling I. - Bevorderingsvoorwaarden

Art. 36.Alleen de personeelsleden die in de loop van elk van de drie jaren die aan de bevordering voorafgaan ten minste de beoordeling "goed" gekregen hebben, kunnen door verhoging in graad bevorderd worden.

Art. 37.Om binnen de perken van de openstaande betrekkingen tot de graad van commissaris te worden bevorderd moet de gegadigde geslaagd zijn voor een vergelijkend examen. Het vergelijkend examen omvat inzonderheid de psychotechnische tests bedoeld in artikel 22.

Dit vergelijkend examen wordt georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 17 tot 23 betreffende de vergelijkende wervingsexamens. De bevorderingen vinden plaats in de volgorde bepaald door de rangschikking in het vergelijkend examen.

Tot dat vergelijkend examen worden alleen toegelaten de afdelingsinspecteurs en de inspecteurs die ten minste vier jaar graadanciënniteit tellen en zich in een administratieve stand bevinden waarin ze hun aanspraak op bevordering kunnen doen gelden.

Art. 38.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen worden bevorderd tot de graad van afdelingsinspecteur, de inspecteurs die : 1° een graadanciënniteit hebben van ten minste elf jaar;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de vereisten inzake voortgezette opleiding.

Art. 39.Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen bevorderd worden tot de graad van afdelingscommissaris, de commissarissen die : 1° een graadanciënniteit hebben van ten minste elf jaar;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de vereisten inzake voortgezette opleiding.

Art. 40.De minister van Justitie bepaalt de vereisten inzake voortgezette opleiding bedoeld in de artikelen 38 en 39 en stelt het programma en de organisatie ervan vast. Afdeling II. - Gemotiveerd advies

Art. 41.Over elke bevordering door verhoging in graad bedoeld in de artikelen 37 tot 39 wordt door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat een gemotiveerd advies uitgebracht.

Het gemotiveerd advies bedoeld in het eerste lid dat door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat verstrekt wordt, gaat over de wijze van dienen, het rendement, de beroepsgeschiktheid en de persoonlijkheid van de kandidaat.

Het gemotiveerd advies van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat verwijst naar de voorafgaande gemotiveerde adviezen van de adjunct-administrateur-generaal en de hoofden van de dienst waarbij de gegadigde is aangesteld.

Art. 42.Het gemotiveerd advies van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat wordt afgesloten met de vermelding "gunstig" of "ongunstig".

Indien het door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat uitgebracht advies ongunstig is voor de bevordering, dan geldt het als een gemotiveerd voorstel tot weigering van bevordering.

Art. 43.Het gemotiveerd advies van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar die daarop binnen een termijn van tien werkdagen die ingaat op de eerste werkdag na die van de kennisgeving, kan antwoorden door middel van een nota met opmerkingen die bij het advies wordt gevoegd.

Het gemotiveerd advies en de eventuele nota met opmerkingen worden door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat toegestuurd aan de minister van Justitie.

Art. 44.Het lid van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat over wiens bevordering een ongunstig advies wordt gegeven door de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, kan de zaak binnen een termijn van tien werkdagen die ingaat op de eerste werkdag na die van de kennisgeving aanhangig maken bij de raad van advies van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, zetelend volgens de regels vastgelegd in de artikelen 28 tot 30 van het koninklijk besluit van 29 april 1966 houdende het statuut van het personeel van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat.

Het beroep wordt ingesteld langs hiërarchische weg. De administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat stelt de minister van Justitie daarvan onmiddellijk op de hoogte.

Art. 45.De raad van advies zendt zijn advies toe aan de minister van Justitie en aan de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat binnen een termijn van tien werkdagen die ingaat op de eerste werkdag na die waarop het beroep is ingesteld. De laatstgenoemde brengt het advies onmiddellijk ter kennis van de gegadigde. Afdeling III. - Toekennen van bevorderingen

Art. 46.De minister van Justitie rangschikt de gegadigden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen in deze volgorde : 1° de gegadigde met de meeste graadanciënniteit;2° bij gelijke dienstanciënniteit, de gegadigde met de meeste dienstanciënniteit;3° bij gelijke dienstanciënniteit, de oudste gegadigde. De Koning of de minister van Justitie, naar gelang van het geval, benoemt de best gerangschikte gegadigde die hij niet geweigerd heeft te bevorderen.

