gepubliceerd op 11 juli 1997
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels
19 JUNI 1997. Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat wij de eer hebben U ter ondertekening voor te leggen, voert het artikel 4, eerste lid, uit van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels, dat bepaalt dat de Koning, na advies van het Beheerscomité van de Kruispuntbank voor de sociale zekerheid, de vorm en het model van de kaart, alsmede de inschrijvingen die er op voorkomen, vaststelt.
Zich uitsprekend over het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels heeft de Raad van State, in zijn advies van 30 januari 1997, opgemerkt dat de wet van 26 juli 1996 waarnaar wordt verwezen aan de Koning niet de bevoegdheid delegeert om een reglementering uit te werken betreffende aangelegenheden beoogd in artikel 77 van de Grondwet, waaronder die betreffende het gebruik van de talen in bestuurszaken, zoals omschreven in artikel 129 van de Grondwet.
Om aan dit fundamenteel bezwaar tegemoet te komen zal op het verkozen model van kaart geen enkel opschrift, in welke taal ook, worden vermeld. Zoals blijkt uit het model van kaart bijgevoegd bij dit besluit komt de vermelding "sociale identiteitskaart" niet op de kaart voor.
De persoonlijke gegevens van iedere sociaal verzekerde zullen worden gedrukt op de voorzijde van de kaart, zodat deze ondubbelzinnig kunnen worden geïdentificeerd.
Op de keerzijde zal een logo voorkomen dat aantoont dat het weldegelijk gaat om de sociale identiteitskaart en dat de vermelding SIS bevat wat, naar keuze, zowel "Sociaal Informatiesysteem", "Système d'Information sociale" als " Sozialer Informatie System" kan betekenen.
Het Beheerscomité van de K.S.Z. heeft op 9 april 1997 een gunstig advies verleend over dit ontwerp.
Onderzoek van de artikelen
Artikel 1.Dit artikel stelt het materiaal en de afmetingen van de kaart vast. Het bepaalt bovendien de technische karakteristieken van het micro-circuit dat in de kaart zal opgenomen worden.
Art. 2.Dit artikel bepaalt het uitzicht van de achtergrond van de voorzijde van de kaart en verwijst naar het model gevoegd bij dit besluit.
Art. 3.Dit artikel bepaalt het uitzicht van de achtergrond van de keerzijde van de kaart en verwijst naar het model gevoegd bij dit besluit.
Art. 4.Dit artikel bepaalt de volgorde, de aard en de karakteristieken van de persoonlijke vermeldingen die op de kaart zullen worden gedrukt.
Art. 5.Dit artikel omschrijft de inhoud van de gegevens van persoonlijke aard die voorkomen in het micro-circuit en verwijst naar het artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit van 18 december 1996.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uw Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN ADVIES VAN DE RAAD YAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 28 januari 1997 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels", heeft op 30 januari 1997 het volgend advies gegeven : 1. Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan. In het onderhavige geval luidt die motivering als volgt : « L'urgence est motivée par la circonstance que les procédures de fabrication et d'émission de la carte d'identité sociale doivent être mises en marche pour que les organismes assureurs visés par la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, puissent encore délivrer à temps les cartes d'identité sociale qui remplacent les cartes de mutualité existantes. » 2. Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot het wijzigen van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels.De tekst van het te wijzigen koninklijk besluit werd tot op heden niet bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, doch werd aan de Raad van State, afdeling wetgeving, ter informatie meegedeeld (1). 3. De wijzigingen welke het voor advies voorgelegde ontwerp beoogt aan te brengen in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 december 1996 komen hierop neer dat de vermeldingen welke voorkomen op de sociale identiteitskaart moeten worden gesteld "in de drie landstalen op dezelfde wijze voor alle sociaal verzekerden" en dat die aanduidingen afwisselend in de drie landstalen op de sociale identiteitskaart moeten worden aangebracht. De sociale identiteitskaart zal, blijkens het bepaalde in artikel 3 van het koninklijk besluit van 18 december 1996, worden uitgereikt door de verzekeringsinstellingen, bedoeld in artikel 2, i), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. De beoogde instellingen zijn derhalve de landsbonden van ziekenfondsen, de Xulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De betrokken verzekeringsinstellingen moeten, wanneer zij de sociale identiteitskaart uitreiken, worden beschouwd als organen welke een bestuurlijke activiteit verrichten waarop de wetgeving betreffende het gebruik van de talen in bestuurszaken van toepassing is (1). Vermits daarenboven de sociale identiteitskaart in essentie de functie vervult van een getuigschrift dat strekt tot de nadere identificatie van de sociaal verzekerde, komt het ontwerp er eigenlijk op neer dat erin het gebruik wordt geregeld van de taal waarin een getuigschrift moet worden opgesteld dat door de voornoemde organen wordt uitgereikt aan de sociaal verzekerden. Hierbij is echter de vraag of de Koning, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, aldus het gebruik van de taal van de op de sociale identiteitskaart te vermelden aanduidingen kan regelen en ermee kan afwijken van de terzake in de gecoördineerde bestuurstaalwetten vervatte regeling (2). 4.1. Luidens artikel 30 van de Grondwet is het gebruik van de in België gesproken talen vrij en kan het niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.
Uit deze grondwetsbepaling wordt traditioneel als lering getrokken dat er voor het taalgebruik in de betrekkingen tussen particulieren onderling een absolute vrijheid is, doch dat voor het taalgebruik in de betrekkingen van de overheid met de particulieren er wel beperkingen mogelijk zijn mits zij uitgaan van het wetgevend orgaan, met uitsluiting van enige bevoegdheidsopdracht aan het uitvoerend orgaan, en zij betrekking hebben op de in de Grondwet vermelde aangelegenheden (3). Het taalgebruik in de betrekkingen tussen de overheid en de burger lijkt derhalve op grond van artikel 30 van de Grondwet als een aan de wetgever voorbehouden bevoegdheid te moeten worden bestempeld, welke alleen door het wetgevend orgaan zelf kan worden geregeld. 4.2. Men kan zich nochtans afvragen of de vaststelling dat met de ontworpen regeling wordt getreden op een bevoegdheidsterrein dat de grondwetgever blijkbaar aan de wetgever heeft willen voorbehouden, volstaat om enkel op basis daarvan te besluiten dat die regeling niet tot 's Konings bevoegdheid kan worden gerekend.
In dat verband mag worden verwezen naar het volgende citaat uit het advies L. 25.169/1/8 dat de Raad van State, afdeling wetgeving, op 31 mei 1996 heeft uitgebracht over het voorontwerp dat de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, is geworden en waarin onder meer wordt gesteld : « Als de wetgever zich in de onmogelijkheid denkt te bevinden om bepalingen waarvoor de Grondwet hem uitsluitend bevoegd gemaakt heeft, zelf vast te stellen en hij het nodig acht de bevoegdheid tot het uitvaardigen van die bepalingen aan de Koning op te dragen, dan is de werkwijze waarmee de in de Grondwet neergelegde beginselen in de mate van het mogelijke gevrijwaard worden, die welke erin bestaat de op grond van de bedoelde machtiging vastgestelde besluiten te onderwerpen aan spoedige bekrachtiging door de wetgever. (...) Het voordeel van die werkwijze is dat ze het laatste woord aan de wetgever laat, zodat het koninklijk besluit in zekere zin een voorlopige regeling blijkt in te voeren » (4)..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Uit het weergegeven citaat kan worden afgeleid dat het niet per definitie uit te sluiten valt dat de wetgever de hem door de grondwetgever voorbehouden bevoegdheden delegeert aan de Koning. Vraag is evenwel of de wetgever wel degelijk de bedoeling heeft gehad om dergelijke bevoegdheden te delegeren aan de Koning en om, met name, deze te machtigen het taalgebruik te regelen in een bestuurlijke aangelegenheid als die welke in het voor advies voorgelegde ontwerp aan de orde is.
Wat dat betreft moet worden vastgesteld dat uit geen van de bepalingen van de wet van 26 juli 1996, waarnaar in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp wordt verwezen, een dergelijke bedoeling valt af te leiden (1). Meer nog, doordat in artikel 1 van de voornoemde wet wordt bepaald dat in die wet uitsluitend aangelegenheden worden geregeld als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, mag ervan worden uitgegaan dat het geenszins in de bedoeling van de wetgever lag om bevoegdheden aan de Koning te delegeren welke behoren tot de in artikel 77 van de Grondwet opgesomde aangelegenheden, waaronder die betreffende het gebruik van de talen in bestuurszaken, zoals omschreven in artikel 129 van de Grondwet.
Uit wat voorafgaat moet derhalve worden geconcludeerd dat de Koning uit de voornoemde wet van 26 juli 1996 niet de bevoegdheid put om een regeling uit te werken als die vervat in het ontwerp. 5. Onverminderd de onder punt 4 geformuleerde conclusie met betrekking tot de bevoegdheid van de Koning, mag nu reeds erop worden gewezen dat, zo de federale wetgever zou overwegen om terzake regelend op te treden, dat optreden uiteraard geen afbreuk zal kunnen doen aan de beginselen vervat in de artikelen 4, 30 en 129 van de Grondwet.Zulks houdt in dat rekening zal moeten worden gehouden met, eensdeels, de grondwettelijke waarborg van de voorrang van de taal van het eentalige taalgebied en van de volledige gelijkheid van de beide talen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad (2) en, anderdeels, de bevoegdheid welke de decreetgever uit inzonderheid artikel 129, 1, van de Grondwet put (3).
De Kamer was samengesteld uit: de heren: J. De Brabandere, kamervoorzitter;
M. Van Damme, D. Albrecht, staatsraden;
Mme A. Beckers, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. De Brabandere, kamervoorzitter.
Het verslag werd opgesteld door de heer W. Van Vaerenbergh, auditeur.
De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, adjunct-referendaris.
De griffier, De voorzitter, A. Beckers. J. De Brabandere..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 19 JUNI 1997. Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4, eerste lid van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op de artikelen 38, 40, 41 en 49;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identititeitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, gegeven op 3 april 1997;
Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de procedures voor de aanmaak en de uitgifte van de sociale identiteitskaart dringend moeten kunnen opgestart worden opdat de verzekeringsinstellingen bedoeld in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, de sociale identiteitskaarten - die in de plaats zullen komen van de bestaande ziekenfondskaarten - nog tijdig zouden kunnen uitreiken;
Gelet op het binnen een termijn van drie dagen, gegeven advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Artikel 1.De kaart bestaat uit een plastieken drager waarop een elektronische microchip wordt aangebracht. De fysische afmetingen van de kaart moeten aan de ISO-norm 7816-1 voldoen; de lengte ervan bedraagt 85,6 mm en de breedte 54 mm. De fysische afmeting et de posities van de contacten van de elektronische microchip zijn conform aan de ISO-norm 7816 - 2. De technische gegevens van de elektronische microchip moeten aan de specificaties van de ISO-norm 7816 - 2 tot 5, voldoen. Art. 2.De voorzijde van de kaart bestaat, naast de zichtbare microchip, uit een voorafgedrukte grafische voorstelling in kleur zonder aanduiding van gegevensbenamingen. Het model van de voorzijde van de kaart gaat in bijlage. Art. 3.De achterzijde van de kaart bestaat uit een voorafgedrukt grafische voorstelling die een logo omvat dat aangeeft dat het een sociale identiteitskaart betreft. Het model van de achterzijde van de kaart gaat in bijlage. Art. 4.De volgende gedrukte gegevens eigen aan elke sociaal verzekerde personaliseren de voorzijde van de kaart : 1° de naam met een maximum van 48 tekens in hoofdletters;2° de eerste voornaam met een maximum van 24 tekens alsook de eerste letter van de tweede voornaam, in hoofdletters;3° het geslacht in één letterteken in de vorm van de symbolen "|zw" voor vrouwelijk en "|zo" voor mannelijk;4° de geboortedatum in twee numerieke tekens voor de dag, twee numerieke tekens voor de maand en vier numerieke tekens voor het jaar;5° het identificatienummer van de sociale zekerheid in elf numerieke tekens;6° de begin- en de einddatum van de geldigheid van de kaart in twee numerieke tekens voor de dag, twee numerieke tekens voor de maand en vier numerieke tekens voor het jaar;deze twee data worden van elkaar gescheiden door pijlen; 7° het nummer van de kaart in tien numerieke tekens. Het ontbreken van gegevens in 2° tot 4° zoals meegedeeld door het Rijksregister van de natuurlijke personen of door de Kruispuntbank in uitvoering van artikel 2, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 vande wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioensstelsels, wordt aangegeven door het teken "-". Art. 5.De elektronische microchip bevat de elektronische registratie van de persoonsgegevens bedoeld in artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit van 18 december 1996. Art. 6.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 19 juni 1997. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN Bijlage bij het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 4, eerste lid van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 29 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels VOORZIJDE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld KEERZIJDE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 19 juni 1997. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN