gepubliceerd op 30 april 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van artikelen 8bis en 31bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
21 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikelen 8bis en 31bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 2, § 1, 2°;
Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op artikel 23, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002 en bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 8bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 1995 en gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000 en 24 februari 2003 en de koninklijke besluiten van 22 december 2004 en 14 oktober 2005, artikel 31bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994 en vervangen bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005, en artikel 32, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 oktober 1994 en 11 december 2001;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 februari 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 december 2006;
Gelet het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 30 januari 2007;
Gelet op het advies 42.332/1 van de Raad van State, gegeven op 8 maart 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Werk en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 1995 en gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000 en 24 februari 2003 en de koninklijke besluiten van 22 december 2004 en 14 oktober 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 8bis.§ 1. De toepassing van de wet wordt beperkt tot de regeling voor de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, tot de regeling van de werkloosheid, tot de regeling voor rust- en overlevingspensioenen voor werknemers en tot de kinderbijslagregeling voor werknemers, wat betreft de gelegenheidsarbeiders tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf of het Paritair Comité voor de landbouw.
In de zin van dit artikel wordt als gelegenheidsarbeider beschouwd : 1° wat de handarbeiders betreft die onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf ressorteren, met uitzondering van de handarbeiders die tewerkgesteld zijn aan werken in de witloofteelt : de handarbeider tewerkgesteld gedurende maximaal 65 dagen per kalenderjaar, tenzij de tewerkstelling bestaat uit het aanplanten en onderhouden van parken en tuinen;2° wat de handarbeiders betreft die ressorteren onder het Paritair Comité voor de landbouw ressorteren : de handarbeider tewerkgesteld aan werken op de eigen gronden van de werkgever of de gebruiker van diensten, gedurende maximaal 30 dagen per kalenderjaar;3° wat de handarbeiders betreft die onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid ressorteren : de handarbeider tewerkgesteld gedurende maximaal 65 dagen per kalenderjaar bij een gebruiker die onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, met uitsluiting van het aanplanten en onderhouden van parken en tuinen ressorteert en de handarbeider tewerkgesteld aan werken op de eigen gronden van de gebruiker die onder het Paritair Comité voor de landbouw ressorteert, gedurende maximaal 30 dagen per kalenderjaar;4° wat de handarbeiders betreft die tewerkgesteld zijn aan werken in de witloofteelt : de handarbeider tewerkgesteld gedurende maximaal 100 dagen per kalenderjaar, met uitzondering van de werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, wat de 35 laatste dagen van de 100 dagen betreft. § 2. De beperking van de onderwerping bedoeld in § 1, eerste lid, wordt beperkt tot maximaal 65 dagen per handarbeider en per kalenderjaar.
In afwijking van het vorige lid kan, wat de handarbeiders betreft die tewerkgesteld zijn aan werken in de witloofteelt, de beperking van de onderwerping bedoeld in § 1, eerste lid, verlengd worden met 35 extra dagen per handarbeider die geen uitzendarbeider is en per kalenderjaar, voorzover gelijktijdig aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) de betrokken werkgever moet ten minste 3/4 van de omzet van het voorgaande kalenderjaar gerealiseerd hebben met de witloofteelt;dit moet op de volgende manier bewezen worden : - ten laatste op de veertiende dag die volgt op de door het Nationaal Instituut voor de Statistiek bepaalde datum voor het versturen van de vragenlijsten ingevuld in het kader van de landbouwtelling bedoeld bij het koninklijk besluit van 2 april 2001 betreffende de organisatie van een jaarlijkse landbouwtelling in de maand mei, uitgevoerd door het Nationaal Instituut voor de Statistiek, stuurt de werkgever een kopie van de ingevulde vragenlijst naar de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf; - ten laaste op de veertiende dag die volgt op de ontvangst van het aanslagbiljet voor het lopende aanslagjaar (inkomsten van het vorige jaar), stuurt de werkgever een kopie van dit aanslagbiljet naar de voorzitter van het voornoemde Paritair Comité, met dien verstande dat wanneer het aanslagbiljet voor het aanslagjaar 2008 (inkomsten 2007) wordt opgestuurd na 2008, de mededelingsplicht van de kopie van dit aanslagbiljet blijft bestaan in hoofde van de werkgever; b) in afwachting dat dit dubbele bewijs geleverd wordt, stuurt de betrokken werkgever naar de identificatiedienst van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid een verklaring op eer die bevestigt dat er aan de voorwaarde onder a) voldaan is, met in bijlage de volgende documenten : - een kopie van de vragenlijst ingevuld in het kader van de landbouwtelling van het vorige jaar; - een kopie van het laatste ontvangen aanslagbiljet;
Een kopie van deze verklaring op eer en de bijlagen wordt naar de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf gestuurd. c) de betrokken werkgever kan deze 35 extra dagen enkel gebruiken voor de witloofteelt, zelfs indien deze werkgever andere activiteiten heeft;d) de betrokken werkgever mag zich niet in één van de situaties bevinden bedoeld in artikel 38, § 3octies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.In dit laatste geval is de beperking van de onderwerping bedoeld in § 1, eerste lid, niet meer van toepassing. § 3. In geval van werkzaamheden uitgevoerd bij werkgevers of gebruikers die zowel onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf als onder het Paritair Comité voor de landbouw ressorteren, is de toepassing van dit artikel beperkt tot 65 dagen per arbeider en per kalenderjaar. Wanneer de gelegenheidsarbeider bedoeld in § 1, tweede lid, eveneens een gelegenheidsactiviteit uitoefent in de zin van artikel 8quater van dit besluit, is de cumulatie van de verschillende gelegenheidsactiviteiten beperkt tot 65 dagen per kalenderjaar.
In afwijking van het vorige lid, wordt de cumulatie van de verschillende gelegenheidsactiviteiten gebracht op 100 dagen per kalenderjaar wanneer de gelegenheidsactiviteiten vanaf de 66e dag uitsluitend uitgeoefend worden in de witloofteelt. § 4. De werkgever doet een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling overeenkomstig artikel 5bis of 6 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Wordt voor een kwartaal niet als gelegenheidsarbeider in de zin van dit artikel beschouwd, de werknemer die in de loop van het kwartaal en de twee voorafgaande kwartalen in de land- of tuinbouwsector heeft gewerkt met toepassing van de wet in een andere hoedanigheid dan die van gelegenheidsarbeider zoals hier omschreven.
Wanneer nagelaten is de gelegenheidsarbeiders in te schrijven in de ter zake opgelegde sociale documenten, of wanneer nagelaten is de modaliteiten van het bijhouden van het in artikel 31bis, § 3 bedoelde gelegenheidsformulier na te leven, kunnen de betrokken werknemers voor het hele kalenderjaar waarin dit werd nagelaten, niet in de hoedanigheid van gelegenheidsarbeiders bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden aangegeven.
In afwijking van artikel 42, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, hebben de werkgevers die, omwille van niet-naleving voor één of meer werknemers gedurende de periode van 1 juli 1994 tot 31 december 1995 van de voorwaarden bedoeld in het zesde lid zoals dit luidde voor de wijziging vastgesteld door het koninklijk besluit van 22 december 1995, of wegens niet-naleving voor één of meer werknemers van de voorwaarden bepaald in het eerste lid voor de periode van 1 januari 1996 tot 31 augustus 1997 zoals dit luidde voor de wijziging vastgesteld door het koninklijk besluit van 18 juli 1997, hun gelegenheidsarbeiders in deze hoedanigheid niet bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid hebben kunnen aangeven, voor de werknemers voor wie de voormelde voorwaarden werden nageleefd het recht om het verschil te recupereren tussen de werkelijk betaalde bijdragen en de bijdragen die verschuldigd zouden zijn geweest voor de gelegenheidsarbeiders, die worden berekend op basis van het forfaitair loon bedoeld in artikel 31bis. Voor de berekening van het terug te betalen bedrag wordt evenwel geen rekening gehouden met de bijdragen inzake de jaarlijkse vakantieregeling.
Art. 2.In artikel 31bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994 en vervangen bij het koninklijk besluit van 14 oktober 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De bijdragen verschuldigd voor de gelegenheidsarbeiders bedoeld in artikel 8bis worden berekend op een forfaitair dagloon, zoals hierna bepaald : 1° wat de handarbeiders betreft die onder het Paritair Comité voor de landbouw ressorteren, bedraagt het forfaitair dagloon 14,20 EUR;2° wat de handarbeiders betreft die onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf ressorteren, bedraagt het forfaitair dagloon 13,86 EUR; In afwijking van het vorige lid worden, voor handarbeiders die werken in de witloofteelt, de verschuldigde bijdragen berekend op een forfaitair dagloon dat respectievelijk 13,86 EUR bedraagt voor de eerste 65 dagen van tewerkstelling en 17,33 EUR voor de 35 extra dagen bedoeld in artikel 8bis, § 2, tweede lid.
Ieder jaar wordt dit forfaitair dagloon op 1 januari geïndexeerd zoals bepaald in artikel 32 en wordt het ook geactualiseerd in het licht van de ontwikkeling van de lonen zoals bepaald in artikel 32bis. »; 2° § 5 wordt aangevuld als volgt : « , behalve wat de werkgever betreft die werknemers tewerkstelt die onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid ressorteren wat de 35 laatste dagen betreft van de 100 dagen bedoeld in artikel 8bis, § 1, tweede lid, 4°.»
Art. 3.Artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 oktober 1994 en 11 december 2001, wordt door volgendebepaling vervangen : «
Art. 32.§ 1. De forfaitaire daglonen bedoeld in de artikelen 25, tweede lid en 26, § 1, worden gekoppeld aan de schommelingen van het prijsindexcijfer bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. Deze koppeling zal gebeuren overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 van de wet met dien verstande dat voor de toepassing van dit artikel 16, door indexcijfer der consumptieprijzen moet verstaan worden, het prijsindexcijfer zoals hiervoor omschreven.
De eurogedeelten worden afgerond naar de hogere cent wanneer de derde decimaal gelijk is aan of hoger is dan vijf en naar de lagere cent wanneer de derde decimaal lager is dan vijf. § 2. Op 1 januari van ieder jaar wordt het forfaitair dagloon bedoeld in artikel 31bis, § 1, eerste lid, 1° geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juli 2005 betreffende koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 2 mei 2006. § 3. Op 1 januari van ieder jaar worden de forfaitaire daglonen bedoeld in artikel 31bis, § 1, eerste lid, 2° en artikel 31bis, § 1, tweede lid, geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 februari 2006 betreffende koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 1 september 2006. »
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 32bis ingevoegd luidende : «
Art. 32bis.Ten laatste op 1 december van ieder jaar delen de Voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en de Voorzitter van het Paritair Comité voor de landbouw aan de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en aan de Minister van Sociale Zaken het volgende mee : - enerzijds het uurloon van toepassing op 1 december van het vorige kalenderjaar; - en, anderzijds, het uurloon van toepassing op 1 december van het jaar in de loop waarvan de informatie wordt meegedeeld.
Wanneer een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst voorziet in een verhoging van de conventionele lonen van de gelegenheidsarbeiders op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar in de loop waarvan de informatie wordt meegedeeld, moet dit element vermeld worden in de mededeling van de Voorzitter van het betrokken Paritair Comité.
Op basis van deze informatie stellen de voornoemde Federale Overheidsdienst en de voornoemde Rijksdienst gezamenlijk aan de Minister van Sociale Zaken het bedrag voor van het forfaitair dagloon dat van toepassing is op 1 januari van het volgende kalenderjaar.
De Minister van Sociale Zaken beschikt over een termijn van 5 werkdagen om opmerkingen te formuleren. Bij ontstentenis van een reactie van de Minister, wordt het door de voornoemde Federale Overheidsdienst en de voornoemde Rijksdienst voorgestelde bedrag beschouwd als goedgekeurd en wordt het aan de werkgevers meegedeeld via de website van de voornoemde Rijksdienst, evenals aan de Voorzitter van het betrokken Paritair Comité.
Indien de Minister van Sociale Zaken opmerkingen formuleert binnen de termijn bepaald in het achtste lid van deze paragraaf legt hij aan de Nationale Arbeidsraad een voorstel voor met betrekking tot het bepalen van de forfaitaire daglonen. De Nationale Arbeidsraad brengt zijn advies uit binnen de 14 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de adviesaanvraag; indien het advies binnen de gestelde termijn niet uitgebracht is, wordt het geacht gunstig te zijn. Na ontvangst van het advies van de Nationale Arbeidsraad of na het verstrijken van de termijn binnen dewelke de Raad zijn advies moet uitbrengen, bepaalt de Minister de forfaitaire daglonen en deze worden meegedeeld via de website van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, evenals aan de Voorzitter van het betrokken Paritair Comité. »
Art. 5.§ 1. Dit koninklijk besluit zal in de loop van de maand april 2008 het voorwerp van een evaluatie uitmaken door het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, enerzijds om de effecten van de goedgekeurde maatregelen te meten en anderzijds om de impact van deze maatregelen op het sociaal statuut van de betrokken werknemers te meten. § 2.- Dit besluit zal eveneens in de loop van de maand april 2008 het voorwerp uitmaken van een evaluatie door de inspectiediensten van de R.S.Z., de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en de FOD Sociale Zekerheid om na te gaan of er voldoende controlemiddelen konden worden ingevoerd om de naleving van de toepassingsvoorwaarden te waarborgen.
Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007.
Artikel 8bis, § 1, tweede lid, 4°, § 2, tweede lid en § 3, tweede lid, zoals vervangen door artikel 1 van dit besluit treedt buiten werking op 30 juni 2008.
Artikel 2,2° treedt buiten werking op 30 juni 2007.
Art. 7.Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werk zijn, ieder met wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, P. VAN VELTHOVEN