Wanneer de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of, ingeval van beroep, de raad van advies van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat een ongunstig advies uitbrengt voor de bevordering en de Koning of de minister van Justitie, naar gelang van het geval, zich daarbij aansluit, wordt de bevordering geweigerd.

Komt de gegadigde in aanmerking voor benoeming en beslist de Koning of de minister van Justitie, naar gelang van het geval, te benoemen of de benoeming te weigeren, dan moet hij, wanneer de beslissing niet overeenstemt met het uitgebrachte advies, in de motivering van zijn beslissing uitdrukkelijk de redenen daarvoor vermelden. HOOFDSTUK VIII. - Opheffingsbepalingen

Art. 47.Het koninklijk besluit van 31 mei 1951 waarbij aan het personeel der buitendiensten van de Veiligheid van de Staat het recht wordt verleend op de maandelijkse en dagelijkse forfaitaire vergoedingen toegekend aan de leden der gerechtelijke politie bij de parketten, wordt opgeheven.

Art. 48.De hoofdstukken I tot III, V en VIII van titel I van het koninklijk besluit van 29 april 1966 houdende het statuut van het personeel van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 november 1968, 26 april 1971, 22 december 1993 en 18 juli 1997, worden opgeheven.

Art. 49.Het koninklijk besluit van 22 december 1993 houdende vaststelling van de voorwaarden en de modaliteiten betreffende de bevordering tot de graden van eerste klasse bij de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, wordt opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen

Art. 50.De commissarissen en inspecteurs die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit bekleed zijn met één van de graden die hieronder in de linkerkolom worden vermeld, worden ambtshalve benoemd tot de graad die naast hun graad in de rechterkolom staat en daarmee overeenstemt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De ambtenaren die krachtens het eerste lid benoemd zijn, verkrijgen in hun nieuwe graad een anciënniteit die gelijk is aan de som van de anciënniteiten die ze hadden verworven in de graden, genoemd in de linkerkolom van het eerste lid waarmee ze vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit waren bekleed.

De geldelijke anciënniteit die deze ambtenaren hebben verkregen, wordt geacht verkregen te zijn in de weddeschaal die overeenstemt met hun graad en die zij genieten vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 51.In afwijking van artikel 38, kunnen de ambtenaren die krachtens artikel 50, eerste lid, ambtshalve tot inspecteur zijn benoemd en weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben, en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van afdelingsinspecteur op voorwaarde dat zij : 1° ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.

Art. 52.In afwijking van artikel 38, kunnen de ambtenaren die krachtens artikel 50, eerste lid, ambtshalve tot inspecteur zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 2B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van afdelingsinspecteur op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.

Art. 53.In afwijking van artikel 39, kunnen de ambtenaren die krachtens artikel 50, eerste lid, ambtshalve tot commissaris zijn benoemd en weddeschaal 1B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van afdelingscommissaris op voorwaarde dat zij : 1° ten laatste op 31 december 1998 minstens elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.

Art. 54.In afwijking van artikel 39, kunnen de ambtenaren die krachtens artikel 50, eerste lid, ambtshalve tot commissaris zijn benoemd en op 31 december 1998 weddeschaal 1B genieten, zodra zij minstens elf jaar graadanciënniteit hebben en voor zover er vacante betrekkingen zijn, bevorderd worden tot de graad van afdelingscommissaris op voorwaarde dat zij : 1° op 31 december 1998 minstens negen en minder dan elf jaar graadanciënniteit hebben;2° geslaagd zijn voor het eerste en het tweede deel van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek of houder zijn van het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek;3° voldoen aan de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding.

Art. 55.De artikelen 41 tot 45 zijn van toepassing op de bevorderingen bedoeld in de artikelen 51 tot 54.

Art. 56.De houders van het getuigschrift van het eerste deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek behaald vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit kunnen bevorderd worden tot de graad van afdelingsinspecteur zonder geslaagd te zijn voor het tweede deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek.

Art. 57.De inspecteurs benoemd krachtens artikel 50, eerste lid, die het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek niet behaald hebben na daartoe voor twee examenperiodes ingeschreven te zijn geweest, kunnen niet bevorderd worden tot de graad van afdelingsinspecteur.

Art. 58.De commissarissen benoemd krachtens artikel 50, eerste lid, die het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek niet behaald hebben na daartoe voor twee examenperiodes ingeschreven te zijn geweest, kunnen niet bevorderd worden tot de graad van afdelingscommissaris.

Art. 59.De minister van Justitie bepaalt de bijzondere vereisten inzake voortgezette opleiding, bedoeld in de artikelen 52 en 54 en stelt het programma en de organisatie ervan vast.

Art. 60.In afwijking van de artikelen 11 en 12, kan de afdelingscommissaris die vóór de toepassing van artikel 50, eerste lid, bekleed was met de geschrapte graad van hoofdcommissaris, na gemotiveerd advies van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, aangewezen worden als directeur van de operaties voor een termijn van drie jaar.

Het gemotiveerd advies bedoeld in het vorig lid wordt uitgebracht overeenkomstig de nadere regels voorzien in artikel 13.

De aanwijzing kan onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde nadere regels als die welke in artikel 14 zijn vastgesteld, ingekort worden. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 61.De wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd, is niet van toepassing voor de betrekkingen van inspecteur en commissaris van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat.

Art. 62.Het opschrift van het koninklijk besluit van 29 april 1966 houdende het statuut van het personeel van de Veiligheid van de Staat wordt vervangen door het volgende opschrift : « Koninklijk besluit van 29 april 1966 betreffende de leden van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat. »

Art. 63.Artikel 28, tweede lid, 1° van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen : « 1° een ambtenaar aangesteld door de secretaris- generaal onder de ambtenaren van rang 16 van het Ministerie van Justitie en die geen deel uitmaakt van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat. »

Art. 64.In hetzelfde besluit wordt een artikel 33bis ingevoegd, luidende : «

Art. 33bis.De secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie, de administrateur-generaal, de adjunct-administrateur-generaal en de personeelsleden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat genieten de vaste maandelijkse telefoonvergoeding en de vaste dagvergoeding overeenkomstig de regeling die van toepassing is op de leden der gerechtelijke politie bij de parketten.

De minister van Justitie is gemachtigd personeelsleden van de buitendiensten uit te sluiten van het recht op de vaste dagvergoeding voor zover deze met sedentair administratief werk zijn belast. »

Art. 65.Het koninklijk besluit van 22 april 1974 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen voor de leden, secretarissen en helpers van de examencommissies van de examens georganiseerd of voorgezeten door de vaste wervingssecretaris, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 augustus 1985, 17 maart 1995 en 10 april 1995, is toepasselijk op de leden van de examencommissies bedoeld in de artikelen 20 en 22 van huidig besluit.

Art. 66.De procedures inzake werving en pensionering die aan de gang zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet op grond van de bepalingen van dit besluit.

Op de procedures voor bevordering door verhoging in graad die aan de gang zijn op de dag dat dit besluit in werking treedt, blijven de bepalingen toepasselijk die in dezen golden vóór de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

De bevorderingen die plaatsvinden aan het einde van de procedures bedoeld in het tweede lid geschieden, wanneer de datum waarop ze gevolg hebben volgt op de inwerkingtreding van dit besluit, in graden en weddeschalen genoemd in de kolommen 3 en 4 van bijlage 2 van het koninklijk besluit van ... tot vaststelling van de nadere regels inzake bevordering door verhoging in weddeschaal en van de weddeschalen verbonden aan de graden van de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, die overeenstemmen met de geschrapte graden en weddeschalen genoemd in de kolommen 1 en 2 van dezelfde bijlage.

Art. 67.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1998, met uitzondering van de artikelen 47 en 64 die uitwerking hebben met ingang van 1 februari 1997.

Art. 68.De artikelen 51 tot 54 en 56 houden op uitwerking te hebben op 1 januari 2001.

Art. 69.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 22 augustus 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^