gepubliceerd op 05 maart 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling
20 FEBRUARI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het artikel 107 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964;
Gelet op de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 29 januari 2004;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de hoogdringendheid;
Overwegende dat het koninklijk besluit van 23 oktober 1978 tot oprichting van een Hoge Raad voor Penitentiair Beleid werd opgeheven bij koninklijk besluit van 4 april 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen;
Overwegende dat door de afschaffing van de Hoge Raad voor Penitentiair Beleid niet meer kan worden overgegaan tot de selectie en de evaluatie van assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;
Overwegende dat de samenstelling van het selectiecomité en van het evaluatiecollege bijgevolg gewijzigd dient te worden;
Overwegende dat dringend dient te worden overgegaan tot een nieuw wervingsexamen aangezien het potentieel aan kandidaat-assessoren in de wervingsreserves gering is;
Overwegende dat de evaluatieprocedure, ingesteld bij koninklijk besluit van 10 augustus 1998, niet beantwoordde aan de noodwendigheden van de praktijk; dat voor een correcte evaluatie van de assessor de voorzitter van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling beter geplaatst is zich om zich over de bekwaamheden van de assessoren uit te spreken; dat het noodzakelijk is om een beroepsmogelijkheid in te stellen tegen een ongunstige evaluatie;
Overwegende dat de hernieuwing van de aanwijzing van de assessoren van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling na een termijn van drie jaar afhankelijk is van een evaluatie die tot de vermelding « goed » moet leiden;
Overwegende dat deze evaluatieprocedure ten aanzien van een aantal assessoren dringend een aanvang moet nemen;
Overwegende tenslotte dat deze evaluatieprocedure tijdig moet worden beëindigd om de continuïteit van de werking van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling te garanderen;
Op de voordracht van onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de aanwijzingsprocedure en de evaluatie van de assessoren en hun plaatsvervangers in de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.Een selectiecomité onder het voorzitterschap van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid wordt ingesteld. »
Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 2.Het selectiecomité is samengesteld uit 4 leden : - de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid of zijn afgevaardigde, Voorzitter; - één door de Minister van Justitie aangewezen magistraat van de zetel; - één lid van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen door en uit haar midden aangewezen, met uitzondering van deze die uitsluitend licentiaat of doctor in de rechten zijn of die lid zijn van een commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling; - één personeelslid van de dienst P&O van de FOD Justitie met ten minste een graad van adviseur, aangewezen door de voorzitter van het Directiecomité. »
Art. 3.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden het tweede en derde lid opgeheven.
Art. 4.In artikel 11 van hetzelfde besluit wordt de tweede zin vervangen als volgt : « De evaluatie gebeurt op basis van de volgende criteria : - zin voor synthese en analyse; - bekwaamheid tot een evenwichtige besluitvorming, rekening houdend met alle elementen van de zaak; - heldere mondelinge vaardigheid; - heldere schriftelijke vaardigheid; - zin voor samenwerking in een team; - bereidheid tot overleg; - aanpassingsvermogen en organisatietalent in verband met de talrijke verplaatsingen naar de verschillende inrichtingen. »
Art. 5.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 12.De evaluatie gebeurt door de voorzitter van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling waarvan de geëvalueerde assessor deel uitmaakt of, indien nodig, door zijn vervanger.
De evaluatieprocedure begint zes maanden vóór het verstrijken van elke termijn waarvoor de assessor aangewezen is.
Ze wordt voorafgegaan door een functioneringsgesprek met de geëvalueerde.
Vier maanden vóór het verstrijken van de aanwijzingstermijn deelt de voorzitter van de commissie zijn evaluatie mee aan de betrokken assessor, tegen gedagtekend ontvangstbewijs of door middel van een bij de post aangetekende brief met ontvangstbewijs, alsook aan de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied waarbinnen de commissie waarvan de assessor deel uitmaakt is ingesteld. »
Art. 6.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 13.§ 1. Er wordt een evaluatiecollege ingesteld per rechtsgebied van hof van beroep.
Elk college bestaat uit : 1° de eerste voorzitter van het hof van beroep van het rechtsgebied waarbinnen de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling is ingesteld waarvan de geëvalueerde deel uitmaakt, of de vervanger die hij aanwijst;2° de magistraat van de zetel van een rechtbank van eerste aanleg, aangewezen door de in 1° vermelde eerste voorzitter en behorende tot dezelfde taalrol als de geëvalueerde.De eerste voorzitter wijst hem eveneens een plaatsvervanger toe; 3° een lid van de dienst P&O van de FOD Justitie, met ten minste een graad van adviseur en behorende tot dezelfde taalrol als de geëvalueerde.De voorzitter van het Directiecomité van de FOD Justitie wijst een lid aan van de Franstalige taalrol en een lid van de Nederlandstalige rol.
Het college wordt voorgezeten door de eerste voorzitter van het hof van beroep.
Elke voorzitter wijst een secretaris aan voor het evaluatiecollege dat hij voorzit. § 2. Wanneer de evaluatie door de voorzitter of zijn plaatsvervanger tot een vermelding "onvoldoende" leidt, kan de assessor binnen een termijn van tien kalenderdagen vanaf de dag van de kennisgeving van de evaluatie of vanaf de ontvangst van de aangetekende brief, door middel van een bij de post aangetekend schrijven een beroep indienen bij de voorzitter van het evaluatiecollege waarvan hij afhangt, waarin hij de beweegredenen uiteenzet waarom hij beroep aantekent tegen de vermelding onvoldoende. » Tegelijkertijd zendt hij een afschrift van zijn beroep naar de voorzitter van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling waarvan hij afhangt, door middel van een bij de post aangetekende brief. § 3. Na de voorzitter van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling die de vermelding "onvoldoende" heeft gegeven en de assessor die het beroep heeft ingediend te hebben gehoord, zal het evaluatiecollege een definitieve evaluatie opstellen binnen vijftien werkdagen vanaf de datum van ontvangst van het beroep.
Het evaluatiecollege kan beslissen nog andere personen te horen.
Alle personen die het college moet horen of wenst te horen zullen worden opgeroepen minstens acht werkdagen voor de verschijning, door middel van een bij de post aangetekende brief met ontvangstbewijs.
Het college beslist bij meerderheid van stemmen.
De beslissing van het evaluatiecollege wordt aan de betrokken assessor bezorgd door middel van een bij de post aangetekende brief met ontvangstbewijs en aan de voorzitter van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling waarvan de geëvalueerde assessor deel uitmaakt. »
Art. 7.In artikel 14 van hetzelfde besluit wordt voor het eerste lid het volgend lid toegevoegd : « Zodra de evaluatiebeslissing definitief is geworden, bezorgt de eerste voorzitter van het hof van beroep een afschrift van de beslissing aan de Minister van Justitie en aan de voorzitter van het Selectiecomité ingesteld bij artikel 1. »
Art. 8.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9.De termijnen voorzien in artikel 4 zijn niet van toepassing op de assessoren wier aanwijzing verstrijkt binnen een termijn korter dan zes maanden, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.
In deze gevallen neemt de evaluatieprocedure zo snel mogelijk aanvang, zodat de beslissing genomen wordt voor de vervaldatum van de aanwijzing.
Art. 10.Onze Minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 februari 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX