Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 juli 2001
gepubliceerd op 28 juli 2001

Koninklijk besluit tot oprichting van een Commissie voor de hervorming van het sociaal strafrecht

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid en ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu ministerie van justitie
numac
2001012737
pub.
28/07/2001
prom.
19/07/2001
ELI
eli/besluit/2001/07/19/2001012737/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 JULI 2001. - Koninklijk besluit tot oprichting van een Commissie voor de hervorming van het sociaal strafrecht


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 37 van de Grondwet;

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 294, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan leden van het personeel der ministeries;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 mei 1965 betreffende de samenstelling en de werking van de ministeriële kabinetten en betreffende het personeel van de ministeries aangewezen om van het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap of een Gewest deel uit te maken;

Gelet op het advies van de Inspecteur van financiën, gegeven op 29 maart 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 16 juli 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 18 juli 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de hervorming van het sociaal strafrecht op dit ogenblik dringend is geworden; dat door de opeenvolgende wetswijzigingen in dit rechtsdomein het afgelopen decennium, de samenhang van de rechtsnormen onduidelijk is geworden; dat ook de samenhang met het gemeenrechtelijk strafrecht terug duidelijk moet afgelijnd worden; dat de oprichting van de Commissie voor de hervorming van het sociaal strafrecht daarom noodzakelijk is om deze hervorming in goede banen te leiden en op zeer korte termijn voorstellen te formuleren; dat deze voorstellen moeten toelaten dat nog in deze legislatuur met een begin van hervorming van het sociaal strafrecht kan begonnen worden;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid wordt een « Commissie voor de Hervorming van het Sociaal Strafrecht » opgericht, hierna aangeduid als « de Commissie ».

Art. 2.De Commissie heeft de volgende opdrachten : 1° op het vlak van het toezicht op de sociaalrechtelijke normen: a) het onderzoek naar de diversificatie en de versterking van preventieve acties;b) het onderzoek van de problematiek inzake het misdrijf van verhindering van toezicht;2° op het vlak van de inbreuken en de sancties : a) het onderzoek naar de verduidelijking van de omschrijving van de gesanctioneerde gedragingen;b) het inschrijven van deze omschrijvingen en sancties in een coherent repressief schema;c) het bestuderen van een coördinatie van deze omschrijvingen en deze sancties, zowel op strafrechtelijk vlak als op het vlak van de administratieve sancties;d) het onderzoek naar de algemene principes van gemeen strafrecht en de bijzondere regels die van toepassing zijn op de misdrijfomschrijvingen en op de strafrechtelijke en administratieve sancties in het sociaal recht;3° op het vlak van de depenalisering en de decriminalisering : a) het onderzoek naar de mogelijkheid van het vaststellen van een objectief criterium inzake depenalisering en decriminalisering;b) het verbeteren van de coherentie van de sancties, zowel deze van strafrechtelijke als van administratiefrechtelijke aard;c) het onderzoek naar de bevordering van alternatieve, al dan niet-repressieve, maatregelen;4° het bestuderen van de organisatie van de strafrechtelijke en administratieve sancties in het sociaal recht, zowel op institutioneel vlak als op het vlak van de procedures;5° het onderzoek van de logistieke behoeften, in het bijzonder de menselijke en materiële behoeften van alle actoren werkzaam in het kader van de strafrechtelijke en administratieve sancties in het sociaal recht;6° het bestuderen van de mogelijkheden om een internationale samenwerking te bevorderen, in het bijzonder in de schoot van de Europese Unie.

Art. 3.De Commissie bestaat uit 27 leden.

Zij wordt voorgezeten door Mevr. F. Kéfer, professor aan de Universiteit te Luik en de heer J. Beuls, Eerste voorzitter van het arbeidshof te Antwerpen.

Zij kunen zich laten bijstaan door meedere leden van de commissie voor de leiding en de coördinatie van de werkzaamheden.

Zij bestaat uit de volgende leden : 1° vijf leden die het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid vertegenwoordigen : - de heer P.Pirenne, directeur-generaal van de Administratie van de Studiën, de Documentatie en de Geschillen; - de heer M. Aseglio, directeur-generaal van de Administratie van de Inspectie van de Sociale Wetten; - de heer M. De Gols, directeur-generaal van de Administratie van de Individuele Arbeidsbetrekkingen; - de heer J. Van Damme, adviseur-generaal generaal bij de Administratie van de Studiën, de Documentatie en de Geschillen; - de heer P. Braekmans, adjunct-adviseur bij de Administratie van de Studiën, de Documentatie en de Geschillen; 2° drie leden die het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu vertegenwoordigen : - de heer H.Verlinden, adjunct-adviseur bij de Dienst Kinderbijslag van het Bestuur van de Sociale zekerheid; - de heer B. Van Braekel, adjunct-adviseur bij de Dienst Onderwerping van het Bestuur van de Sociale Zekerheid; - de heer D. Verbeke, sociaal inspecteur; 3° vijf leden die de Rechtelijke Orde vertegenwoordigen : - de heer P.Bricout, eerste advocaat-generaal bij het arbeidshof te Gent; - de heer P. Laurent, eerste advocaat-generaal bij het arbeidshof te Luik; - de heer S. D'Halleweyn, substituut-generaal bij het arbeidshof te Antwerpen; - Mevr. N. Meunier, arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Luik; - Mevr. C. Nolens, arbeidsauditeur bij de arbeidsrechtbank te Tongeren; 4° drie leden die de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening vertegenwoordigen : - de heer W.Langeraert, adjunct-adviseur van de werkloosheid bij de Directie Organsatie van het stelsel; - de heer R. de la Porte, adjunct-adviseur van de werkloosheid bij de Directie Reglementering; - de heer B. Stievenart, adviseur bij de Directie Interne audit en Begeleiding; 5° één lid die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid vertegenwoordigt : - de heer P.Van der Vorst, administrateur-generaal; 6° vier leden behorende tot de academische wereld : - de heer H.-D. Bosly, professor aan de « Université Catholique de Louvain »; - de heer W. Van Eeckhoutte, professor aan de Rijksuniversiteit te Gent; - de heer P. Traest, professor aan de Rijksuniversiteit te Gent; - de heer F. Deruyck, professor aan de Vrije Universiteit te Brussel; 7° twee vertegenwoordigers van de Minister van Werkgelegenheid : - de heer J.-P. Janssens, adviseur; - Mevr. M.-S. Hody, medewerker; 8° één vertegenwoordiger van de Minister van Sociale Zaken : - de heer V.Vandenameele, medewerker; 9° één vertegenwoordiger van de Minister van Justitie : - de heer P.De Koster, adjunct-kabinetschef.

Art. 4.De Commissie kan zich laten bijstaan door deskundigen die niet behoren tot haar leden.

Art. 5.De Commissie wordt bijgestaan door twee onderzoekers en twee administratieve personeelsleden.

Zij moeten behoren tot een overheidsdienst of een openbare instelling.

Zij mogen geen deel uitmaken van een ministerieel kabinet.

De onderzoekers ontvangen dezelfde toelage die aan de leden van het personeel der ministeries die bij de ministeriële kabinetten gedetacheerd zijn als adviseur overeenkomstig artikel 13 en volgende van het koninklijk besluit van 20 mei 1965 betreffende de samenstelling en de werking van de ministeriële kabinetten en betreffende het personeel van de ministeries aangewezen om van het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap of een Gewest deel uit te maken. Voormelde toelage is niet verenigbaar met de presentiegelden bedoeld in artikel 8, 1°.

Art. 6.De Commissie kan in haar schoot sub-comités instellen volgens de door haar bepaalde modaliteiten.

Art. 7.Het secretariaat van de Commissie wordt waargenomen door ambtenaren van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

Art. 8.Voor zover zij geen deel uimaken van een ministerieel kabinet of niet tot een overheidsdienst of een openbare instelling behoren, ontvangen de leden van de Commissie en van de sub-comités, alsook de deskundigen : 1° een presentiegeld van EUR 37,18 per zittingsdag;2° indien zij een vergadering bijwonen die buiten hun administratieve standplaats wordt gehouden : a) de terugbetaling van hun reiskosten onder de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;b) een vergoeding voor verblijfkosten bepaald bij het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan leden van het personeel der ministeries. Voor de toepassing van punt 2° worden de leden en deskundigen gelijkgesteld met de ambtenaren van de rangen 10 tot 14.

Art. 9.De voorzitter die geen deel uitmaakt van een ministerieel kabinet of niet behoort tot een overheidsdienst of een openbare instelling met een voltijdse tewerkstelling, ontvangt een jaarlijkse vergoeding van EUR 34 705.

De in het eerste lid bedoelde vergoeding is niet verenigbaar met de presentiegelden bedoeld in artikel 8, 1°.

Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt maandelijks betaald naar rato van 1/12 van de jaarlijkse vergoeding.

De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel der ministeries geldt ook voor deze vergoeding. Zij is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

Art. 10.De in de artikelen 5, derde lid, 8 en 9, eerste lid bedoelde toelagen en vergoedingen en de kosten voor de werking van het secretariaat zijn ten laste van de begroting van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

Art. 11.Voor de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2001 gelden in plaats van de bedragen van « EUR 37,18 » en « EUR 34 705 », vermeld in de artikelen 8, 1° en 9, eerste lid, respectievelijk de bedragen van « BEF 1 500 » en « BEF 1 400 000 ».

Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.

Art. 13.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en van Pensioenen en Onze Minister van Justitie zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 juli 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^