Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 januari 2005
gepubliceerd op 03 maart 2005

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst voor 1977-1998

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2004012377
pub.
03/03/2005
prom.
19/01/2005
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 JANUARI 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst voor 1977-1998 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst voor 1977-1998.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 januari 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de cementfabrieken Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1997 Collectieve arbeidsovereenkomst voor 1997-1998 (Overeenkomst geregistreerd op 13 juni 1997 onder het nummer 44214/COB/106.01) HOOFDSTUK I. - Preambule

Artikel 1.De huidige overeenkomst wordt afgesloten voor 1997 en 1998, enerzijds in naleving van de wet, anderzijds van de bestaande conventionele overeenkomsten, waarbij beide partijen zich samen bekommeren om : 1. de concurrentiekracht van de sector te vrijwaren en ook voorrang te verlenen aan de tewerkstelling op lange termijn binnen de cementsector;2. een bijdrage te leveren aan de bevordering van de tewerkstelling, dankzij de verlenging van de brugpensioensystemen (voltijds en halftijds), door "alternerende opleidingen" en door het aanwerven van arbeiders, gelet op het te verminderen aantal inhaalrusturen. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten binnen Paritair Subcomité voor de cementfabrieken en is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers en werkneemsters, hierna genoemd "arbeiders". HOOFDSTUK III. - Tewerkstelling Art. 3.1. Aanwervingen 3.1.1. De ondernemingen van de sector verbinden zich tot het aanwerven van 50 à 60 werknemers, voor de sector in zijn geheel, in de loop van de twee jaar waarvoor de overeenkomst geldt.

Deze aanwervingen gebeuren naar aanleiding van : - de vervanging van de werknemers die met een voltijds brugpensioen vertrekken, in het kader van de bepalingen die nader verduidelijkt worden in artikel 3.2.1.; - de vervanging van de werknemers die met een halftijds brugpensioen vertrekken, in het kader van de bepalingen die nader verduidelijkt worden in artikel 3.2.2. voor deze andere mogelijkheid tot brugpensioen; - de vervanging van arbeiders die wensen over te stappen naar deeltijdwerk, conform artikel 3.3; - een bijzondere inspanning om het aantal inhaalrusturen verder te verminderen, conform artikel 6; - de aanwerving van jonge arbeiders, deeltijds tewerkgesteld in het kader van de bestaande "alternerende opleidingen"; - het aanwenden van 0,10 pct. van de loonmassa van de sector, voor het integreren van risicogroepen. 3.1.2. De in 1997 en 1998 vereiste nieuwe aanwervingen gebeuren prioritair met contracten voor bepaalde duur. Elke vervanging van een bruggepensioneerde laat echter een omschakeling toe van een contract met bepaalde duur naar een contract met onbepaalde duur. 3.2. Brugpensioen 3.2.1. Voltijds brugpensioen 3.2.1.1. Toegangsvoorwaarden a. Voor de 55-jarige arbeiders en ouder, die 38 jaar als loontrekkende kunnen rechtvaardigen : verlenging van de bestaande overeenkomst.b. Voor de ploegenarbeiders met nachtprestaties die de leeftijd van 55 jaar in 1997 en 56 jaar in 1998 en die op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst kunnen aantonen 20 jaar werk in een ploegenstelsel met nachtarbeid zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.46 van 10 mei 1990 en 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen. 3.2.1.2. Financiële voorwaarden a. Tijdens de huidige collectieve arbeidsovereenkomsten krijgen de in ploegverband werkende arbeiders die vóór 31 december 1997 55 jaar worden, of 56 vóór 31 december 1998, een maandelijkse toelage, ten laste van de onderneming, van 23 935 BEF bruto (index 1 januari 1997) tot hun wettelijke pensioenleeftijd, waardoor aan deze arbeiders een jaarlijks bruto-inkomen van 697 505 BEF (index 1 januari 1997) gewaarborgd wordt. De jaarlijkse herziening op 1 januari, zoals voorzien in het NPCCI brugpensioenstelsel, wordt gehandhaafd. b. Het bestaande NPCCI-stelsel blijft van toepassing op de 58-plussers en voor hen geldt een gegarandeerd jaarlijks bruto-inkomen van 702 075 BEF (index 1 januari 1997). 3.2.1.3. Vertrekvoorwaarden De vertrekdatum wordt in overleg tussen het lokaal bestuur en de betrokken arbeider overlegd, gelet op de te presteren wettelijke opzegtermijn. 3.2.1.4. Vervangingsmodaliteiten De vervanging van de bruggepensioneerde gebeurt conform de wettelijke bepalingen. 3.2.2. Halftijds brugpensioen 3.2.2.1. Toegangsvoorwaarden Op basis van artikel 26 van de wet van 26 juli 1996 is de minimumleeftijd voor halftijds brugpensioen 55 jaar en 25 jaar in loondienst. 3.2.2.2. Financiële voorwaarden Bijkomende vergoeding ten laste van de werkgever (verschil tussen de netto referentieverloning en de werkloosheidsvergoeding).

De bijkomende vergoeding ten laste van de werkgever wordt berekend volgens de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993.

Deze bijkomende vergoeding ten laste van de werkgever en de loonstructuur worden berekend conform de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juni 1994 (= ondernemingsplan). 3.2.2.3. Vertrekvoorwaarden a. Specifiek van toepassing op de halftijds bruggepensioneerden. De sociale voorwaarden zijn dezelfde als voor een arbeider ouder dan 50 jaar met halftijdse loopbaanonderbreking.

Voor alle andere sociale zekerheidssectoren, met uitzondering van de werkloosheidsvergoeding, wordt de halftijdse bruggepensioneerde gelijkgesteld met een arbeider die vanaf 50 jaar zijn werk halftijds vermindert in het kader van een loopbaanonderbreking. b. Van voltijdse arbeider naar halftijdse bruggepensioneerde. - De werkgever beschikt over acht weken tijd om de ingediende vraag te onderzoeken en de voorwaarden te bepalen die een positief gevolg mogelijk maken. Dit antwoord hangt af van de toestand in elke fabriek, van de werkorganisatie aldaar en van de aard van de baan die aan de halftijds bruggepensioneerde kan toevertrouwd worden. - Langdurige zieken kunnen geen halftijds brugpensioen aanvragen. c. Van halftijds brugpensioen naar volledig brugpensioen. Volgens de wettelijke bepalingen. 3.2.2.4. Vervangingsmodaliteiten De vervanging van bruggepensioneerde arbeiders gebeurt conform de wettelijke bepalingen. De overgang van een werknemer naar een halftijds brugpensioen moet echter terdege rekening houden met de werkorganisatievereisten en de mogelijkheid tot halftijdse vervanging. 3.3. Vrijwillig deeltijdse tewerkstelling Binnen de 1 pct. grens van het arbeidersbestand, verbinden de ondernemingen van de sector zich tot een welwillend onderzoek, binnen een redelijke termijn, van elke aanvraag van een arbeider die zijn werktijd met de helft wenst te verminderen, met het oog op een werktijdherverdeling.

Vervanging van deze werknemers wordt per fabriek bekeken, in functie van de organisatievereisten. HOOFDSTUK IV. - Werk aan derden

Art. 4.De sociale gesprekspartners willen de tewerkstelling van de cementarbeiders verder vooropstellen. Permanente cementbanen worden niet uitbesteed (ref. hoofdstuk I, afdeling 2 van de reglementering der industriële relaties).

De fabrieksdirecties, verantwoordelijk voor het beheer en het beroep doen op onderaanneming erkennen het recht op informatie van het personeel en zijn vertegenwoordigers.

Ze verbinden zich tot het verbeteren, elkeen in eigen fabriek, van de dialoog met de personeelsafgevaardigden, en in de eerste plaats met respectievelijk de vakbondsafvaardiging en/of de ondernemingsraad. De lokale besturen verbinden zich tot de voorafgaandelijke informatie omtrent alle belangrijke of grote werkzaamheden die vooraf bekend en gepland zijn.

De bijzondere modaliteiten en inhoud van deze informatie dienen per fabriek nader bepaald te worden, conform het bestaand gebruik.

De bestendige commissie bekijkt tweejaarlijks de stand van zaken. HOOFDSTUK V. - Bestaanszekerheid Art. 5.1. Werkloosheid om economische redenen Geen van de ondernemingen van de sector verwacht werkloosheid om economische redenen in de loop van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst.

Indien dit het geval is, beloven beide partijen voorafgaandelijk te onderhandelen om samen met de dagelijkse vergoeding vast te stellen (thans 385 BEF/5-daagse week of 321 BEF/6-daagse week). 5.2. Carensdag Behoud van de afschaffing. Indien echter de afwezigheidsgraad wegens ziekteverzuim met meer dan 20 pct. verhoogt, in vergelijking met 1996, aanvaarden beide partijen deze toezegging opnieuw te bespreken. HOOFDSTUK VI. - Inhaalrusturen Art. 6.1. Het voltijds productieproces in de cementsector en de conjuncturele behoeften noodzaken soepelheid en ook werkuren die buiten de gewone werktijd dienen gepresteerd te worden. 6.2. Alle hierdoor aangesproken fabrieken verbinden zich samen, voor het geheel van de sector, het volume inhaalrusturen te verminderen met 15 000 uur. Gedurende de huidige overeenkomst zullen ze daartoe ondermeer arbeiders aanwerven, met een contract voor bepaalde duur conform punt 3.1.1. 6.3. De planning van het inhalen van deze uren houdt rekening met de productievereisten. HOOFDSTUK VII. - Koopkracht

Art. 7.Per 1 januari 1997 wordt het bruto basissalaris verhoogd met 9 BEF. HOOFDSTUK VIII. - Verplaatsingstegemoetkoming

Art. 8.Per 1 januari 1997 verhoogt de dagelijkse verplaatsingstegemoetkomingen naar het bedrijf, per begonnen werkdag, tot 35 BEF. HOOFDSTUK IX. - Opleidingstegemoetkoming

Art. 9.Per 1 januari 1997 wordt een individuele bijscholingstoelage van 25 BEF uitgekeerd, per gewerkte dag, om de arbeiders van de sector in staat te stellen hun technologische kennis bij te schroeven.

Deze tegemoetkoming zal maandelijks betaald worden op basis van volgende formule : [aantal gewerkte uren (vorige maand)] x 25 BEF 7,2 HOOFDSTUK X. - Bijkomende pensioenstelsels

Art. 10.De ondernemingen van de sector verbinden er zich toe elk afzonderlijk de gevolgen van de nieuwe wetgeving inzake bijkomend pensioen nader te bestuderen, in het respect van de collectieve arbeidsovereenkomst 1995-1996 en met inachtneming van de wettelijke bepalingen. HOOFDSTUK XI. - Tewerkstellingsakkoorden

Art. 11.Huidig akkoord wordt afgesloten in uitvoering van hoofdstuk IV, titel III van de wet van 26 juli 1996 en het koninkijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden, in uitvoering van artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. HOOFDSTUK XII. - Sociale vrede

Art. 12.Zoals gebruikelijk in de sector, garandeert de huidige overeenkomst de sociale vrede gedurende zijn looptijd. HOOFDSTUK XIII. - Looptijd

Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten voor een termijn van twee jaar, vanaf 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 januari 2005.

De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

^