gepubliceerd op 03 april 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van papier, tot instelling van het halftijds brugpensioen
21 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van papier, tot instelling van het halftijds brugpensioen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de terugwinning van papier;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van papier, tot instelling van het halftijds brugpensioen.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 januari 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de terugwinning van papier Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1999 Halftijds brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 9 juli 1999 onder het nummer 51341/CO/142.03) Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van de Nationale Arbeidsraad van 13 juli 1993 tot instelling van een regeling van aanvullende vergoedingen voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties.
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 1999 inzake het voltijds brugpensioen in de sector voor de terugwinning van papier. HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers die in een voltijdse arbeidsregeling zijn tewerkgesteld en hun werkgevers die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de terugwinning van papier.
Onder "voltijdse arbeidsregeling" wordt de arbeidsduurregeling verstaan die geldt in toepassing van het hoofdstuk III, arbeids- en rusttijden, van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Onder "werknemers" wordt verstaan, de arbeiders en arbeidsters. HOOFDSTUK II. - Principe
Art. 2.De aanvullende vergoeding, ingesteld bij het wettelijk kader van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 55 van 13 juli 1993, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties, wordt toegekend aan de in artikel 1 bedoelde werknemers op voorwaarde dat zij op het ogenblik van de vermindering van hun arbeidsprestaties aan de leeftijdsvoorwaarde voldoen die bepaald is op : - 57 jaar voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 juni 2001.
Deze leeftijdsvoorwaarde is vastgesteld ingevolge de in het Paritair Subcomité voor de terugwinning van papier gesloten collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 1999 houdende toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.
Art. 3.Tijdens de twaalf maanden die onmiddellijk voorafgaan aan de vermindering van de arbeidsprestaties moeten de betrokken werknemers bij dezelfde onderneming hebben gewerkt in een voltijdse arbeidsregeling, zoals bepaald in artikel 1 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 4.De betrokken werknemers moeten bovendien de werkloosheidsuitkering genieten waarin de reglementering inzake werkloosheidsverzekering voor deze categorie van werknemers voorziet.
Art. 5.Het aantal arbeidsuren van de deeltijdse arbeidsregeling na de vermindering van de arbeidsprestaties moet per arbeidscyclus gemiddeld gelijk zijn aan de helft van het aantal arbeidsuren van een normale voltijdse arbeidsregeling in de onderneming. HOOFDSTUK III. - Bedrag van de aanvullende vergoeding
Art. 6.De aanvullende vergoeding wordt berekend zoals bepaald in artikel 5 tot en met artikel 10 van de reeds vermelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993.
Art. 7.Het bedrag van de aanvullende vergoeding valt ten laste van de werkgever van de betrokken werknemer en wordt maandelijks betaald tot hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt en wordt nadien overgenomen door het Sociaal Fonds voor de ondernemingen voor recuperatie van papier. HOOFDSTUK IV. - Overgang naar het voltijds brugpensioen
Art. 8.De betrokken werknemer heeft recht op de aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, in het kader van de reeds vermelde sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 1999 indien hij op de datum van het ontslag de leeftijd van het voltijds brugpensioen heeft bereikt.
Indien hij op de datum van het ontslag de leeftijd van het voltijds brugpensioen niet heeft bereikt, kan de opzegging pas ingaan op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens dewelke hij de leeftijd bereikt heeft.
Art. 9.In geval de werknemer de bepalingen van artikel 8 kan genieten, wordt de aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, berekend alsof de werknemer zijn arbeidsprestaties niet heeft verminderd.
Daartoe wordt het brutoloon dat de werknemer voor zijn halftijdse prestaties ontvangt vermenigvuldigd met twee en met behoud van de eventueel verworven premies, loontoeslagen en ploegcoëfficiënten van zijn vroegere voltijdse betrekking. HOOFDSTUK V. - Geldigheidsduur
Art. 10.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 30 juni 2001.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX