Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 september 2001
gepubliceerd op 11 december 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de werkzekerheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012962
pub.
11/12/2001
prom.
21/09/2001
ELI
eli/besluit/2001/09/21/2001012962/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 SEPTEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de werkzekerheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de werkzekerheid.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 september 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999 Werkzekerheid (Overeenkomst geregistreerd op 3 april 2000 onder het nummer 54513/CO/149.01) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK II. - Voorwerp Afdeling 1. - Principe

Art. 2.Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de getroffen werklieden werd onderzocht. Voor de werklieden ouder dan 45 jaar wordt prioritair naar tewerkstellingsbehoudende maatregelen gezocht. Afdeling 2. - Definities

Art. 3.Als "ontslag" wordt beschouwd elk ontslag, om economische, financiële, structurele, technische en alle andere redenen onafhankelijk van de wil van de werklieden, met uitzondering van het ontslag om dringende redenen en het ontslag met het oog op het brugpensioen.

Art. 4.Als "meervoudig ontslag" wordt beschouwd een ontslag van ten minste 3 werklieden in ondernemingen met 29 werknemers en minder, van tenminste 5 werklieden in ondernemingen van 30 tot 59 werknemers en van tenminste 8 werklieden in ondernemingen met 60 werknemers en meer, dit alles in de loop van een periode van zestig kalenderdagen. Afdeling 3. - Procedure

Art. 5.Wanneer zich onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, wordt de volgende sectorale overlegprocedure - tijdens de welke niet tot ontslag kan worden overgegaan - nageleefd : 1. Wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot ontslag van meerdere werknemers, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de vakbondsafvaardiging in.In geval er geen ondernemingsraad of vakbondsafvaardiging bestaat, licht hij voorafgaandelijk en individueel de betrokken werknemers schriftelijk in. 2. Binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werknemersvertegenwoordigers dienen de partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die terzake kunnen genomen worden.Leidt dit overleg niet tot een oplossing, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, beroep gedaan op het verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij. 3. In geval er geen ondernemingsraad of vakbondsafvaardiging bestaat in de onderneming, kan, binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werknemers, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakorganisaties die de werklieden vertegenwoordigen. Deze procedure is eveneens van toepassing bij faillissement. Afdeling 4. - Sanctie

Art. 6.Bij niet-naleving van de procedure bepaald in artikel 5, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzeggingstermijn, aan de betrokken werknemers een vergoeding te betalen.

Deze vergoeding is gelijk aan tweemaal het loon verschuldigd voor de genoemde opzeggingstermijn.

In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het verzoeningsbureau op vraag van de meest gerede partij.

De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het verzoeningsbureau wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming.

Indien de overlegprocedure niet is gevolgd is de sanctie eveneens van toepassing in geval van faillissement.

De sanctie is eveneens van toepassing op de werkgever die een unaniem advies van het verzoeningsbureau niet toepast. HOOFDSTUK III. - Geldigheid

Art. 7.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1999 en treedt buiten werking op 30 juni 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 september 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^