gepubliceerd op 24 augustus 2001
Koninklijk besluit betreffende de toegang van bepaalde openbare besturen tot het Centraal Strafregister
19 JULI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de toegang van bepaalde openbare besturen tot het Centraal Strafregister
VERSLAG AAN DE KONING Sire, In artikel 3 van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister is bepaald dat administratieve overheden toegang kunnen hebben tot de gegevens die in het Centraal Strafregister zijn opgenomen met het oog op de toepassing van bepalingen die kennis vereisen van de gerechtelijke antecedenten van de personen op wie de administratieve maatregelen betrekking hebben.
In artikel 8 van voornoemde wet wordt nader bepaald dat deze toegang uitsluitend mogelijk is in het kader van door of krachtens de wet bepaalde doeleinden.
Dit besluit is gericht op de tenuitvoerlegging van voornoemd artikel 8 door aan bepaalde besturen een dergelijke machtiging toe te kennen.
In de artikelsgewijze bespreking betreffende artikel 8 wordt voorts gesteld dat het Centraal Strafregister een gegevensbank vormt die toegankelijk is voor bepaalde diensten welke bepalingen moeten toepassen die kennis vereisen van de gerechtelijke antecedenten van de personen op wie de administratieve maatregelen betrekking hebben.
De administratieve overheden bedoeld in artikel 8 van de wet zijn een van de vier categorieën waarvoor de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister zijn bestemd. De andere drie zijn de overheden belast met de uitvoering van de opdrachten van de rechterlijke macht in strafzaken (die overigens bepaalde administraties zoals het Bestuur Strafinrichtingen kunnen omvatten), particulieren ingeval zij een uittreksel uit het Strafregister moeten voorleggen en buitenlandse overheden in de gevallen omschreven in internationale overeenkomsten.
Op verzoeken van openbare besturen om toegang tot het Centraal Strafregister te bekomen, moet soms worden geantwoord met verwijzing naar artikel 10 van de wet betreffende het Centraal Strafregister.
Teneinde toegang te krijgen tot een activiteit waarvan de toegangs-of uitoefeningsvoorwaarden bij wets-of verordeningsbepalingen zijn vastgesteld, is het immers de particulier zelf die een uittreksel moet voorleggen aan het bestuur dat kennis moet hebben van zijn gerechtelijke antecedenten. Artikel 10 van de wet maakt bij de toekenning van het uittreksel geen onderscheid tussen personen die behoren tot de particuliere of publieke sector.
Teneinde een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen de noodzaak tot correcte voorlichting van de personen voor wie de in het Centraal Strafregister opgenomen gegevens zijn bestemd en de sociale reclassering van lichtgestraften, voorziet de wet in een regeling betreffende de uitwissing van veroordelingen die geldt in alle gevallen van mededeling van gegevens, alsook in een regeling houdende vermelding of niet-vermelding van gegevens, zulks afhankelijk van de hoedanigheid van de persoon voor wie de gegevens bestemd zijn en van het gebruik ervan.
In haar advies op een eerste versie van dit ontwerp van koninklijk besluit, oordeelde de Commissie voor de bescherming van de levenssfeer dat op basis van de van kracht zijnde reglementering betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de mededeling van gegevens diende te worden ingeperkt en dat alleen relevante gegevens moesten worden medegedeeld aan openbare besturen die toegang krijgen tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister.
Dit koninklijk besluit komt tegemoet aan deze wens. Na toepassing van artikel 17 van de wet die de uitwissing van veroordelingen tot politiestraffen bepaalt en artikel 8 dat de toegang van openbare besturen tot het Centraal Strafregister beoogt, worden alleen de beslissingen medegedeeld die voor het door dit besluit gemachtigde bestuur relevant zijn. Deze beperking tot relevante gegevens is gebaseerd op de wetgeving waarop de toegang tot het Centraal Strafregister voor elk gemachtigd bestuur berust.
Artikelsgewijze bespreking Dit besluit bestaat uit twee delen : - hoofdstuk I bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op alle bepalingen van hoofdstuk II (artikelen 1 tot 6); - hoofdstuk II bevat de bepalingen waarin de openbare besturen die gemachtigd zijn om toegang te hebben tot het Centraal Strafregister nauwkeurig worden omschreven (artikelen 7 en volgende).
In artikel 1 wordt gesteld dat de verwijzing naar artikel 8 van de wet d.d. 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister als grondslag voor dit besluit dient.
Er wordt immers bepaald dat de overheden toegang tot de gegevens hebben onder de voorwaarden gesteld in artikel 594 van het Wetboek van Strafvordering en in dit besluit.
Artikel 2 is een bepaling die erop is gericht de draagwijdte van de verkregen inlichtingen te beperken en de vertrouwelijkheid ervan te waarborgen. In het artikel wordt het beginsel gehuldigd volgens hetwelk de bij het Centraal Strafregister verkregen gegevens slechts mogen worden aangewend voor de doeleinden waarvoor zij zijn medegedeeld. Bovendien wordt de regel bevestigd volgens dewelke die gegevens niet mogen worden medegedeeld aan derden die niet bevoegd zijn kennis ervan te nemen.
In verband met dit verbod worden volgende personen niet als derden beschouwd : - natuurlijke personen op wie die gegevens betrekking hebben of hun wettelijke vertegenwoordigers; - autoriteiten en diensten waaraan machtiging is verleend om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister, en wel in het kader van de contacten die zij met betrekking tot een zelfde dossier zouden kunnen onderhouden.
Artikel 3 voorziet erin dat de nominatieve schriftelijke aanwijzingen van personeelsleden van de diensten gemachtigd om toegang tot het Centraal Strafregister te hebben (omschreven in de bepalingen van hoofdstuk II) zoveel mogelijk moeten worden beperkt ("... indien zulks nodig is voor de tenuitvoerlegging van wets- en verordeningsbepalingen die kennis van de gerechtelijke antecedenten vereisen. »).
Krachtens artikel 4 wordt de verplichting opgelegd om de lijst van de aangewezen personen jaarlijks aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toe te zenden, waarbij voor eenieder van die personen de graad en de betrekking moeten worden vermeld.
Naast die bepalingen welke hoofdzakelijk erop zijn gericht het restrictieve karakter van de toegang tot het Centraal Strafregister te waarborgen, zulks wegens het belang dat moet worden toegekend aan de inachtneming van het beginsel inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer terzake, moet eraan worden herinnerd dat de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister en de besluiten tot uitvoering ervan in dit verband in talrijke veiligheidsmaatregelen voorzien.
Artikel 5 voorziet erin dat veroordelingen of categorieën veroordelingen waarnaar verwezen wordt in hoofdstuk II van het besluit, uitgaan van de nomenclatuur gebruikt door de dienst van het Centraal Strafregister. Deze nomenclatuur wordt hernomen in de bijlage van de statistieken van veroordelingen, van opschortingen en interneringen die worden gepubliceerd door het Ministerie van Justitie.
Overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, is het artikel 6 bedoeld om het restrictieve karakter van de aan de openbare besturen overgezonden gegevens te waarborgen.
Hoofdstuk II heeft juist betrekking op de diensten die gemachtigd zijn om toegang tot het Centraal Strafregister te hebben.
De doelstellingen waarvoor aan de verschillende overheden toegang tot het Centraal Strafregister wordt verleend, worden voor iedere administratie of zelfs iedere dienst, nader omschreven onder verwijzing naar de wetsbepalingen waarop de toegang tot het register is gegrond.
De nauwkeurige omschrijving van de doelstellingen voor iedere dienst strekt uiteraard ertoe het aantal gevallen te beperken waarin raadpleging van het Centraal Strafregister is toegestaan.
Het besluit tot uitvoering van de wet van 8 augustus 1997 voorziet in een regeling inzake de registratie van de raadplegingen van het Strafregister. Alle raadplegingen moeten luidens artikel 8 van de wet immers een wettelijke grondslag hebben. De registratie heeft betrekking op de identiteit van de persoon die de raadpleging verricht, op de persoon op wie zij betrekking heeft, op de wettelijke basis die aan de grondslag ligt van de raadpleging en op de reden ervan.
Derhalve is het achteraf steeds mogelijk na te gaan of de raadpleging terecht is geschied.
