Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 januari 2003
gepubliceerd op 09 april 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk, betreffende het brugpensioen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012015
pub.
09/04/2003
prom.
20/01/2003
ELI
eli/besluit/2003/01/20/2003012015/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk, betreffende het brugpensioen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk, betreffende het brugpensioen, met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 januari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.

Bijlage Paritair Subcomité voor het marokijnwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001 Brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 28 september 2001 onder het nummer 58916/CO/128.03)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters, hierna genoemd « werklieden », van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk.

A . Rechthebbenden

Art. 2.Hebben recht op een aanvullende vergoeding bij brugpensioen ten laste van hun werkgever, de werklieden die : 1. tenminste de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt tijdens de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst;2. voldoen aan de terzake geldende voorwaarden voorzien in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen (Belgisch Staatsblad van 11 december 1992);3. ontslagen worden, behoudens wegens dringende reden zoals bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978).

Art. 3.§ 1. Vooraleer over te gaan tot het ontslag voorzien in artikel 2, pleegt de werkgever overleg met de betrokken werklieden en wint hij het advies in van de syndicale afvaardiging of bij ontstentenis daarvan, van de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties. § 2. De betekening van de opzegging geschiedt binnen de zeven kalenderdagen volgend op het tijdens voormeld overleg getroffen gemeenschappelijk besluit. § 3. De werkgevers verbinden zich ertoe geen systematische oppositie te voeren tegen de vraag voor het toepassen van het brugpensioen.

Indien zich dergelijke gevallen voordoen worden deze op vraag van de meest gerede partij onderworpen aan het oordeel van het verzoeningsbureau van het paritair subcomité.

Art. 4.Het brugpensioen gaat in op het einde van de opzegtermijn voorzien door de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten tot en met de maand waarin de bruggepensioneerde arbeider de leeftijd heeft bereikt waarop zijn rustpensioen ingaat.

Het brugpensioen neemt eveneens een einde op het moment van het overlijden van de rechthebbende.

B . Bedrag en uitkering

Art. 5.§ 1. De aanvullende vergoeding bij brugpensioen is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Het nettoreferteloon is gelijk aan het brutomaandloon zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen en de fiscale inhouding. § 3. Het brutoloon wordt als volgt bepaald : 1. Het omvat de contractuele premies welke rechtstreeks zijn gebonden aan de door de werklieden verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt. Het omvat ook de voordelen in natura welke aan inhoudingen voor sociale zekerheid zijn onderworpen. Daarentegen worden de premies of vergoedingen welke als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen. 2. Voor de per maand betaalde werklieden wordt het loon verdiend in de refertemaand, bepaald in punt 6 van deze paragraaf, als brutoloon beschouwd.3. Voor de werklieden die niet per maand worden betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon.Het normale uurloon wordt bekomen door het loon van de normale arbeidsprestaties van de in punt 6 van deze paragraaf bepaalde refertemaand te delen door het aantal normale arbeidsuren welke tijdens deze periode werden verricht. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren dat is bepaald bij de wekelijkse arbeidsregeling van de werklieden; dit product vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon. 4. Het brutoloon van de werklieden die gedurende de ganse refertemaand niet hebben gewerkt, wordt berekend alsof zij aanwezig waren geweest op alle arbeidsdagen welke in de beschouwde maand vallen.Indien werklieden, krachtens de bepalingen van hun arbeidsovereenkomst slechts gedurende een gedeelte van de refertemaand moeten werken en zij al die tijd niet hebben gewerkt, wordt hun brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen, dat in hun arbeidsovereenkomst is vastgesteld. 5. Het door de werklieden verdiende brutoloon, ongeacht of zij per maand of op een andere wijze worden betaald, wordt vermeerderd met een twaalfde van het totaal van de contractuele premies met uitzondering van de eindejaarspremie, en van de veranderlijke bezoldigingen waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door hun in de loop van de twaalf maanden welke aan het ontslag voorafgaan afzonderlijk werden ontvangen.6. Tijdens het in artikel 3 bedoeld overleg wordt tevens in het gemeenschappelijk besluit bepaald met welke refertemaand rekening moet worden gehouden.Indien geen refertemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand, welke de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen. 7. Het netto referteloon wordt tot het hogere honderdtal afgerond. § 4. Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoeding bij brugpensioen voorzien in § 1 van artikel 5 wordt gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten welke van toepassing zijn in de sector van het huiden- en lederbedrijf en de vervangingsproducten, zoals vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 januari 1969, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor het huiden- en lederbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen en uitkeringen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen in de ondernemingen welke ressorteren onder dit paritair comité, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 juni 1969, respectievelijk algemeen verbindend verklaard bij de koninklijke besluiten van 27 mei 1969 en 22 oktober 1969. § 5. Het bedrag van deze vergoedingen wordt daarenboven elk jaar op 1 januari door de Nationale Arbeidsraad herzien, in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen. § 6. Voor de werklieden die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden, wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht, rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop zij in het stelsel treden; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing.

Art. 6.De aanvullende vergoeding bij brugpensioen wordt uitgekeerd aan de rechthebbende op het tijdstip van de normale loonuitbetaling in de loop van de maand volgend op de maand waarop hij recht heeft op de werkloosheidsuitkering.

De uitkering van de aanvullende vergoeding bij brugpensioen kan afhankelijk gesteld worden van de voorlegging van een bewijskrachtig document waaruit blijkt dat de betrokkene werkloosheidsuitkering heeft ontvangen.

C . Geldigheid

Art. 7.De bepalingen inzake brugpensioen hebben uitwerking met ingang van 1 juni 2001 en treden buiten werking op 31 mei 2003.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 20 januari 2003.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^