gepubliceerd op 24 januari 2005
Koninklijk besluit tot bepaling van de nadere regels voor de werking en financiering van een Sociaal Stookoliefonds
20 JANUARI 2005. - Koninklijk besluit tot bepaling van de nadere regels voor de werking en financiering van een Sociaal Stookoliefonds
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 27 december 2004, inzonderheid op hoofdstuk III, artikelen 203 tot 219, tot oprichting van een Sociaal Stookoliefonds;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 november 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 3 december 2004;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de programmawet van 27 december 2004 een nieuwe taak geeft aan de OCMW's, die erin bestaat een verwarmingstoelage toe te kennen aan bepaalde personen met een laag inkomen; dat de programmawet van 27 december 2004 stipuleert dat de middelen die nodig zijn voor deze taak voor rekening zijn van een Sociaal Stookoliefonds dat gespijsd wordt door een bijdrage op alle petroleumproducten aangewend voor verwarming die wordt geïnd door de accijnsplichtige ondernemingen; dat de Programmawet van 27 december stipuleert dat deze verwarmingstoelagen worden toegekend vanaf 1 januari 2005; dat het Sociaal Stookoliefonds een onontbeerlijke schakel vormt in het financieringsmechanisme van de verwarmingstoelagen; dat dit besluit de erkenning, werking en financiering van dit Sociaal Stookoliefonds regelt; dat bijgevolg dringend noodzakelijk is onderhavig besluit te nemen;
Gelet op het advies 37.984/1 van de Raad van State, gegeven op 28 december 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse handel en Wetenschapsbeleid en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° De Minister : de Minister die de Energie onder zijn bevoegdheid heeft;2° Sociaal Stookoliefonds : de overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van dit besluit erkende rechtspersoon, hierna genoemd « het Verwarmingsfonds »;3° Algemene directie : de Algemene directie Energie van de FOD Economie;4° Accijnsplichtige onderneming : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die brandstoffen in verbruik stelt of bij wie tekorten van brandstoffen worden vastgesteld en in die hoedanigheid overeenkomstig de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, het verkeer daarvan en de controles daarop, gehouden is tot betaling van accijnzen, en de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie;5° Fonds voor de Analyse van aardolieproducten : het fonds bedoeld in artikel 2 van de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen;6° In verbruik stellen : de uitslag tot verbruik bedoeld in de artikelen 6, 7, 10 en 11 van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, het verkeer daarvan en de controles daarop, gehouden is tot betaling van accijnzen;7° Voorfinanciering : het bedrag dat, ter financiering van de verwarmingstoelagen in de winter van 2004-2005, door de accijnsplichtige ondernemingen op 15 februari 2005 wordt gestort.De totaliteit van deze voorschotten bedraagt 17 miljoen euro; 8° Voorschot : het deel van de voorfinanciering dat een accijnsplichtige onderneming in november 2004 vervroegd gestort heeft aan de Staat ter financiering van de verwarmingstoelagen.De totaliteit van de voorschotten gestort door de accijnsplichtige ondernemingen bedraagt 5 miljoen euro; 9° De financiële middelen : de gelden waarover het Verwarmingsfonds de beschikking krijgt door de voorfinancieringen en de bijdragen die gestort worden door de accijnsplichtige ondernemingen ter financiering van de netto reële kost van de verwarmingstoelagen. HOOFDSTUK 2. - Taakstelling, financiering en erkenning van het Sociaal Stookoliefonds Afdeling 1. - Taakstelling van het Verwarmingsfonds
Art. 2.De Minister erkent, onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 11 en 12 van dit besluit, het Verwarmingsfonds.
Art. 3.§ 1. Het Verwarmingsfonds heeft als taken : 1° de inning en het beheer van de bijdragen nodig ter financiering van de reële netto kost van de verwarmingstoelagen als bepaald in § 2 van dit artikel;2° het verifiëren van de kostenstaten en boekhoudkundige staten overgemaakt door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van de toepassing van het Sociaal Stookoliefonds;3° het voorzien van de openbare centra van maatschappelijk welzijn van de nodige financiële middelen voor het toekennen van de verwarmingstoelagen volgens de nadere regels bepaald in de artikelen 213 en 214 van de programmawet van 27 december 2004;4° het verzorgen van de publiciteit met betrekking tot het bestaan en de toekenningvoorwaarden van de verwarmingstoelagen. § 2. De reële netto kost van de verwarmingstoelagen behelst 1° de bedragen van de verwarmingstoelagen die door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn aan de verbruikers worden toegekend;2° de werkingskosten toegekend aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;3° de beheerskosten van het Verwarmingsfonds voor zijn werking. De beheerskosten van het Verwarmingsfonds zullen jaarlijks bepaald worden door de raad van bestuur met vetorecht van de regeringscommissaris Afdeling 2. - Financiering van het Verwarmingsfonds
Art. 4.Ter financiering van de reële netto kost van de verwarmingstoelagen zijn de accijnsplichtige ondernemingen gehouden een bijdrage te storten aan het Verwarmingsfonds.
Art. 5.De bijdrage op de aardolieproducten aangewend voor verwarming ten laste van de verbruikers van deze producten die, ten voordele van het Verwarmingsfonds, door de accijnsplichtige ondernemingen wordt geïnd bedraagt : a) Voor gasolie-verwarming (GN-code 27 10 19 41, 45 en 49) : 0,0016 euro per liter brandstof die in verbruik wordt gesteld of waarvan een tekort wordt vastgesteld;b) Voor lamppetroleum (GN-code 27 10 19 25) : 0,0016 euro per liter brandstof die in verbruik wordt gesteld of waarvan een tekort wordt vastgesteld;c) Voor propaan (GN-code 27 11 12 19) : 0,0010 euro per liter (0,00196 euro/kg) brandstof die in verbruik wordt gesteld of waarvan een tekort wordt vastgesteld. De verwijzingen in dit lid naar de codes van de gecombineerde nomenclatuur hebben betrekking op de gecombineerde nomenclatuur van toepassing op 1 januari 2003 van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschap.
Aardolieproducten die onder de opgesomde GN-codes vallen, maar niet worden aangewend als verwarmingsbrandstof kunnen vrijgesteld worden van de bijdrage mits voorlegging van afdoend bewijs aan de Algemene directie en mits akkoord van de Algemene directie.
Art. 6.Deze bijdrage wordt voor alle aardolieproducten aangewend voor verwarming voor de eerste maal van toepassing bij de eerste daling van de maximumprijs van gasolie-verwarming na het van kracht worden van dit besluit.
Ze blijft van kracht zolang de financiële middelen van het Verwarmingsfonds en de OCMW's, een maximumdrempel van 40 miljoen euro niet bereikt hebben.
Wanneer de financiële middelen waarover het Verwarmingsfonds en de OCMW's in het kader van de wet en dit besluit op een gegeven tijdstip beschikken een maximumdrempel van 40 miljoen euro bereiken wordt de bijdrage op de aardolieproducten vermeld in artikel 5 gelijk aan 0 euro/liter en dit tot op het ogenblik waarop de financiële middelen van het Verwarmingsfonds een minimumdrempel van 22 miljoen euro bereiken.
Eens de minimumdrempel bereikt, worden deze bijdragen gelijk aan de bijdragen vermeld in artikel 5 en dit tot de financiële middelen van het Verwarmingsfonds terug de 40 miljoen euro bereiken.
De Minister zal, indien nodig, de praktische modaliteiten bepalen om te vermijden dat deze minimum- en maximumdrempels overschreden worden.
Art. 7.§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 13, 2°, betekent het Verwarmingsfonds of een door hem aangestelde instantie de accijnsplichtige ondernemingen, uiterlijk op de laatste werkdag van de derde maand volgend op ieder kwartaal, welke stortingen zij krachtens dit besluit verschuldigd zijn en dit op basis van de in de loop van dat kwartaal ter verbruik aangeboden hoeveelheden aardolieproducten bepaald in artikel 5 zoals deze zijn vastgesteld in het kader van het accijnsstelsel van de minerale oliën. § 2. Daartoe vermeldt het Fonds voor de analyse van aardolieproducten op basis van de gegevens waarover het beschikt, uiterlijk op de 15e werkdag van de derde maand die volgt op een kwartaal aan het Verwarmingsfonds de hoeveelheden die iedere accijnsplichtige onderneming in de loop van dat kwartaal in verbruik heeft gesteld. § 3. De bijdragen worden uiterlijk op de laatste werkdag van de maand volgend op de betekening bedoeld in § 1 betaald.
De accijnsplichtige onderneming beschikt over een termijn van één maand, ter rekenen vanaf de datum van ontvangst van de betekening bedoeld in § 1, om per aangetekend schrijven bij de Algemene directie bezwaar aan te tekenen tegen het betekende bedrag.
Bezwaren die aangetekend worden na het verstrijken van de termijn bedoeld in vorig lid, of die betrekking hebben op een verschil kleiner of gelijk aan vijfentwintig euro, zijn niet ontvankelijk.
De Algemene directie doet over het aangetekende bezwaar uitspraak binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar. Bij gebreke van uitspraak binnen de voornoemde termijn, wordt het bezwaar geacht stilzwijgend te zijn afgewezen. § 4. De accijnsplichtige ondernemingen moeten de betekende bedragen aanzuiveren door storting op de ontvangstrekening van het Verwarmingsfonds, binnen de termijn vastgelegd in § 3.
Art. 8.De bijdragen zullen verrekend worden via de Programmaovereenkomst betreffende de regeling van de verkoopprijzen van de aardolieproducten.
Art. 9.De bijdragen worden verplicht gefactureerd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die de producten bedoeld in artikel 5 koopt in België. In het geval dat de producten worden geleverd aan personen die deze zelf niet verbruiken, zullen deze personen de bijdragen verder doorfactureren tot op het ogenblik waarop de bijdragen worden gefactureerd aan de finale consument.
De factuur bevat de vermelding dat in de factuurprijs de bijdrage voor het Verwarmingsfonds inbegrepen is Voor propaan wordt de bijdrage uitgedrukt in euro/ton op het ogenblik waarop in verbruik wordt gesteld en wordt de bijdrage verder in de distributieketen vermeld in euro/liter.
Art. 10.Het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten deelt aan het Verwarmingsfonds, op zijn verzoek, alle noodzakelijke gegevens mee waarover het beschikt die moeten toelaten te onderzoeken of de accijnsplichtige ondernemingen aan de verplichting bedoeld in artikel 4 voldoen. Afdeling 3. - Erkenning en verplichtingen van het Verwarmingsfonds
Subafdeling 1. - Erkenning van het Verwarmingsfonds
Art. 11.De erkenning van het Verwarmingsfonds kan door de Minister enkel worden toegekend aan een rechtspersoon die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° opgericht zijn als een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;2° stichtende leden hebben die in hun globaliteit voor 60% representatief zijn voor de distributie van de aardolieproducten bepaald in artikel 5;3° als uitsluitend statutair doel hebben : de uitvoering van de opdracht omschreven in artikel 3, § 1, volgens de modaliteiten voorzien in de wet en dit besluit;4° de bestuurders van de rechtspersoon en de personen die de rechtspersoon kunnen verbinden dienen hun burgerlijke en politieke rechten te bezitten;5° over de nodige middelen beschikken om, voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 4 en 21, de volbrenging van zijn opdracht voor te bereiden en zijn initiële werkingskosten te dekken;6° De raad van bestuur wordt aangevuld met : - Drie vertegenwoordigers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die zetelen als waarnemer in de raad van bestuur; - Eén vertegenwoordiger van de Algemene directie die zetelt als waarnemer in de raad van bestuur; - Eén vertegenwoordiger van de Programmatorische Overheidsdienst Sociale Integratie die zetelt als waarnemer in de raad van bestuur; - Eén regeringscommissaris, aangeduid door de Minister, die zetelt in de raad van bestuur als waarnemer, met uitzondering van hetgeen bepaald is in artikel 14, § 3. 7° De leden van de raad van bestuur zijn tewerkgesteld door de betrokken beroepsorganisaties of zijn afgevaardigd door ondernemingen die lid zijn van deze organisaties.
Art. 12.§ 1. De aanvraag tot het bekomen van een erkenning moet per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs in 3 exemplaren worden ingediend bij de Minister. § 2. De aanvraag bevat de volgende informatie : 1° een kopij van de in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde statuten;2° een ondernemingsplan en begroting voor het eerste werkingsjaar dat onder meer de volgende gegevens bevat : - De inningwijzen van de bijdrage; - Een financieel plan; - De wijzen van toewijzing van de inkomsten bestemd voor de werking van het te erkennen Fonds, onder meer de opbouw van reserves; - Een schatting van de beheerskosten; - Een inzicht in de wijze van belegging. § 3. De Minister beslist binnen de 3 maand na ontvangst van de aanvraag. Bij ontstentenis van een beslissing binnen deze termijn wordt de aanvraag geacht stilzwijgend verkregen te zijn voor een periode van 5 jaar. In dat geval is het Verwarmingsfonds gehouden zich te gedragen naar de gegevens van het aanvraagdossier tot erkenning en naar de bepalingen van de wet en van dit besluit Indien het aanvraagdossier onvolledig is, of indien het niet alle punten vermeld in §§ 1 en 2 bevat of indien de Minister bijkomende informatie vraagt, wordt deze termijn geschorst tot op het ogenblik dat de Minister, per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, de aanvrager meedeelt dat het dossier volledig is of de verstrekte informatie voldoende is Bij ontstentenis van een aangetekend schrijven binnen de drie maanden na antwoord van het Verwarmingsfonds, wordt het dossier geacht stilzwijgend volledig te zijn of dat de informatie voldoende is § 4. De erkenning wordt verleend voor een periode van 5 jaar en is hernieuwbaar.
Een dossier tot verlenging van de erkenning wordt bij de Minister ingediend ten minste 9 maanden voorafgaand aan de einddatum van de voorgaande erkenning. De Minister beslist binnen de 3 maand na ontvangst van de hernieuwingsaanvraag. Bij ontstentenis van een beslissing binnen deze termijn wordt de hernieuwing geacht stilzwijgend verkregen te zijn.
De beslissing tot erkenning of hernieuwing van de erkenning wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Subafdeling 2. - Verplichtingen van het Verwarmingfonds
Art. 13.Het Verwarmingsfonds is gehouden tot : 1° het voldoen aan de voorwaarden van de erkenning;2° het innen van de bijdragen van de accijnsplichtige ondernemingen op niet discriminerende en niet geïndividualiseerde wijze, teneinde de reële netto kost van de verwarmingstoelagen te dekken; Het Verwarmingsfonds kan hiertoe een beroep doen op de diensten van een gemandateerd bedrijfsrevisor, op de Algemene directie die gebruik kan maken van de gegevens van het Fonds voor de analyse van aardolieproducten of beide. De Algemene directie kan voor de door haar geleverde diensten aan het Verwarmingsfonds een onkostenvergoeding aanrekenen Desgevallend maakt deze onkostenvergoeding het voorwerp uit van een overeenkomst tussen het Verwarmingsfonds en de Belgische Staat : 3° het ter beschikking stellen van de voorschotten, de saldi van de voorschotten en het bedrag voor de werkingskosten aan de uitkerende openbare centra voor maatschappelijk welzijn volgens de modaliteiten bepaald in de wet;4° het maken van publiciteit voor het bestaan en de toekenningvoorwaarden van de verwar-mingstoelagen;5° het beleggen van de financiële middelen als een goede huisvader en op een correcte en niet-speculatieve wijze;6° het respecteren van het verbod om de financiële middelen door middel van beleggingsportefeuilles beheerd door derden te beheren; 7 ° het aanwenden van de interesten op de financiële middelen waarover het beschikt louter en alleen voor het vervullen van de taken bepaald in artikel 3, § 1; 8 ° het meedelen op kwartaalbasis van de financiële middelen waarover het beschikt aan de Algemene directie; 9 ° het aanstellen van bedrijfsrevisoren voor de controle van de inning van de verplichte bijdragen, alsmede de controle van de balans en jaarrekening van het Verwarmingsfonds, 10 ° het jaarlijks neerleggen bij de Minister van de balansen en resultaatsrekeningen van het voorbije jaar en de begroting voor het volgende jaar, binnen de termijnen bepaald door en in de vorm voorgeschreven door de Minister; 11 ° het meedelen aan de Minister van elke wijziging van de statuten, samenstelling van de algemene vergadering of de raad van bestuur Afdeling 4. - Controle van het Verwarmingsfonds
Art. 14.§ 1. Het Verwarmingsfonds staat onder de controlebevoegdheid van de Minister. Deze controle wordt uitgeoefend door bemiddeling van een regeringscommissaris.
De Koning stelt de bezoldiging vast van de regeringscommissaris. Die bezoldiging is ten laste van het Verwarmingsfonds. § 2. De regeringscommissaris waakt over de naleving van de van kracht zijnde wet en de statuten van het Verwarmingsfonds. § 3. De regeringscommissaris wordt uitgenodigd op alle vergaderingen van de raad van bestuur en heeft er, met uitzondering van zijn vetorecht ter goedkeuring van de beheerskosten, een raadgevende stem.
De regeringscommissaris ontvangt de volledige agenda alsmede elk bijbehorend document, uiterlijk vijf werkdagen voor de datum van de vergaderingen, behoudens met redenen omklede buitengewone omstandigheden. De regeringscommissaris ontvangt de notulen van de vergaderingen van de raad van bestuur.
De regeringscommissaris kan te allen tijde ter plaatse inzage nemen van de boeken, brieven, notulen en in het algemeen, van alle documenten en geschriften van het Verwarmingsfonds. Hij kan van de leden en voorzitter van de raad van bestuur, van de algemeen directeur, van de leden van de directie en de aangestelden van het Verwarmingsfonds alle verduidelijkingen en inlichtingen vorderen en alle verificaties verrichten die hij nodig acht voor de uitvoering van zijn mandaat.
Het Verwarmingsfonds stelt ter beschikking van de regeringscommissaris de menselijke en materiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van zijn mandaat. De Minister kan, indien hij zulks nuttig acht, de regeringscommissaris laten bijstaan door deskundigen, wier bezoldiging ten laste is van het Verwarmingsfonds. § 4. De regeringscommissaris kan binnen een termijn van zes werkdagen beroep aantekenen bij de Minister aan wie hij verslag uitbrengt tegen elke beslissing van organen van het Verwarmingsfonds, die hij strijdig acht met de wet of met de statuten van het Verwarmingsfonds. Dit beroep is eveneens mogelijk tegen elke beslissing die erop gericht is taken die het Verwarmingsfonds zelf kan uitvoeren, toe te wijzen aan derden.
De termijn om een beroep in te stellen tegen de raad van bestuur gaat in de dag van de vergadering waarop de beslissing werd genomen, voor zover de regeringscommissaris daarop regelmatig was uitgenodigd en in het tegenovergestelde geval, de dag waarop de beslissing aan hem werd betekend of, bij gebrek daaraan, de dag waarop hij van de beslissing kennis heeft gekregen. Voor de andere beslissingen van de organen van het Verwarmingsfonds gaat die termijn in vanaf de betekening van de beslissing aan de regeringscommissaris of, zoniet vanaf de dag waarop hij van de beslissing kennis heeft gekregen.
Het beroep is opschortend.
Elk beroep van de regeringscommissaris wordt dezelfde dag bij aangetekend schrijven medegedeeld aan de voorzitter van de raad van bestuur, aan de algemeen directeur en aan de Minister. § 5. Binnen een termijn van twintig werkdagen, ingaand dezelfde dag als de in § 4 bedoelde termijn, betekent de Minister aan de voorzitter van de raad van bestuur en aan de algemeen directeur, de nietigverklaring van de beslissing.
Bij ontstentenis van een beslissing binnen de in het vorige lid bedoelde termijn, krijgt de beslissing van het Verwarmingsfonds een definitief karakter. § 6. Elk jaar brengt de raad van bestuur verslag uit bij de Minister over de uitvoering door het Verwarmingsfonds van zijn taken. § 7. Wanneer de naleving van de wet of van de statuten van het Verwarmingsfonds dit vereist, kan de Minister of de regeringscommissaris het bevoegde bestuursorgaan verplichten om, binnen de door hem gestelde termijn, te beraadslagen over iedere door hem bepaalde aangelegenheid. HOOFDSTUK III. - Toezicht, schorsing en opheffing van de erkenning, administratieve geldboetes Afdeling 1. - Toezicht
Art. 15.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de door de Minister gemachtigde ambtenaren van de Algemene Directie belast met het toezicht op de bepalingen van huidig besluit. Afdeling 2. - Schorsing en opheffing van de erkenning
Art. 16.§ 1. In geval één van de verplichtingen voorzien in artikel 13 niet wordt nagekomen, kan de Minister per aangetekend schrijven een waarschuwing richten aan het Verwarmingsfonds. § 2. De Minister kan overgaan tot schorsing of opheffing van de erkenning van het Verwarmingsfonds indien 1° geen voldoende gevolg aan de eerste waarschuwing werd gegeven;2° het Verwarmingsfonds niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen opgesomd in artikel 13;3° het Verwarmingsfonds niet handelt overeenkomstig de wet, de uitvoeringsbesluiten of haar statuten;4° afwending van gelden wordt vastgesteld. De erkenning kan alleen geschorst of opgeheven worden indien de vertegenwoordiger(s) van het Verwarmingsfonds door de Minister voorafgaandelijk werd(en) gehoord. § 3. Indien de erkenning van het Verwarmingsfonds wordt opgeheven, kan de Minister alle passende maatregelen nemen ter vrijwaring van de rechten van de accijnsplichtige ondernemingen, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verbruikers of andere benadeelden.
Ingeval de erkenning wordt opgeschort, wordt de bijdrageplicht bedoeld in de artikelen 4, 5 en 24 van huidig besluit opgeschort.
Ingeval de erkenning wordt opgeheven, wordt de bijdrageplicht bedoeld in de artikelen 4, 5 en 24 van huidig besluit opgeheven.
Van de opschorting en opheffing wordt onverwijld in het Belgisch Staatsblad melding gemaakt. § 4. Na opheffing van de erkenning van het Verwarmingsfonds komen de financiële middelen toe aan de Staat of, in geval van de erkenning van een nieuw Fonds, aan het nieuwe Fonds. Afdeling 3. - Administratieve geldboetes
Art. 17.Indien het Verwarmingsfonds de verplichtingen bedoeld in artikel 13 niet naleeft, dan kunnen de personen vermeld in artikel 15, op basis van de beschikbare gegevens, een administratieve geldboete opleggen waarvan het bedrag niet hoger kan zijn dan 25.000 euro
Art. 18.De administratieve geldboete dient te worden voldaan binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de dag van de betekening van de beslissing die de administratieve geldboete oplegt
Art. 19.De opbrengst van de administratieve geldboete komt toe aan de Staat. HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen
Art. 20.Worden bestraft met een gevangenisstraf van één week tot twee maanden en met een geldboete van tien maal de ontdoken bijdrage, met een minimum van 250 euro, of met één van deze straffen alleen : zij die de bepalingen van de artikelen 4, 21 en 24, § 1, overtreden. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen Voorfinanciering van het Verwarmingsfonds
Art. 21.§ 1. Ter financiering van de verwarmingstoelagen toegekend tijdens de winter van 2004-2005 storten de accijnsplichtige ondernemingen die de producten bedoeld in artikel 5 in 2003 in verbruik hebben gesteld op 15 februari 2005 voorfinancieringen voor een totaal bedrag van 17 miljoen euro aan het Verwarmingsfonds. § 2. Het aandeel van elke individuele accijnsplichtige onderneming is in verhouding tot het volume producten bedoeld in artikel 5 dat zij in de loop van het jaar 2003 in verbruik heeft gesteld of waarvan tekorten zijn vastgesteld.
Art. 22.§ 1. De hoeveelheden bedoeld in artikel 21, § 2, worden door Algemene directie aan de accijnsplichtige onderneming betekend § 2. De accijnsplichtige onderneming beschikt over een termijn van één week, ter rekenen vanaf de datum van ontvangst van de betekening bedoeld in § 1, om per aangetekend schrijven bij de Algemene directie bezwaar aan te tekenen tegen het betekende bedrag.
Bezwaren die aangetekend worden na het verstrijken van de termijn bedoeld in vorig lid, of die betrekking hebben op een verschil kleiner of gelijk aan vijfentwintig euro, zijn niet ontvankelijk.
De Algemene directie doet over het aangetekende bezwaar uitspraak binnen een termijn van één week, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaar. Bij gebreke van uitspraak binnen de voornoemde termijn, wordt het bezwaar geacht stilzwijgend te zijn afgewezen.
Art. 23.Accijnsplichtige ondernemingen, die deel hebben genomen aan het voorschot bedoeld in artikel 1, 8°, brengen hun aandeel in dit voorschot in mindering van de door hen te betalen voorfinanciering
Art. 24.§ 1. Ter recuperatie van de voorfinanciering van 17 miljoen wordt een bijdrage gelegd op de aardolieproducten bedoeld in artikel 5.
Deze bijdrage bedraagt : a) Voor gasolie-verwarming (GN-code 27 10 19 41, 45 en 49) : 0,0028 euro per liter brandstof die in verbruik wordt gesteld of waarvan een tekort wordt vastgesteld;b) Voor lampetroleum (GN-code 27 10 19 25) : 0,0028 euro per liter brandstof die in verbruik wordt gesteld of waarvan een tekort wordt vastgesteld;c) Voor propaan (GN-code 27 11 12 19) : 0,0017 euro per liter (0,00333 euro/kg) brandstof die in verbruik wordt gesteld of waarvan een tekort wordt vastgesteld. De verwijzingen in deze paragraaf naar de codes van de gecombineerde nomenclatuur hebben betrekking op de gecombineerde nomenclatuur van toepassing op 1 januari 2003 van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschap.
Aardolieproducten die onder de opgesomde GN-codes vallen, maar niet worden aangewend als verwarmingsbrandstof kunnen vrijgesteld worden van de bijdrage mits voorlegging van afdoend bewijs aan de Algemene directie en mits akkoord van de Algemene directie. § 2. Deze bijdragen worden geheven vanaf 1 maart 2005 en vervallen één jaar na hun van kracht wording. § 3. De accijnplichtige onderneming houdt een boekhouding bij die toelaat om na afloop van de periode bedoeld in § 2 de totale bedragen vast te stellen die zij ontvangen heeft op basis van de in § 1 bedoelde bijdrage. Na afloop van de periode bedoeld in § 2. zal de accijnsplichtige onderneming elk overschot ten opzichte van haar Voorfinanciering aan het Verwarmingsfonds storten. Omgekeerd, zal elk tekort van de accijnsplichtige onderneming ten opzichte van haar Voorfinanciering na afloop van de periode bedoeld in § 2. aan haar terugbetaald worden door het Verwarmingsfonds.
De Algemene directie verstrekt het Verwarmingsfonds voor deze afrekening alle noodzakelijke gegevens.
Art. 25.De bijdragen zullen voor de periode vastgesteld in § 2 verrekend worden via de Programmaovereenkomst betreffende de regeling van de verkoopprijzen van de aardolieproducten.
Art. 26.De bijdragen worden verplicht gefactureerd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die de producten bedoeld in artikel 5 koopt in België. In het geval dat de producten worden geleverd aan personen die deze zelf niet verbruiken, zullen deze personen de bijdragen verder doorfactureren tot op het ogenblik waarop de bijdragen worden gefactureerd aan de finale consument.
De factuur bevat de vermelding dat in de factuurprijs de bijdrage voor het Verwarmingsfonds inbegrepen is Voor propaan wordt de bijdrage uitgedrukt in euro/ton op het ogenblik waarop in verbruik wordt gesteld en wordt de bijdrage verder in de distributieketen vermeld in euro/liter.
Art. 27.Tot op het moment van publicatie van de ministeriële erkenning van het Verwarmingsfonds worden de bijdragen bedoeld in de artikels 4, 21, § 1 en. 24, § 1, door de accijnsplichtige ondernemingen gestort op een ontvangstenrekening van de Algemene directie. De Algemene directie vervult de taken gedefinieerd in artikel 3, § 1, 1°, 2° en 3°. De Programmatorische Overheidsdienst Sociale Integratie verzorgt in deze periode de taak bedoeld in artikel 3, § 1, 4°. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 28.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 29.Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse handel en Wetenschapsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 januari 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN .