gepubliceerd op 30 juli 2008
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juli 2007, gesloten in het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk en de handschoennijverheid, betreffende de arbeidsvoorwaarden
19 MAART 2008. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juli 2007, gesloten in het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk en de handschoennijverheid, betreffende de arbeidsvoorwaarden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk en de handschoennijverheid;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juli 2007, gesloten in het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk en de handschoennijverheid, betreffende de arbeidsvoorwaarden.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 maart 2008.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, J. PIETTE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor het marokijnwerk en de handschoennijverheid Collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juli 2007 Arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 24 juli 2007 onder het nummer 83949/CO/128.03) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters, hierna aangeduid met "werklieden", tewerkgesteld in de ondernemingen van de handschoennijverheid die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het marokijnwerk en de handschoennijverheid.
Onder "handschoennijverheid" wordt verstaan : de handschoenmakerij in leder, snij- en naaiwerk inbegrepen; de vervangingsartikelen worden gelijkgesteld met lederartikelen voor zover een gelijkaardige beroepskennis is vereist. HOOFDSTUK II. - Lonen A. Vaststelling van de minimumlonen voor stukwerk
Art. 2.De minimumlonen voor stukwerk worden vanaf 1 april 2007 als volgt vastgesteld : I. Lonen voor het naaien : a) Het stikken : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld II.Lonen voor het snijden : a) Amadishandschoenen uit geborsteld, ondergedompeld, suède (geite-, lams-, gems-, doeskinleder), gelooid glacéleder (geite-, ree-, lams-, schapeleder) : De onderstaande tabel geeft de lonen per dozijn aan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1.Bovenstaande prijzen omvatten het schaven, het dopseren, het gereedsnijden van de handschoenstukken en het plaatsen van de "ridelle". 2. Voor de geschaafde huiden worden de voormelde lonen verlaagd met 17,5 pct.b) Amadishandschoenen uit twee delen : 1.Wanneer de huiden tenminste 50 pct. gehele handschoenen opleveren, wordt een verhoging met 30 pct. op al de hierboven aangegeven lonen toegepast. 2. Wanneer de huiden minder dan 50 pct.gehele handschoenen opleveren, wordt een verhoging met 50 pct. op al de hierboven aangegeven lonen toegepast. c) Amadishandschoenen uit pekari : De in II, a) voor de gelooide handschoenen voorziene bedragen zijn hier van toepassing, evenwel met een verhoging van 8,9355 EUR vanaf 1 april 2007.d) Herenhandschoenen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld e) Jongens en meisjeshandschoenen uit lams-, geitjes-, suède-, en gelooid leder : 35,9875 EUR.f) Het loon voor het maken van de vorken wordt vastgesteld op 10 pct. van het loon voor het snijden. g) Het loon voor het rechtmaken wordt eenvormig vastgesteld op : 3,0550 EUR.h) Het loon voor het afronden wordt eenvormig vastgesteld op : 3,4735 EUR.i) Het loon voor het zwarten wordt eenvormig vastgesteld op : 6,2805 EUR. B. Minimumuurlonen
Art. 3.a) Meerderjarige werklieden : de minimumuurlonen worden vastgesteld als volgt vanaf 1 april 2007 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) Minderjarige werklieden : Gelet op de opleidingsperiode van toepassing op jonge arbeiders en het vergemakkelijken van de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt, worden de minimumuurlonen van de aan het snijden, afronden, rechtmaken en zwarten tewerkgestelde minderjarige werklieden, aan de volgende percentages van de onder a), van dit artikel bepaalde lonen vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art.4. De minderjarige werkman heeft recht op het volledige loon dat voor het uitgevoerde werk is vastgesteld zodra hij de voor de uitoefening ervan vereiste bekwaamheid bezit, met dien verstande dat het loon voor het snijden wordt toegepast na drie jaar stage in de industrie en het loon van stanser na drie maanden leertijd.
Art. 5.De jongens en meisjes van 14 en 15 jaar, die regelmatig de leergangen aan een vakschool van de handschoenmakerij volgen, hebben recht op het voor de 16-jarige vastgestelde loon, zodra zij naar het tweede studiejaar gaan.
C. Conventionele verhoging
Art. 5bis.§ 1. De verhoging van de lonen in de loop van de jaren 2007-2008 omwille van collectieve loonsverhoging (zie § 2) en omwille van de indexaanpassingen wordt vastgelegd op 5 pct. Deze berekening gebeurt op het referte-uurloon van 10,60 EUR. § 2. Verhoging van 0,04 EUR per uur op 1 juli 2007 en van 0,03 EUR per uur op 1 juli 2008 voor de conventionele en de reële lonen. Dit komt overeen met een verhoging van 0,66 pct. op het referte-uurloon. § 3. Op 1 oktober 2008 gebeurt de volgende afrekening : 5 pct. - 0,66 pct. = 4,34 pct. - (som van de procentuele indexaties gedurende 2007-2008). Dit procentueel resultaat wordt vermenigvuldigd met het referte-uurloon van 10,60 EUR. Indien deze formule een positief resultaat geeft, worden op 1 oktober 2008 de conventionele en de reële lonen verhoogd met dit resultaat.
Indien deze formule een negatief resultaat geeft, worden op 1 oktober 2008 de conventionele en de reële lonen niet verder verhoogd. HOOFDSTUK III. - Vergoedingen voor bestaanszekerheid A. Vergoedingen bij werkloosheid
Art. 6.De werkgevers verbinden zich ertoe alle maatregelen te treffen om, zoveel mogelijk, werkloosheid te vermijden.
Art. 7.Wanneer het niet mogelijk is werkloosheid te vermijden, voeren de werkgevers een regeling van werkloosheid met beurtwisseling in.
Art. 8.De werkloos gestelde werklieden hebben recht op een bestaanszekerheidsvergoeding per dag onvrijwillige werkloosheid. Deze is nochtans niet verschuldigd wanneer de werkloosheid aan een geval van overmacht te wijten is.
Art. 9.Het dagelijks bedrag van deze vergoeding wordt vastgelegd overeenkomstig de volgende tabel vanaf 1 april 2007 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 10.De betaling van deze vergoeding valt ten laste van de werkgever.
Art. 11.De bestaanszekerheidsvergoeding is, per werkman, verschuldigd ten belope van maximum 70 dagen onvrijwillige werkloosheid per kalenderjaar.
Art. 12.Voor de werkman die in dienst is getreden bij een werkgever in de loop van het jaar, zijn de bestaanszekerheidsvergoedingen verschuldigd ten belope van het aantal dagen onvrijwillige werkloosheid in verhouding tot het aantal volle maanden tewerkstelling bij deze werkgever in de loop van de referteperiode.
Art. 13.De vergoedingen voor bestaanszekerheid worden betaald op de in de ondernemingen van kracht zijnde gebruikelijke betaaldag, op voorlegging van de stempelkaart van de werkloos gestelde werkman.
Zij worden door de werkgever op de individuele rekening van de werkman ingeschreven.
Bij elke betaling wordt aan de betrokkene een loonstrook overhandigd.
B. Ontslag in geval van noodzaak
Art. 14.De werkgevers verbinden zich ertoe, zoveel mogelijk, ontslag te vermijden.
Art. 15.Wanneer het blijkt dat er in een groep voortdurend werkloosheid is, wat op een teveel aan arbeidskrachten wijst, en voor zover de werkgever ze niet in een andere groep kan tewerkstellen, mogen de overtollige werklieden worden ontslagen. Alvorens tot dit ontslag over te gaan, laat de werkgever dit aan de ondernemingsraad weten of, bij ontstentenis ervan, aan de vakbondsafvaardiging of, wanneer er geen bestaat, aan de werkliedenafgevaardigden van de representatieve werknemersorganisaties.
Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de sociale en economische factoren, zoals de leeftijd van de werklieden, hun diensttijd, hun technische bekwaamheid, enz...
Tijdens de periode van werkloosheid met beurtwisseling en gedurende de opzeggingstermijn mogen geen werklieden in dienst worden genomen om de opgezegde werklieden of degenen die aan beurtwisseling deelnemen, te vervangen.
Art. 16.Na het verstrijken van de wettelijke opzeggingstermijn betekend door de werkgever, heeft de ontslagen werkman, als afscheidsvergoeding, recht op vergoedingen voor bestaanszekerheid waarvan het bedrag is bepaald bij artikel 9 en dit voor een aantal gecontroleerde werkloosheidsdagen waarvan de duur is vastgesteld volgens het aantal jaren ononderbroken dienst in de onderneming, zijnde : - 50 dagen voor een dienstanciënniteit van één tot en met 5 jaar; - 75 dagen voor een dienstanciënniteit van zes tot en met 10 jaar; - 3 dagen voor ieder jaar dienst boven het tiende.
Nochtans zijn de vergoedingen enkel verschuldigd voor de dagen waarvoor de werkman bewijst dat hij volledig werkloos was. De perioden van werkloosheid mogen al dan niet worden gescheiden door werkperioden gelegen in een periode van drie of zes maanden naargelang de werkman minder of meer dan 5 jaar dienst telt.
Bij het verstrijken van de wettelijke opzeggingstermijn, moet de afscheidsvergoeding, zoals voorzien in het 1ste lid, volledig en onmiddelijk worden uitbetaald aan de werklieden die ten minste 5 jaar dienst tellen in de onderneming, zonder rekening te houden met het aantal dagen dat deze werklieden na hun ontslag werkloos zijn gebleven.
Art. 17.De ontslagen werkman minder dan één jaar ononderbroken dienst in de onderneming heeft geen recht op de in artikel 16 voorziene vergoedingen.
Art. 18.Wanneer het de werkgever niet meer mogelijk is een werkman in zijn oorspronkelijke groep tewerk te stellen, mag hij hem zijn overplaatsing naar een andere groep voorstellen, met behoud van zijn loon gedurende zes maanden, waarna enkel het regelingsloon van de nieuwe functie is verschuldigd. Wanneer een dergelijke overplaatsing wordt geweigerd, mag de betrokken werkman worden ontslagen met inachtneming van de wettelijke opzeggingstermijn.
Art. 19.Het ontslag van een werkman, gerechtvaardigd door dringende redenen, valt niet onder de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
C. Huisarbeiders
Art. 20.De huisarbeiders en -arbeidsters hebben recht op de in artikel 9 voorziene bestaanszekerheidsvergoedingen voor elke behoorlijk gecontroleerde werkloosheidsdag van een lopende maand, op voorwaarde de vorige maand een loon te hebben verdiend, dat gelijk is aan 90 pct. van het loon van een werkman in de werkplaats die in ingedeeld in dezelfde categorie van functies als de betrokkene.
Art. 21.Het in artikel 20 bedoelde loon wordt vastgesteld door het minimumuurloon van de werkman of de werkster in de werkplaats te vermenigvuldigen met het aantal gepresteerde uren tijdens de voorgaande maand, verminderd met het aantal verloren uren wegens ziekte, bevalling, legerdienst, betaalde vakantie, ongeval, dagen werkloosheid, tijdens de in aanmerking genomen periode.
Art. 22.In geval een wet of een interprofessioneel paritair akkoord, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, houdende invoering van een stelsel voor bestaanszekerheid gelijkwaardig aan dat van deze collectieve arbeidsovereenkomst, in werking zou treden gedurende de geldigheidsperiode van deze collectieve arbeidsovereenkomst, zou deze laatste ambtshalve door de nieuwe wettelijke of reglementaire bepalingen worden vervangen.
Nochtans blijven de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomsten die voor de werklieden gunstiger zijn, van toepassing In geen geval mag de last, welke voortkomt uit de samenvoeging van de voordelen toegekend door deze collectieve arbeidsovereenkomst en door de wet, deze voorzien in deze collectieve arbeidsovereenkomst te boven gaan.
Art. 23.In geval van betwisting nopens de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst, onderzoekt de werkgever het geval met de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, met de vakbondsafvaardiging of wanneer er geen bestaat, met de werkliedenafgevaardigden van de representatieve werknemersorganisatie. HOOFDSTUK IV. - Koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen
Art. 24.De lonen en de bestaanszekerheidsvergoedingen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 oktober 2001 van het Paritair Comité voor het huiden- en lederbedrijf en vervangingsproducten. HOOFDSTUK V. - Eindejaarspremie
Art. 25.Een eindejaarspremie die gelijk is aan 166 maal het bruto uurloon op het einde van november, wordt einde december betaald aan alle werklieden van het handschoenbedrijf, met inbegrip van de huisarbeiders en -arbeidsters, die gedurende het ganse jaar arbeidsprestaties hebben geleverd.
Art. 26.Voor de stukwerkers wordt het uurloon berekend op basis van het gemiddelde loon van de maanden september, oktober en november die de vervaldag van de premie voorafgaan.
Art. 27.De werklieden, andere dan deze bedoeld in artikel 26, ontvangen een premie in verhouding tot de duur van hun arbeidsprestaties. Elke begonnen maand geeft recht op 1/12de van het totale bedrag van de premie. HOOFDSTUK VI. - Arbeidsduur
Art. 28.De normale wekelijkse arbeidsduur bedraagt 38 uren, verspreid over 5 dagen. HOOFDSTUK VII. - Arbeidsongevallen
Art. 29.In geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval heeft de werkman ten laste van de werkgever recht op een vergoeding tijdens de periode van 23 dagen, volgend op de periode van 7 dagen arbeidsongeschiktheid tot de 30ste dag inbegrepen.
Deze vergoeding is een aanvulling op de vergoedingen die worden uitbetaald door de verzekeraar inzake arbeidsongevallen ten einde de werkman een bezoldiging te waarborgen die overeenstemt met het nettoloon dat hij zou hebben ontvangen indien hij verder had gewerkt.
Art. 30.De werkgever betaalt, als voorschot, aan de werkman een bedrag dat gelijk is aan het normale loon voor de beschouwde periode.
Het slachtoffer stelt de werkgever, op diens verzoek, in zijn plaats, voor zijn rechten op de vergoedingen die voor deze periode zijn verschuldigd door de verzekeraar inzake arbeidsongevallen.
Art. 31.Het normale loon wordt vastgesteld overeenkomstig de wetgeving op de betaalde feestdagen. HOOFDSTUK VIII. - Geldigheid
Art. 32.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2007 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2008.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2008.
De Minister van Werk, J. PIETTE