Dat besluit tot uitvoering van de wet van 8 augustus 1997 komt dus tegemoet aan de wens dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levensfeer had uitgedrukt ten aanzien van dit ontwerp, namelijk een bepaling voorzien die de ambtenaar van de openbare overheid zou verplichten voor elk verzoek de wettelijke bepaling te vermelden die aan de basis ligt van zijn verzoek.
Aangezien bepaalde diensten van een zelfde overheid verschillende doelstellingen kunnen nastreven, hebben verscheidene artikelen betrekking op een zelfde overheid.
Er is niet gekozen voor de formulering die erin bestaat verschillende overheden in een zelfde artikel samen te brengen aangezien zulks zou geleid hebben tot een lange opsomming van diensten die gemachtigd zijn om toegang tot het Centraal Strafregister te hebben (een opsomming die in de toekomst overigens nog langer zal worden).
De behandeling van iedere overheid of dienst in een afzonderlijk artikel zorgt voor een grotere soepelheid op het stuk van de toegangsmodaliteiten die eventueel achteraf kunnen worden gewijzigd.
Met betrekking tot de aanwijzing van de personeelsleden door de leidinggevende ambtenaar wordt voor alle overheden hetzelfde beginsel gehuldigd.
Dit systeem van aanwijzingen, die slechts kunnen plaatsvinden indien zij nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de wets- en verordeningsbepalingen op grond waarvan toegang tot het register wordt verleend, die beperkt zijn tot personen welke bekleed zijn met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de Rijksambtenaren, die nominatief zijn, die schriftelijk moeten geschieden en die jaarlijks aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moeten worden medegedeeld, bleek de meest geschikte regeling te zijn om een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen de inachtneming van het algemeen belang (de gegevens moeten bij de geschikte persoon terechtkomen) en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (het gaat om gevoelige gegevens waartoe niet iedereen toegang kan hebben).
In verband met de beginselen die bij de voorgestelde machtigingen zijn gehuldigd, is rekening gehouden met het bepaalde in de artikelen 3, 8 en 10 van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister : - in artikel 3 wordt gesteld dat de doelstelling van het Strafregister bestaat in de mededeling van de erin geregistreerde gegevens aan onder meer de administratieve overheden met het oog op de toepassing van bepalingen waarvoor kennis is vereist van het gerechtelijk verleden van de personen op wie administratieve maatregelen betrekking hebben; - in artikel 8 wordt de voorwaarde gesteld waaronder toegang kan worden verkregen, te weten "in het kader van door of krachtens de wet bepaalde doeleinden"; - Artikel 10 voorziet erin dat het gerechtelijk verleden van een persoon moet zijn gekend wanneer deze toegang wil krijgen tot een activiteit waarvan de toegangs- of uitoefeningsvoorwaarden bij wets-of verordeningsbepalingen zijn vastgesteld. Het is immers aan die persoon zelf om een uittreksel van het register voor te leggen aan de overheid die hem dit vraagt.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
19 JULI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de toegang van bepaalde openbare besturen tot het Centraal Strafregister ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van Strafvordering, inzonderheid op de artikelen 589, 594 en 602, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister;
Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens van toepassing is;
Overwegende dat de artikelen 6, 7, 9 en 10 van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot uitvoering van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister van toepassing zijn;
Gelet op de adviezen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer d.d. 25 september 1998, 12 juli 1999 en 28 juni 2000;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het advies van de Raad van State 30.089/2, gegeven op 8 november 2000;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemeenheden
Artikel 1.De openbare besturen bedoeld in hoofdstuk II hebben toegang tot de in het Centraal Strafregister opgenomen gegevens, volgens de regels bepaald in artikel 594 van het Wetboek van Strafvordering, in het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot uitvoering van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister en in dit besluit.
Art. 2.De gegevens verkregen overeenkomstig artikel 7 en volgende mogen uitsluitend worden aangewend om de door of krachtens de wet bepaalde taken uit te voeren. Zij mogen niet aan derden worden medegedeeld.
In verband met de toepassing van voornoemde artikelen worden volgende personen niet als derden beschouwd : 1° de personen op wie de gegevens betrekking hebben, of hun wettelijke vertegenwoordigers;2° de bij of krachtens de wet aangewezen autoriteiten en diensten die bevoegdelijk toegang hebben tot de gegevens van het Centraal Strafregister, voor zover het gaat om informatie die hun op grond van hun aanwijzing en in het raam van hun onderlinge betrekkingen mag worden meegedeeld.
Art. 3.Het toewijzen van bevoegdheden aan personen en het aanwijzen van personen overeenkomstig artikel 7 en volgende kunnen alleen indien zulks nodig is voor de tenuitvoerlegging van wets- en verordeningsbepalingen die kennis van de gerechtelijke antecedenten vereisen.
Art. 4.De lijst van de personen aan wie bevoegdheden zijn toegewezen of die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 7 en volgende, wordt jaarlijks opgemaakt en met dezelfde regelmaat toegezonden aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Graad en betrekking van die personen moeten worden vermeld.
De in het eerste lid bedoelde personen verbinden er zich schriftelijk toe te waken over de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de gegevens waartoe zij toegang hebben.
Art. 5.Wanneer in de volgende artikelen wordt verwezen naar bepaalde overtredingen of categorieën overtredingen waarvan alleen de openbare besturen kennis mogen hebben, worden die overtredingen of categorieën overtredingen bedoeld zoals ze vermeld staan in de nomenclatuur gebruikt door het Centraal Strafregister.
Art. 6.De veiligheidsadviseur bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot uitvoering van de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister neemt de nodige technische maatregelen met het oog de beperking van de gegevens te waarborgen waarvan alleen de openbare overheden kennis mogen hebben. HOOFDSTUK II. - Diensten waaraan toegang wordt verleend tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister
Art. 7.Met het oog op de toepassing van artikelen 16 en 27, § 2 van het Koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van Rijksambtenaren, en van artikel 87, § 2 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van instellingen, en van artikel 1, § 3, 2° en 3° van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van het Selectiebureau van de federale Overheid;2° de personeelsleden van het Selectiebureau van de federale Overheid die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de rijksambtenaren.
Art. 8.Met het oog op de toepassing van artikel 1 van het reglement van orde van de Interdepartementale Raad van Beroep, bedoeld in artikel 82, 2° van het Koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van Rijksambtenaren, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de minister onder wiens bevoegdheid de appellant staat;2° het personeelslid van het ministerie waartoe de appellant behoort, door de minister bij naam daartoe schriftelijk aangeduid, zulks gelet op de betrekking die hij uitoefent en voor zover hij is bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de rijksambtenaren.
Art. 9.Met het oog op de toepassing van artikel 21, § 4, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de dienst Naturalisaties van de Kamer van volksvertegenwoordigers;2° de personeelsleden van de dienst Naturalisaties die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de Rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die een overtreding betreffen op het Boek II van het Strafwetboek of op de politieke orde en openbare veiligheid.
Art. 10.Met het oog op de toepassing van de artikelen 3 eerste lid, 7°, 7, 20 tot 22, 43, 52bis en 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de Dienst Vreemdelingenzaken;2° de personeelsleden van de dienst Vreemdelingenzaken die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die een overtreding betreffen op het Boek II van het Strafwetboek of op de politieke orde en openbare veiligheid.
Art. 11.Met het oog op de toepassing van artikel 4, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 dat het organiek reglement van het Ministerie van Financiën vastlegt, is de Administrateur-generaal van de belastingen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister.
Met het oog op de toepassing van artikel 4, § 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 dat het organiek reglement van het Ministerie van Financiën vastlegt, is de Adjunct Administrateur-generaal van de belastingen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister.
De personen bedoeld in de vorige leden hebben enkel toegang tot veroordelingen die een overtreding betreffen op de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk I en op hoofdstuk II van Titel IX van Boek II van het Strafwetboek, op de bescherming van openbare inkomsten of van de economische orde.
Art. 12.Met het oog op de toepassing van artikel 327 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 319bis van hetzelfde Wetboek, inzake het innen van belastingen, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de directeur-generaal van de Centrale administratie van de Administratie der directe belastingen, die bevoegdheden kan toewijzen aan een ambtenaar die diensthoofd is;2° de gewestelijke directeurs of hun vervanger van de buitendiensten van de Administratie der directe belastingen;3° de directeur-generaal van de Centrale Administratie van de bijzondere belastingsinspectie, die bevoegdheden kan toewijzen aan een ambtenaar die diensthoofd is;4° de gewestelijke directeurs of hun vervanger van de buitendiensten van de Administratie van de bijzondere belastingsinspectie. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die een overtreding betreffen op de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk I en op hoofdstuk II van Titel IX van Boek II van het Strafwetboek, op de bescherming van openbare inkomsten of van de economische orde.
Art. 13.Met het oog op de toepassing van artikelen 129, § 1 en 210, § 1 van de algemene wet inzake douane en de accijnzen van 18 juli 1977 en van artikel 11 van de wet van 28 december 1983, betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de directeur-generaal van de Centrale administratie van de Administratie van Douane en Accijnzen, die bevoegdheden kan toewijzen aan een ambtenaar die diensthoofd is;2° de gewestelijke directeurs of hun vervanger, van de buitendiensten van de Administratie van Douane en Accijnzen;3° de directeur-generaal van de Centrale administratie van de bijzondere belastingsinspectie, die bevoegdheden kan toewijzen aan een ambtenaar die diensthoofd is;4° de gewestelijke directeurs of hun vervanger, van de buitendiensten van de Administratie van de bijzondere belastingsinspectie. De personen bedoeld in de vorige leden hebben enkel toegang tot veroordelingen wegens knevelarij of omkoping van ambtenaren, tot veroordelingen die een overtreding betreffen op de hoofdstukken IV, V, VI en VII, van Titel VII, en op de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk I en op hoofdstuk II van Titel IX van Boek II van het Strafwetboek, tot veroordelingen wegens heling, het houden van een speelhuis, het onwettig aanvaarden van weddenschappen op paardenrennen, het houden van een kantoor voor andere weddenschappen dan op paardenrennen, en tot veroordelingen op de bescherming van openbare inkomsten of van de economische orde.
Art. 14.Met het oog op de toepassing van artikel 93quaterdecies van het Wetboek van de Belasting over de toegevoegde waarde, van artikel 211 van het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen en van artikel 34 van de wet van 20 augustus 1947 betreffende de successierechten, worden de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de directeur-generaal van de Centrale administratie van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, van het Bestuur der registratie en domeinen, die bevoegdheden kan toewijzen aan een ambtenaar die diensthoofd is;2° de gewestelijke directeurs of hun vervanger en de directeur van de opsporings- en documentatiediensten van de sector BTW, van de Administratie van de BTW, van het Bestuur der registratie en domeinen;3° de directeur-generaal van de Centrale administratie van de Administratie van de bijzondere belastingsinspectie, die bevoegdheden kan toewijzen aan een ambtenaar die diensthoofd is;4° de gewestelijke directeurs of hun vervanger, van de buitendiensten van de Administratie van de bijzondere belastingsinspectie. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die een overtreding betreffen op de belasting over de toegevoegde waarde, op het zegelrecht en taksen gelijkgesteld met het zegel, op registratie-, hypotheek- en griffierechten of successierechten.
Art. 15.Met het oog op de toepassing van artikel 49 van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, van artikel 65 van de gecoördineerde wetten op militaire pensioenen, van artikelen 53 en 54 van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen, van de artikelen 6 en 19 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, en van artikel 131 van de wet van 26 juni 1992 houdende de sociale en diverse bepalingen, worden de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de Administratie der pensioenen;2° de personeelsleden van de Administratie der pensioenen die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de Rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die een criminele straf of een correctionele gevangenisstraf inhouden, beslissingen tot internering en ontzetting van de ouderlijke macht.
Art. 16.Met het oog op de toepassing van artikelen 8, 9, 10, 11 en 13 van de wet van 14 augustus 1974 betreffende de afgifte van paspoorten, worden de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de directeur-generaal van de Consulaire Zaken bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken;2° de personeelsleden van het Directoraat- generaal Consulaire Zaken bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken die de Directeur-generaal bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij Rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die geleid hebben tot een opsluiting en tot beslissingen die een voorwaardelijke invrijheidsstelling tot gevolg hebben.
Art. 17.Met het oog op de toepassing van artikel 11 van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, en van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 16 januari 1985 betreffende het toezicht op de toekenning en de intrekking van de arbeidsvergunningen en arbeidskaarten voor werknemers van vreemde nationaliteit, worden de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de Afdeling Inspectie van de Administratie Werkgelegenheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2° de personeelsleden van de Afdeling Inspectie van de Administratie Werkgelegenheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die de Minister daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die hij uitoefent en voor zover ze zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij Rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen wegens bedrog bij faillissement, oplichting, misbruik van vertrouwen, valsheid in geschriften, overtredingen inzake seksuele moraal, racisme, bescherming van openbare inkomsten of sociale orde.
Art. 18.Met het oog op de toepassing van artikel 1 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 mei 1999 betreffende het toezicht op het naleven van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake leefmilieu, van artikel 2 van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 7 juli 1994 betreffende de internationale in- en uitvoer van afvalstoffen, en van artikel 5 van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, zijn de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de afdeling Inspectie en Toezicht van het Brussels Instituut voor Milieubeheer;2° de personeelsleden van de afdeling Inspectie en Toezicht van het Brussels Instituut voor Milieubeheer die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau1 bij de rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen wegens een overtreding op de bescherming van het leefmilieu of op het transport.
Art. 19.Met het oog op de toepassing van de artikelen 68 tot 70 van het decreet van de Vlaamse Raad betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, zijn de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de afdeling Bouwinspectie van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2° de personeelsleden van de afdeling Bouwinspectie van de Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen wegens valsheid in geschriften, oplichting, bedrog bij faillissement, wegens overtredingen op de bescherming van het leefmilieu, stedebouw en huisvesting en op wapendracht.
Art. 20.Met het oog op de toepassing van artikel 120 van het Boswetboek zijn volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de afdeling Bos en Groen van de Administratie Milieu-, Natuur, Land- en Waterbeheer van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2° de personeelsleden van de afdeling Bos en Groen van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de Rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen wegens een overtreding op de bescherming van het leefmilieu en op de wapendracht.
Art. 21.Met het oog op de toepassing van de volgende bepalingen : 1° de artikelen 1 en 6 van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie;2° de artikelen 87 tot 90 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;3° artikel 68 van de gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten;4° de artikelen 143, 144, 145 en 149 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;5° artikel 169 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;6° artikel 7 van het koninklijk besluit nr.5 betreffende het bijhouden van sociale documenten; 7° de artikelen 31 en 32 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;8° artikel 69, § 2, van de wet tot economische heroriëntering van 4 augustus 1978;9° de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;10° artikel 7 van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen;11° afdeling 1, hoofdstuk III, titel II van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;12° artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 houdende gelijkstelling met sociale zekerheidsbijdragen van de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 141, § 1, van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen;13° de artikelen 103 tot 107 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;14° de artikelen 135 tot 143 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;15° de artikelen 1 tot 4 van de wet van 10 juni 1993 tot omzetting van sommige bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992;16° de artikelen 106 tot 112 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;17° het koninklijk besluit nr.33 van 30 maart 1982 betreffende een inhouding op invaliditeitsuitkeringen en brugpensioenen; 18° de artikelen 74, 75 en 170 van de programmawet van 22 december 1989;19° artikel 75 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen;20° de artikelen 53 tot 59 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;21° de artikelen 47, 48 en 52 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971;22° artikel 11 van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers;23° artikel 39 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring 's lands concurrentievermogen;24° artikel 6 van het decreet van 19 juli 1973 van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen werkgevers en werknemers, alsmede van de voor de wet en de verordeningen voor geschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, worden de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de dienst Sociale Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu;2° de leden van de dienst Sociale Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen wegens bedrog bij faillissement, oplichting, misbruik van vertrouwen, valsheid in geschriften, overtredingen inzake seksuele moraal, racisme en bescherming van openbare inkomsten en sociale orde.
Art. 22.Met het oog op de toepassing van artikelen 55, lid 5 en 56decies, § 1, van de samengeordendewetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, worden de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers;2° de leden van Rijksdienst voor kinderbijslag voor de werknemers die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die hebben geleid tot een gevangenisstraf en beslissingen genomen in toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers.
Art. 23.Met het oog op de toepassing van de artikelen 70, 74, § 2 en 75 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, worden de volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de Rijksdienst voor pensioenen;2° de personeelsleden van de Rijksdienst voor pensioenen die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de Rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen wegens doodslag of een poging tot doodslag, tot veroordelingen die tot een gevangenisstraf hebben geleid, tot beslissingen genomen in toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers en tot ontzetting van de ouderlijke macht.
Art. 24.Met het oog op de toepassing van artikelen 64 en 67 van het koninklijk besluit van 29 april 1969 houdende algemeen reglement betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de Rijksdienst voor pensioenen 2° de personeelsleden van de Rijksdienst voor pensioenen die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij Rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die hebben geleid tot een gevangenisstraf en tot beslissingen genomen in toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers.
Art. 25.Met het oog op de toepassing van artikel 3nonies, § 1, tweede lid van de wet van 16 juni 1960 dat de organismen belast met het beheer van de sociale zekerheid van de werknemers van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi onder de controle en de waarborg van de Belgische Staat plaatst en die waarborg draagt door de Belgische Staat van de maatschappelijke prestaties ten gunste van deze werknemers verzekerd, in toepassing van artikel 22sexies, § 1 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid en van artikel 4, lid 1, a, van het koninklijk besluit van 4 mei 1971 houdende uitvoeringsmaatregelen van de bepalingen van artikel 34 van de wet van 22 februari 1971 tot wijziging van de wetten van 16 juni 1960 en 17 juli 1963, betreffende de overzeese sociale zekerheid zijn volgende personen gemachtigd om toegang te hebben tot de gegevens opgenomen in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de Dienst voor overzeese sociale zekerheid;2° de personeelsleden van de Dienst voor overzeese sociale zekerheid die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij de rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen tot moord of poging tot moord en tot ontzetting van de ouderlijke macht.
Art. 26.Met het oog op de toepassing van artikelen 59 en 61 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de dienst "Handelsreglementering" van het Bestuur Handelsbeleid van het Ministerie van economische Zaken;2° de personeelsleden van de dienst "Handelsreglementering" van het Bestuur Handelsbeleid van het Ministerie van economische Zaken, die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die een overtreding betreffen op de hoofdstukken I tot IV van Titel III, op de hoofdstukken III en IV van Titel IV en op de hoofdstukken I en II van Titel IX van Boek II van het Strafwetboek, of op de verkoop op afbetaling en zijn financiering.
Art. 27.Met het oog op de toepassing van artikelen 60, § 1, 4°, 64, 66, 6) en 67 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de Dienst voor de Industriele Eigendom van het Bestuur Handelsbeleid van het Ministerie van Economische Zaken;2° de personeelsleden van de Dienst voor de Industriele Eigendom van het Bestuur Handelsbeleid van het Ministerie van economische Zaken, die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die een overtreding betreffen op de hoofdstukken I tot IV van Titel III, op de hoofdstukken III en IV van Titel IV en op de hoofdstukken I en II van Titel IX van Boek II van het Strafwetboek, of tot veroordelingen die een ontzetting voorzien in artikelen 31 tot 34 van het Strafwetboek inhouden.
Art. 28.Met het oog op de toepassing van artikelen 74, 75, 75bis, 77 en 78 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, worden volgende personen gemachtigd om toegang te hebben in het Centraal Strafregister : 1° de leidinggevende ambtenaar van de dienst "Verzekeringen-Crediet" van het Bestuur Handelsbeleid van het Ministerie van Economische Zaken;2° de personeelsleden van de dienst "Verzekeringen-Crediet " van het Bestuur Handelsbeleid van het Ministerie van Economische Zaken, die de leidinggevende ambtenaar bij naam schriftelijk daartoe aanwijst, zulks gelet op de betrekking die zij uitoefenen en voor zover zij zijn bekleed met een graad die overeenstemt met niveau 1 bij rijksambtenaren. De personen bedoeld in het vorige lid hebben enkel toegang tot veroordelingen die een overtreding betreffen op de hoofdstukken I tot IV van Titel III, op de hoofdstukken III en IV van Titel IV en op de hoofdstukken I en II van Titel IX van Boek II van het Strafwetboek, of op het consumentenkrediet. HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 29.De ministeries bedoeld in dit besluit moeten worden beschouwd als Federale Overheidsdiensten zodra deze laatsten de diensten van de ministeries hebben overgenomen.
Art. 30.Dit besluit treedt in werking op dezelfde datum als de wet van 8 augustus 1997 betreffende het Centraal Strafregister.
Art. 31.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 juli 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN