Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 oktober 1999
gepubliceerd op 16 december 1999

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot organisatie van de regelingen ter bevordering van de tewerkstelling in 1997 en 1998

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012712
pub.
16/12/1999
prom.
20/10/1999
ELI
eli/besluit/1999/10/20/1999012712/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 OKTOBER 1999. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot organisatie van de regelingen ter bevordering van de tewerkstelling in 1997 en 1998 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot organisatie van de regelingen ter bevordering van de tewerkstelling in 1997 en 1998.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 oktober 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 Tot organisatie van de regelingen ter bevordering van de tewerkstelling in 1997 en 1998 (Overeenkomst geregistreerd op 15 september 1997 onder het nummer 44950/CO/124) TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten ter uitvoering van hoofdstuk IV van titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996).

Art. 2.Voor de bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk I van zijn titel III, is deze overeenkomst eveneens gesloten in toepassing van de bepalingen van de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 12 juni 1987) en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 42 van 2 juni 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 18 juni 1987 (Belgisch Staatsblad van 26 juni 1987).

Art.3. Voor de bepalingen van hoofdstuk III van zijn titel II, geeft deze overeenkomst eveneens uitvoering aan artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993 tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere arbeiders in geval van halvering van arbeidsprestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993 (Belgisch Staatsblad van 4 december 1993).

Art.4. Deze overeenkomst is van toepassing op de werkgevers en de arbeiders van de ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.

Onder arbeiders wordt verstaan de arbeiders en arbeidsters.

Art.5. Deze overeenkomst bepaalt de algemene regels en de belangrijkste modaliteiten m.b.t. de organisatie en de toepassing van de erin vastgestelde tewerkstellingsbevorderende maatregelen.

De bijzondere toepassingsmodaliteiten van deze maatregelen worden bepaald bij aparte collectieve arbeidsovereenkomsten die ter uitvoering van deze kaderovereenkomst worden gesloten.

Art. 6.De bij titel II van deze overeenkomst bepaalde tewerkstellingsbevorderende maatregelen hebben, met uitzondering van afdeling 2 van hoofdstuk II, directe werking in de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen.

De tewerkstellingsbevorderende maatregelen bepaald bij afdeling 2 van hoofdstuk II van titel II en bij afdeling I van hoofdstuk I van titel III van deze overeenkomst zijn slechts van toepassing op de in artikel 4 bedoelde werkgevers en arbeiders voor zover deze werkgevers beslissen ertoe toe te treden volgens de bij titel IV van deze overeenkomst vastgestelde modaliteiten.

Art.7. § 1. Deze overeenkomst organiseert en regelt volgende tewerkstellingsbevorderende regelen : - het bouwleerlingwezen; - de peterschapsregeling; - de regeling van het opleidingskrediet; - de regeling arbeid-opleiding; - het halftijds brugpensioen. § 2. Deze overeenkomst organiseert en regelt volgende bijkomende tewerkstellingsbevorderende regelingen en maatregelen : - de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek volgens het systeem van de eenvoudige toetreding of de toetreding "tewerkstelling"; - de bevordering van de tewerkstelling van de doelgroepen bouw. § 3. Deze overeenkomst stelt de krachtlijnen van een sectoraal stelsel van uitwisseling van personeel vast. HOOFDSTUK II. - Algemene financierings- en organisatieregels van de regelingen

Art. 8.De werking van de tewerkstellingsbevorderende regelingen, bepaald bij titel II van deze overeenkomst wordt, met uitzondering van hoofdstuk III en afdeling 2 van hoofdstuk II, gewaarborgd door een financiering van 0,52 pct. van de jaarlijkse loonmassa.

De bij lid 1 bepaalde financiering is vastgesteld voor een periode van 4 jaar die ingaat op 1 juli 1997.

De financiering gebeurt overeenkomstig de bepalingen die hierover werden opgenomen in het protocol van akkoord dat op 24 april 1997 in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf tussen de sociale gesprekspartners werd gesloten.

Art. 9.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt : - de manier waarop de in artikel 8 bedoelde financiering in de begroting van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf wordt opgenomen; - de wijze waarop een gedeelte van de bij artikel 8 bedoelde financiering, gelijk aan 0,45 pct. van de jaarlijkse loonmassa, ter beschikking wordt gesteld van het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid (F.V.B.).

Art. 10.De in artikel 8 bepaalde financiering is niet van toepassing voor de kosten van de theoretische opleidingen die in het kader van de bij hoofdstuk I van titel II van deze overeenkomst bedoelde stelsels worden verstrekt.

Deze kosten worden met de eigen middelen van het F.V.B. gefinancierd.

Art. 11.De bij deze overeenkomst bepaalde tewerkstellingsbevorderende regelingen worden paritair georganiseerd en beheerd.

Art. 12.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt : - de modaliteiten voor een paritaire evaluatie van de tewerkstellingsbevorderende regelingen; - de opdrachten van het F.V.B. en van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" die nog niet in deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn voorzien.

Art. 13.De plaatselijke representatieve werkgeversorganisaties krijgen een prioritaire rol toebedeeld bij de promotie van de bij deze overeenkomst bepaalde tewerkstellingsregelingen.

TITEL II. - De tewerkstellingsbevorderende regelingen HOOFDSTUK I. - De regelingen voor opleiding en tewerkstelling van jongeren Afdeling 1. - De regeling van het bouwleerlingwezen

Art. 14.Het bouwleerlingwezen is een specifiek industrieel leerlingwezen dat wordt georganiseerd in het kader van de bevordering van de tewerkstelling van jongeren die behoren tot de doelgroepen van de bouwsektor.

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden van de regeling

Art. 15.Het bouwleerlingwezen richt zich in de eerste plaats tot jonge, ongeschoolde werkzoekenden tussen 18 en 21 jaar.

De in lid 1 bepaalde prioritaire doelgroep kan in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst nader worden omschreven.

Art. 16.Het bouwleerlingwezen duurt minimaal 18 en maximaal 24 maanden. Het Paritair Leercomité bepaalt, op voorstel van het F.V.B. de duur van de opleiding voor elk beroep dat onder de regeling valt.

Art. 17.De leerovereenkomst wordt door de werkgever, de leerjongen en het F.V.B. getekend.

Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de rechten en de verplichtingen van de partijen en stelt de vermeldingen van de leerovereenkomst vast.

Art. 18.De praktische opleiding van de leerjongen wordt toevertrouwd aan een geschoolde arbeider in de onderneming die optreedt als verantwoordelijke voor de opleiding die verstrekt wordt in het kader van het bouwleerlingwezen.

Onderafdeling 2. - Algemene werkingsregels van de regeling

Art. 19.Het bouwleerlingwezen bestaat uit een praktische opleiding in de onderneming en een theoretische opleiding in een opleidingscentrum dat op advies van het F.V.B. door het Paritair Leercomité wordt erkend.

Art. 20.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de duur van de praktische en de theoretische opleiding evenals de spreiding van deze periodes tijdens de leertijd.

Art. 21.Tijdens de eerste 12 maanden van de leerovereenkomst wordt de helft van de aan de leerjongen verschuldigde vergoeding gedragen, door het F.V.B. Het behoud van deze tegemoetkoming van het fonds gedurende de bij lid 1 bedoelde periode hangt echter af van een positieve halfjaarlijkse evaluatie van het verloop van de opleiding in de onderneming.

Art. 22.Het F.V.B., dat handelt onder toezicht van het Paritair Leercomité, is verantwoordelijk voor het opzetten van het bouwleerlingwezen.

Onderafdeling 3. - Bijzondere toepassingsvoorwaarden en-modaliteiten

Art. 23.Een collectieve arbeidsovereenkomst geeft uitvoering aan de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 20 en stelt de nadere voorwaarden en modaliteiten vast voor de organisatie en de uitvoering van het bouwleerlingwezen.

Deze overeenkomst bepaalt met name : - het bedrag van de aan de leerling verschuldigde vergoeding; - het bedrag van de eventuele financiële tegemoetkoming van het F.V.B. tijdens de periodes waarin de leerling theoretische opleiding volgt; - de procedure voor de beoordeling van de toepassing van de leerovereenkomst in de onderneming; - de procedure voor de certifikatie van de opleiding bij afloop van de leertijd; - de modaliteiten van de tussenkomst van het Paritair Leercomité. Afdeling 2. - De peterschapsregeling

Onderafdeling 1. - Definitie en toepassingsgebied

Art. 24.Het peterschap is een regeling van tijdelijke begeleiding van de bij artikel 25 bedoelde jonge arbeiders die een betere integratie van deze jongeren in de onderneming beoogt.

Art. 25.De peterschapsregeling is, mits instemming van de partijen, van toepassing op de bij artikel 4 bedoelde werkgevers en op de jonge afgestudeerden uit het bouwonderwijs die door deze werkgevers met een voltijdse arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur in dienst worden genomen.

De in lid 1 bedoelde jonge afgestudeerden uit het bouwonderwijs kunnen in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst nader worden omschreven.

De bij lid 1 bedoelde jonge afgestudeerde uit het bouwonderwijs wordt voor de toepassing van deze afdeling, de jonge arbeider genoemd.

Onderafdeling 2. - Algemene toepassingsvoorwaarden

Art. 26.De peterschapsregeling is van toepassing voor een periode van 12 maanden die aanvangt bij het begin van de uitvoering van artikel 25 bedoelde overeenkomst.

Art. 27.De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de jonge arbeider wordt toevertrouwd aan een geschoolde arbeider van de onderneming die als peter van de jonge arbeider optreedt.

De peter moet aan de in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde erkenningsvoorwaarden voldoen.

Art. 28.De bij artikel 25 bedoelde arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk opgesteld en bevat een peterschapsbeding waarvan de formulering overeenstemt met de vermeldingen die bij aparte collectieve arbeidsovereenkomst zijn voorgeschreven.

Binnen de 30 dagen na de dag waarop de arbeidsovereenkomst werd gesloten, moet een bijlage bij deze overeenkomst worden opgesteld.

Deze bijlage, die bij de collectieve arbeidsovereenkomst voorgeschreven vermeldingen moet bevatten, wordt getekend door de werkgever, de jonge arbeider en het F.V.B. Onderafdeling 3. - Belangrijkste toepassingsmodaliteiten van de regeling

Art. 29.De peterschapsregeling verplicht : - de werkgever erover te waken dat de jonge arbeider de nodige begeleiding en opleiding krijgt om de specifieke beroepstechnieken en-procédés aan te leren; - de jonge arbeider een aanvullende theoretische opleiding te volgen die verband houdt met de uitoefening van zijn beroep.

Art. 30.De bij artikel 29 bedoelde aanvullende theoretische opleiding duurt minstens 40 en maximaal 80 uur.

Art. 31.Tijdens de toepassingsperiode van de peterschapsregeling : 1. Ontvangt de jonge arbeider gedurende de eerste zes maanden van de toepassingsperiode van de regeling een minimumuurloon van 85 pct.van het uurloon van een geschoolde arbeider eerste graad; dit minimumloon wordt op 90 pct. van het uurloon van een geschoolde arbeider eerste graad gebracht gedurende de laatste zes maanden van de toepassingsperiode van de regeling. 2. Krijgt de werkgever : - een terugbetaling van de bestaanszekerheidsbijdrage die berekend wordt op het loon van de jonge arbeider; - een jaarlijkse premie van 100 000 F per jonge arbeider en per bij artikel 27 bedoelde peter.

Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de bedragen van de jaarlijkse premie die van toepassing is in geval één peter instaat voor de begeleiding en de opleiding van verschillende jonge arbeiders.

Art. 32.Het F.V.B. is belast met de coördinatie van de initiatieven m.b.t. de organisatie van de bij artikel 29 bedoelde aanvullende theoretische opleiding en met de controle op de naleving van de krachtens deze afdeling vastgestelde toepassingsvoorwaarden en-modaliteiten van de peterschapsregeling.

Onderafdeling 4. Bijzondere toepassingsvoorwaarden en -modaliteiten Art. 33.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst geeft uitvoering aan de bepalingen van de artikelen 25, 27, 28 en 31 en stelt de andere bijzondere voorwaarden en modaliteiten vast voor de organisatie en de toepassing van de peterschapsregeling. HOOFDSTUK II. - De regelingen van opleiding en tewerkstelling van de arbeiders Afdeling 1. - De regeling van het opleidingskrediet

Art. 34.De regeling van het opleidingskrediet is een sectorale regeling ter bevordering van de beroepsopleiding van de arbeiders die door de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen worden tewerkgesteld, door een jaarlijks krediet van 400 000 opleidingsuren ter beschikking van deze ondernemingen te stellen.

Onderafdeling 1. - Algemene toepassingsvoorwaarden van de regeling

Art. 35.Het bij artikel 34 bedoelde krediet wordt aangewend naar rata van maximaal 40 uur per jaar en per arbeider die in de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen tewerkgesteld is.

De jaarlijkse afrekening van de gebruikte uren worden opgesteld over de periode van 1 oktober tot 30 september van het volgend jaar.

Art. 36.Arbeiders van de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen die laaggeschoold zijn of die niet over voldoende beroepsbekwaamheid beschikken, hebben voorrang bij de toegang tot de regeling van het opleidingskrediet.

Art. 37.De werkgever beslist of hij gebruik wil maken van de regeling van het opleidingskrediet. Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de voorafgaande informatie- en raadplegingsprocedure van de arbeiders of van hun afgevaardigden in de onderneming met betrekking tot de toepassing van de regeling.

Art. 38.Het gebruik van de regeling van het opleidingskrediet is slechts toegestaan voor de organisatie van beroepsopleidingsmodules die te maken hebben met de werkzaamheden die worden uitgevoerd in de bij artikel 4 bedoelde onderneming.

In afwijking van lid 1 bepaalt een aparte collectieve arbeidsovereenkomst de organisatie - en toepassingsmodaliteiten van de opleidingsmodules met betrekking tot gezondheid, veiligheid en hygiëne van de arbeiders.

Onderafdeling 2. - Belangrijkste toepassingsmodaliteiten

Art. 39.De arbeiders van de ondernemingen die de regeling in de winter toepassen, hebben bij voorrang toegang tot de regeling van het opleidingskrediet.

Voor de toepassing van deze afdeling, begint de winterperiode op 15 oktober en eindigt op 15 april van het volgend jaar.

Art. 40.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst kan de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten vaststellen van een regeling voor bijkomend krediet aan opleidingsuren ten voordele van de ondernemingen die het opleidingskrediet gebruiken tijdens de bij artikel 39 omschreven winterperiode.

De bij in 1 bedoelde regeling van het bijkomend opleidingskrediet wordt niet georganiseerd in het kader van de regeling van het opleidingskrediet.

Art. 41.Het gebruik van de regeling van het opleidingskrediet is onderworpen aan de voorafgaandelijke afgifte van een toegangsvisum door het F.V.B.

Art. 42.Het F.V.B. bekostigt de organisatie van de beroepsopleiding evenals de vergoedingen die verschuldigd zijn aan de arbeiders die onder de toepassing van de regeling van het opleidingskrediet vallen.

Art. 43.Het F.V.B. is belast met de uitwerking van de regeling van het opleidingskrediet en controleert de naleving van de toepassingsvoorwaarden en -modaliteiten ervan.

Onderafdeling 3. - Bijzondere toepassingsvoorwaarden en-modaliteiten

Art. 44.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst geeft uitvoering aan de bepalingen van de bij de artikelen 37, 38 en 40 en stelt de bijzondere voorwaarden en modaliteiten vast voor de organisatie en de toepassing van de regeling van het opleidingskrediet.

Deze overeenkomst bepaalt met name : - het bedrag van de bij artikel 42 bedoelde vergoeding en de betalingsmodaliteiten ervan; - de erkenningsvoorwaarden voor de opleidingscentra; - de toegangsprocedure tot de regeling van het opleidingskrediet; - de gebruikswijzen van het bij artikel 34 bedoelde jaarlijks krediet aan opleidingsuren. Afdeling 2. - De regeling arbeid-opleiding

Onderafdeling 1. - Definitie en toepassingsgebied

Art. 45.Deze afdeling is slechts van toepassing op de bij artikel 4 bedoelde werkgevers en arbeiders voor zover deze werkgevers beslissen ertoe toe te treden volgens de bij titel IV van deze overeenkomst bepaalde modaliteiten.

Art. 46.De regeling arbeid-opleiding is de regeling waarbij de werkgever de productietijd van de onderneming behoudt op vijf dagen per week en daarbij, voor een periode waarvan hij de duur zelf bepaalt, een spreiding over vier weekdagen invoert van de individuele arbeidsprestaties van alle of een deel van de arbeiders die in de onderneming zijn tewerkgesteld, voor zover hij een beroepsopleiding organiseert voor dezelfde arbeiders gedurende één dag per week.

Onderafdeling 2. - Algemene toepassingsvoorwaarden en -modaliteiten van de regeling

Art. 47.De spreiding van de in artikel 46 bedoelde arbeids-en opleidingsdagen is een wekelijks gemiddelde dat berekend moet worden over een periode die niet meer dan tien weken mag bedragen.

De werkgever legt de effectieve spreiding van de arbeids- en opleidingsdagen schriftelijk vast voor het begin van de periode waarin de regeling arbeid-opleiding van toepassing zal zijn.

Dit document wordt bewaard op de plaats waar het arbeidsreglement van de onderneming kan worden geraadpleegd.

Art. 48.De arbeiders behouden het recht op betaling van hun loon voor de dagen van beroepsopleiding georganiseerd bij toepassing van de regeling arbeid-opleiding.

Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de toepasselijke voorwaarden en regels voor de terugbetaling door het F.V.B. van de bij lid 1 bedoelde lonen en de erop verschuldigde sociale lasten die door de ondernemingen werden gedragen.

Art. 49.De beroepsopleiding die verstrekt wordt in het kader van de toepassing van de regeling arbeid-opleiding bedraagt minstens 80 uur en moet vooraf worden erkend door het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.

Het F.V.B. staat in voor de coördinatie van de initiatieven inzake beroepsopleiding die genomen worden in het kader van de toepassing van de regeling arbeid-opleiding. Het neemt bovendien de controle op het verloop van deze beroepsopleidingen op zich.

Art. 50.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de voorwaarden waaronder de ondernemingen die de regeling arbeid-opleiding toepassen, aanspraak kunnen maken op een forfaitaire terugbetaling van de bijdragen aan het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", ten belope van 18 000 F per kwartaal voor iedere bijkomende arbeidsplaats die in de periode van 1 oktober 1997 tot 31 december 1998 werd gerealiseerd.

Onderafdeling 3. - Bijzondere toepassingsvoorwaarden- en modaliteiten van de regeling

Art. 51.Een collectieve arbeidsovereenkomst geeft uitvoering aan de bepalingen van de artikelen 48 en 50 en stelt de bijzondere voorwaarden en modaliteiten vast met betrekking tot de organisatie en toepassing van de regeling arbeid-opleiding.

Deze overeenkomst bepaalt met name : - de voorbereidende stappen die de onderneming met het oog op de toepassing van de regeling moet zetten; - de informatie-en raadplegingsprocedure van de arbeiders of hun vertegenwoordigers in de onderneming; - de organisatie van de betrekkingen en de informatiedoorstroming tussen de onderneming en het F.V.B.; - de voorwaarden voor de erkenning van de opleidingscentra. HOOFDSTUK III. - Het halftijds brugpensioen

Art. 52.De bij artikel 4 bedoelde arbeiders die voldoen aan de bij artikel 53 bepaalde voorwaarden, kunnen tot het halftijds brugpensioen toetreden volgens de bij dit hoofdstuk bepaalde modaliteiten. Afdeling 1. - Toetredingsvoorwaarden.

Art. 53.Het recht op halftijds brugpensioen wordt toegekend aan de arbeiders die voltijds tewerkgesteld zijn in de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen en die op het ogenblik waarop de halvering van hun arbeidsprestaties ingaat, aan alle volgende voorwaarden voldoen : - 57 jaar oud zijn; - minstens 25 jaar loopbaan als loontrekkende hebben; - minstens 10 jaar van hun beroepsloopbaan in één of meerdere bij artikel 4 bedoelde ondernemingen hebben doorgebracht; - minstens 1 jaar anciënniteit hebben in de onderneming waar zij hun arbeidsprestaties verminderen; - minstens 5 legitimatiekaarten « rechthebbende » hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de vermindering van de arbeidsprestaties of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar; - met de werkgever de modaliteiten van de vermindering van de arbeidsprestaties hebben overeengekomen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 54 en 55.

Art. 54.De tussen de werkgever en de arbeider gesloten overeenkomst tot de halvering van de arbeidsprestaties wordt ten laatste op het tijdstip waarop de vermindering van de arbeidsprestaties aanvangt, schriftelijk vastgesteld.

De bij lid 1 bedoelde overeenkomst bevat met name de aanduiding van de deeltijdse arbeidsregeling, de overeenkomstig de bepalingen van artikel 55 vastgestelde arbeidscyclus en het uurrooster.

De werkgever stuurt een kopie van de bij in 1 bedoelde overeenkomst naar het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf". Afdeling 2. - Toepassingsmodaliteiten

Art. 55.De wekelijkse arbeidsduur van de arbeider die toetreedt tot het halftijds brugpensioen is gemiddeld gelijk aan de helft van het aantal arbeidsuren in de normale voltijdse wekelijkse arbeidsduur die geldt in de onderneming.

Wanneer de arbeidsdagen worden gespreid over een langere cyclus dan een week, wordt de arbeidsduur bedoeld in lid 1 berekend op basis van deze cyclus. De arbeidscyclus mag niet meer bedragen dan een periode van 4 weken.

Art. 56.Voor zijn halftijds brugpensioen ontvangt de arbeider bovenop de werkloosheidsuitkering, een aanvullende vergoeding die berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding mag niet minder bedragen dan de helft van de forfaitaire vergoeding toegekend aan een arbeider van dezelfde beroepscategorie die toetreedt tot het voltijds brugpensioen.

Het bedrag van de bij lid 1 bedoelde aanvullende vergoeding en het bedrag van de daarop berekende hoofdelijke bijdrage wordt gedragen door het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".

Art. 57.Gedurende 12 maanden, vanaf de datum van de indiensttreding van de vervanger van de arbeider die tot het brugpensioen toetreedt, geniet de werkgever de terugbetaling van de bestaanszekerheidsbijdrage die verschuldigd is op het loon van de vervanger, ten belope van 18 000 F per kwartaal.

Art. 58.De werkgever moet aan het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" de volgende gegevens meedelen : - alle noodzakelijke elementen voor de berekening van het bedrag van de aanvullende vergoedingen die verschuldigd zijn aan de arbeider die toetreedt tot het halftijds brugpensioen; - de identiteit van de vervanger evenals zijn arbeidsregeling in de onderneming.

Art. 59.De raad van bestuur van het fonds stelt de toepassings-en controlemodaliteiten vast van de bepalingen van dit hoofdstuk.

TITEL III. - De bijkomende tewerkstellingsbevorderende regelingen en maatregelen HOOFDSTUK I. - De regelingen ter bevordering van de tewerkstelling door de vermindering van de tijdelijke werkloosheid Afdeling 1. - De sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek

Art. 60.De sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek die door deze afdeling wordt geregeld, beoogt de vermindering van het aantal dagen tijdelijke werkloosheid en de beperking van de overuren, door een flexibele aanpassing van de uurregelingen.

Art. 61.De ondernemingen kunnen op twee verschillende manieren toetreden tot de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek : 1. de gewone toetreding waarbij de onderneming meedeelt welke regeling van de flexibele arbeidsweek toe te passen om de bij artikel 60 bepaalde doelstellingen te realiseren;2. de toetreding « tewerkstelling » waarbij de onderneming meedeelt dat ze via de regeling van de flexibele arbeidsweek niet alleen de in artikel 60 bepaalde doelstellingen wil bereiken maar ook de creatie van bijkomende arbeidsplaatsen nastreeft.

Art. 62.Deze afdeling bevat twee onderafdelingen. De eerste onderafdeling organiseert en regelt de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek en is van toepassing op de twee types van toetreding zoals bedoeld in artikel 61.

De tweede onderafdeling bepaalt de modaliteiten die enkel van toepassing zijn op het stelsel van toetreding « tewerkstelling » bedoeld bij artikel 61, 2°.

Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen A. Definities en toepassingsgebied

Art. 63.Deze afdeling is opgesteld op grond van de bij artikel 2 van deze overeenkomst bedoelde wet van 17 maart 1987 en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 42 van 2 juni 1987.

Art. 64.De sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek die door deze afdeling wordt geregeld, is een alternatief voor de regeling die door artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt georganiseerd.

Art. 65.Deze afdeling raakt niet aan het recht van de bij artikel 4 van deze overeenkomst bedoelde ondernemingen te kiezen voor de toepassing van de normale regeling van de flexibele arbeidsweek, zoals georganiseerd door de bepalingen van artikel 20bis van de voormelde wet van 16 maart 1971.

Art. 66.Deze afdeling is slechts van toepassing op de in artikel 4 bedoelde werkgevers en arbeiders voor zover deze werkgevers beslissen ertoe toe te treden in overeenstemming met de bepalingen van titel IV van deze overeenkomst.

De toetreding tot deze afdeling impliceert dat gedurende de toetredingsperiode afstand wordt gedaan van de toepassing van de wettelijke regeling bedoeld in artikel 65.

B. Toepassingsvoorwaarden van de regeling

Art. 67.De sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek is in de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen van toepassing nadat de werkgever : - toegetreden is tot deze afdeling met naleving van de bij hoofdstuk I van titel IV van deze overeenkomst bepaalde procedures en modaliteiten; - de goedkeuring van zijn toetredingsakte of -overeenkomst heeft gekregen hetzij van het beperkt comité bedoeld bij artikel 96 hetzij, indien het gaat om de bij artikel 61, 2°, bedoelde toetreding-tewerkstelling, van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, na advies van dit beperkt comité.

Art. 68.De toetreding tot de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek houdt in dat de werkgever er zich toe verbindt : - het tewerkstellingspeil in de onderneming te behouden gedurende de toetredingsperiode; - de controleprocedures op de compensatie van de bij artikel 71 bedoelde urenkrediet en de toekenning van het bij artikel 78 bedoelde specifiek voordeel, na te leven.

Art. 69.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt : - de minimale en maximale toetredingsduur; - de modellen van toetredingsaktes en -overeenkomsten; - de controleprocedures en-modaliteiten voor de compensatie van het bij artikel 71 bedoelde urenkrediet en de toepassing van het specifieke voordeel bedoeld bij artikel 78.

Art. 70.De werkgever voegt een kopie van de door het beperkt comité goedgekeurde toetredingsakte of-overeenkomst bij zijn arbeidsreglement. Deze akte of overeenkomst brengt, tijdens de toetredingsduur, van rechtswege de wijziging van het arbeidsreglement mee.

C. Toepassingsmodaliteiten van de regeling

Art. 71.Door de toepassing van de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek mag de werkgever de normale wekelijkse arbeidsduur van 40 uur aanpassen aan de behoeften van de produktie door deze wekelijkse duur met maximum 5 uur te verhogen.

Het in lid 1 bedoelde weekkrediet aan bijkomende uren wordt gebruikt in de loop van maandag tot vrijdag.

Art. 72.De arbeiders worden voorafgaandelijk, via aanplakking in de gebouwen van de onderneming of op de bouwplaatsen, ingelicht over het wekelijks uurrrooster dat voortvloeit uit het gebruik van het bij artikel 71 bedoelde krediet.

Art. 73.De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 40 uur moet worden nageleefd over een ononderbroken periode van 12 maanden.

De werkgever bepaalt begin en einde van deze periode in zijn toetredingsakte of -overeenkomst; indien hij dit nalaat, wordt de periode vastgesteld op 1 april tot 31 maart van het volgend jaar.

Art. 74.De naleving van de bij artikel 73 bedoelde gemiddelde wekelijkse duur gebeurt door de toekenning van volledige betaalde rustdagen, die de betrokken arbeiders wordt verleend zodra : - één of meerdere dagen van slecht weer voorkomen die indien er geen rustdagen waren geweest, de tijdelijke werkloosheid van deze arbeiders zouden gerechtvaardigd hebben; - zich een periode van gebrek aan werk aandient die indien er geen rustdagen waren geweest, de tijdelijke werkloosheid van deze arbeiders zou gerechtvaardigd hebben.

De in lid 1 bedoelde rustdagen mogen in geen geval worden aangewend voor opleiding van de arbeiders, bij toepassing van de bij deze overeenkomst bedoelde regelingen.

Art. 75.De bepaling van artikel 74 doet geen afbreuk aan de toepassing van de regelen van de interne grens van 65 uur, vastgesteld bij artikel 26 van voormelde wet van 16 maart 1971.

Art. 76.De bijkomende uren van het bij artikel 71 bedoelde weekkrediet worden betaald aan het normale tarief van het uurloon van de betrokken arbeider.

Het loon voor deze bijkomende uren wordt betaald op het ogenblik dat de bij artikel 74 bedoelde volledige rustdagen worden toegekend.

Art. 77.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de bijkomende modaliteiten m.b.t. de toekenning van de rustdagen en de betaling van het loon voor deze dagen.

D. Toekenning van een specifiek voordeel

Art. 78.De toepassing van de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek geeft de werkgever recht op de betaling, door het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", van een som die overeenstemt met het bedrag van de aanvullende werkloosheidsuitkeringen die het fonds dankzij de toepassing van deze regeling in de onderneming, niet heeft uitgekeerd.

Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de toepassingsvoorwaarden en -modaliteiten voor de toekenning van het in lid 1 bedoelde specifiek voordeel.

Onderafdeling 2. - Bijzondere bepalingen

Art. 79.De bij artikel 61, 2° bedoelde toetreding-tewerkstelling concretiseert de wil van de werkgever de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek toe te passen als uitvoeringsmaatregel van een sectoraal tewerkstellingsakkoord dat werd gesloten op basis van de bepalingen van voormelde wet van 26 juli 1996.

Art. 80.De toetreding-tewerkstelling tot deze afdeling gebeurt overeenkomstig titel IV van deze overeenkomst bepaalde voorwaarden en modaliteiten. De werkgever vermeldt in de toetredingsakte of-overeenkomst hoeveel bijkomende arbeiders hij door de toepassing van de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek in zijn onderneming, meent te kunnen aanwerven.

Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de modellen van toetredingsakten en -overeenkomsten-tewerkstelling. Afdeling 2. - De sectorale regeling van uitwisseling van personeel

Art. 81.Deze afdeling bevat de krachtlijnen van een sectorale regeling van uitwisseling van personeel tussen de ondernemingen die de ondertekenaars van deze overeenkomst zullen bepalen en voorafgaandelijk aan de bevoegde instanties ter goedkeuring zullen worden voorgelegd.

Deze afdeling heeft geen rechtstreekse werking in de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen.

Art. 82.De sectorale regeling van uitwisseling van personeel zal tot doel hebben een bij artikel 4 bedoelde onderneming die voor alle of een deel van de arbeiders een kennisgeving van economische werkloosheid heeft gedaan, in staat stellen, af en toe, arbeiders te detacheren naar een andere, bij ditzelfde artikel 4 bedoelde onderneming, die te maken heeft met een tijdelijke vermeerdering van het werk of met de invoering van specifieke werken waarvoor technische bijstand gerechtvaardigd is.

Art. 83.De sectorale regeling van uitwisseling van personeel zal paritair beheerd en gecontroleerd worden. Het F.V.B. en de lokale werkgevers-en werknemersorganisaties zullen worden betrokken bij het beheer van de regeling.

De uitwisseling van personeel zal bovendien het voorafgaand akkoord van de vakbondsafvaardiging van de inlenende onderneming vergen.

Art. 84.De rechten en verplichtingen van de werkgevers en de arbeiders evenals de organisatie- en toepassingsregels van de regeling zullen met de aangewezen juridische instrumenten worden bepaald. HOOFDSTUK II. - De bevordering van de tewerkstelling van de doelgroepen bouw

Art. 85.Voor elke tussen 1 juli 1997 en 31 december 1998 gecreëerde, bijkomende arbeidsplaats die voldoet aan de bij artikel 86 bepaalde voorwaarden, kunnen de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen aanspraak maken op een forfaitaire terugbetaling van de aan het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" gestorte bijdragen ten belope van 18 000 F per kwartaal.

Art. 86.De bij artikel 85 bedoelde bijkomende arbeidsplaats is de arbeidsplaats die : - voortvloeit uit de voltijdse aanwerving van een arbeider die tot de « doelgroepen bouw » behoort zoals bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 betreffende de duurzame beroepsintegratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen, en - leidt tot de toepassing van de vermindering van de patronale sociale zekerheidsbijdrage zoals bepaald bij artikel 30 van de voormelde wet van 26 juli 1996 of bij artikel 8 van het ter uitvoering van deze wet genomen koninklijk besluit van 24 februari 1997.

Art. 87.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de bijzondere toepassings- en controlemodaliteiten van de bij dit hoofdstuk vastgestelde tewerkstellingsbevorderende maatregel.

TITEL IV. - De toetredings- en goedkeuringsprocedures

Art. 88.Deze titel is van toepassing op de bij artikel 4 bedoelde ondernemingen die tot één van volgende regelingen wensen toe te treden : - de regeling arbeid-opleiding, vastgesteld bij titel II, hoofdstuk II, afdeling 2 van deze overeenkomst; - de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek, door gewone toetreding of toetreding-tewerkstelling, bepaald bij titel III, hoofdstuk I, afdeling 1 van deze overeenkomst. HOOFDSTUK I. - Toetredingsprocedure en-modaliteiten Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 89.De ondernemingen gebruiken één van de toetredingsformulieren waarvan de modellen vastgesteld zijn bij aparte collectieve arbeidsovereenkomst.

De ondernemingen die geen vakbondsafvaardiging hebben en op 30 juni van het aan de toetreding voorafgaande jaar minder dan 50 aan de R.S.Z. aangegeven werknemers tewerkstellen, gebruiken het ad-hoc-toetredingsformulier met het opschrift « toetredingsakte ».

De andere ondernemingen gebruiken het ad-hoc-toetredingsformulier met het opschrift « collectieve toetredingsovereenkomst ».

Art. 90.In de ondernemingen bedoeld in artikel 89, lid 2, overhandigt de werkgever elke arbeider een kopie van de behoorlijk ingevulde toetredingsakte.

De werkgever bezorgt zijn arbeiders tevens de tekst van het deel van deze collectieve arbeidsovereenkomst dat betrekking heeft op de organisatie van de regeling waartoe de onderneming wenst toe te treden.

Gedurende 8 dagen vanaf de bij lid 1 bedoelde overhandiging, houdt de werkgever een register ter beschikking van de arbeiders waarin ze hun opmerkingen kunnen optekenen.

Gedurende deze termijn van 8 dagen kan de arbeider of zijn vertegenwoordiger eveneens zijn opmerkingen meedelen aan het districtshoofd van de Inspectie van de Sociale Wetten van de plaats waar de onderneming gevestigd is. De naam van de arbeider mag niet medegedeeld of ruchtbaar gemaakt worden.

Art. 91.Na afloop van de bij artikel 90 bedoelde termijn van 8 dagen : - tekent en dagtekent de werkgever de toetredingsakte; - stuurt de werkgever deze toetredingsakte evenals het bij hetzelfde artikel 90 bedoelde register met opmerkingen naar de voorzitter van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.

De bij lid 1 bedoelde documenten worden in twee exemplaren verstuurd waarbij de kopie voor de werkgever voor eensluidend met het origineel is verklaard.

Art. 92.Voor de ondernemingen bedoeld in artikel 89, lid 3 bezorgt de werkgever een kopie van de behoorlijk ingevulde collectieve toetredingsovereenkomst aan de vakbondsafvaardiging.

De collectieve toetredingsovereenkomst wordt getekend door de werkgever en een vertegenwoordiger van elk van de vakorganisaties die zitting hebben in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en die vertegenwoordigd zijn in de vakbondsafvaardiging van de onderneming.

Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging in de onderneming, wordt de bij lid 1 bedoelde overeenkomst getekend door de werkgever en een vertegenwoordiger van minstens twee vakorganisaties die zitting hebben in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en die het meest representatief zijn voor het arbeiderspersoneel van de onderneming.

Art. 93.De werkgever stuurt overeenkomstig de bepalingen van lid 1 en 2 van artikel 92 van de ondertekende collectieve toetredingsovereenkomst naar de Voorzitter van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. Deze overeenkomst wordt in twee exemplaren opgestuurd, waarbij de kopie door de werkgever voor eensluitend met het origineel is verklaard.

Art. 94.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst kan bepalen dat andere documenten moeten worden toegevoegd en meegestuurd met de in deze afdeling vastgestelde akten, overeenkomsten en registers. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen

Art. 95.De Voorzitter van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf legt de originele toetredingsakten en -overeenkomsten neer op de Griffie van de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, samen met de bijgevoegde documenten die betrekking hebben op : - het stelsel van de toetreding-tewerkstelling tot de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek, vastgesteld bij titel III, hoofdstuk I, afdeling I van deze overeenkomst; - de regeling arbeid-opleiding, vastgesteld bij titel II, hoofdstuk II, afdeling 2 van deze overeenkomst. HOOFDSTUK II. - Goedkeuringsprocedure voor de toetredingsakten en -overeenkomsten

Art. 96.Het beperkt comité, bij artikel 56 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1995 betreffende de bevordering van de tewerkstelling in 1995-1996 opgericht binnen het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, is bevoegd om : 1. te beslissen over de aanvragen tot goedkeuring van de toetredingsakten en -overeenkomsten tot de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek, bepaald bij titel III, hoofdstuk I, afdeling 1 van deze overeenkomst indien deze akten en overeenkomsten opgesteld zijn volgens het stelsel van de gewone toetreding;2. een advies te verlenen aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid in het kader van de ministeriële goedkeuring van de toetredingsakten en -overeenkomsten tot de in artikel 95 vermelde regelingen.

Art. 97.Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten met betrekking tot de uitoefening van de bij artikel 96 bedoelde advies- en goedkeuringsbevoegdheden van het beperkt comité.

TITEL V. - Slotbepalingen

Art. 98.Voor de uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst is de bij artikel 30, § 1, van voormelde wet van 26 juli 1996 bedoelde regeling van de verminderingen van de patronale sociale zekerheidsbijdragen van toepassing op de bij artikel 4 van deze overeenkomst bedoelde ondernemingen.

In afwijking van lid 1 kunnen volgende ondernemingen kiezen voor de toepassing van de bij artikel 8, § 1 van het voormelde koninklijk besluit van 24 februari 1997 bepaalde regeling van verminderingen van de patronale sociale zekerheidsbijdragen : - de bij artikel 4 van deze overeenkomst bedoelde ondernemingen die op 30 juni van het jaar voorafgaand aan de aanvraag, minder dan 50 werknemers tewerkstellen; - de bij artikel 4 van deze overeenkomst bedoelde ondernemingen die toetreden tot één van de bij artikel 95 van deze overeenkomst genoemde regelingen.

Art. 99.§ 1. Een sectoraal stelsel van « terugbetaling-indeplaatsstelling » wordt ingevoerd in het kader van de toepassing van de regeling arbeid-opleiding, bepaald bij titel II, hoofdstuk II, afdeling 2 van deze overeenkomst.

Bij toepassing van dit stelsel, krijgt de werkgever een volledige terugbetaling van de lonen en bijdragen die betaald werden voor de opleidingsdagen die gedekt zijn door het betaald educatief verlof.

De werkgevers die schuldenaar zijn van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", inclusief het stelsel van de weerverlet- en getrouwheidszegels, zijn uitgesloten van de toepassing van het bij dit artikel bedoelde sectorale stelsel. § 2. Een aparte collectieve arbeidsovereenkomst kan het bij § 1 bedoelde voordeel van het sectoraal stelsel uitbreiden tot de bij artikel 40 van deze overeenkomst bedoelde regeling van bijkomend krediet, waarvan de realisatie eveneens afhangt van het sluiten van een aparte collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 100.De werkgevers die bij het verstrijken van het kwartaal waarvoor ze de toepassing ervan inroepen, schuldenaar zijn van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", inclusief het stelsel van getrouwheids-en weerverletzegels, zijn uitgesloten van de voordelen bedoeld bij de artikelen 21, 31, 2°, 42, 48, 50, 57, 78 en 85 van deze overeenkomst.

Art. 101.De bij de artikelen, 31, 2°, 42 en 48 van deze overeenkomst bedoelde voordelen mogen niet gecumuleerd worden met de premies vastgesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 betreffende de toekenning van een tewerkstellings-of een opleidingspremie aan de bouwwerkgevers en hun bouwvakarbeiders.

Art. 102.Voor de opleidingsdagen die worden georganiseerd bij toepassing van de bij titel II van deze overeenkomst bepaalde regelingen hebben de arbeiders geen recht op de premies voorzien in de bij artikel 101 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997.

Art. 103.De Patronale Dienst bedoeld in artikel 23 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" staat in voor de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen met betrekking tot dit fonds die voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 104.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1997 met uitzondering van afdeling 2 van hoofdstuk II van titel II die in werking treedt op 1 oktober 1997.

Onverminderd de toepassing van de bij aparte collectieve arbeidsovereenkomsten voorziene overgangsbepalingen die de werking van deze overeenkomst kunnen verlengen na de vervaldag, loopt deze collectieve arbeidsovereenkomst af op 31 december 1998, met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk II van titel I, de afdeling I van hoofdstuk I van titel II en de afdeling 1 van hoofdstuk II van titel II die aflopen op 1 juli 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 20 oktober 1999.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

^