Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 juli 2019
gepubliceerd op 22 juli 2019

Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de thematische verloven in de publieke sector

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2019203244
pub.
22/07/2019
prom.
18/07/2019
ELI
eli/besluit/2019/07/18/2019203244/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JULI 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de thematische verloven in de publieke sector


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, artikelen 100, derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, 102, § 1, derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, en 105, § 1, vervangen bij de wet van 26 maart 1999 en gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001, 30 december 2009 en 2 september 2018;

Gelet op de wet van 13 april 2011 tot afschaffing van de beperkingen op de leeftijd van het gehandicapte kind inzake ouderschapsverlof, artikel 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2002 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 2009 houdende toekenning aan de personeelsleden van de Belgische Technische Coöperatie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid;

Gelet op het koninklijk besluit van besluit van 29 april 2013 houdende toekenning aan de personeelsleden van de Cel voor Financiële Informatieverwerking van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid;

Gelet op het koninklijk besluit van besluit van 12 mei 2014 houdende toekenning aan de contractuele personeelsleden van de Ombudsdienst voor Energie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 18 januari 2019;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 12 februari 2019;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 12 februari 2019;

Gelet op het advies nr. 83 van het Comité Overheidsbedrijven, gegeven op 3 april 2019;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 4 april 2019;

Gelet op het protocol nr. 219/3 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten, gegeven op 24 april 2019;

Gelet op de regelgevingsimpactanalyse, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op het advies nr. 66.223/1 van de Raad van State, gegeven op 21 juni 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Werk en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Artikel 1.In het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, wordt een artikel 4ter/2 ingevoegd, luidend als volgt : "Art. 4ter/2. § 1. Dit artikel is van toepassing op voorwaarde dat de bevoegde Gemeenschap de mogelijkheid voorzien heeft en dat de voorwaarden en modaliteiten bepaald door deze Gemeenschap vervuld werden. § 2. In afwijking van artikel 4ter, § 2 en § 4, tweede lid, kan de minimumperiode van onderbreking mits akkoord van de overheid worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.

Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 4ter, § 2 en § 4, eerste lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.".

Art. 2.In artikel 4quater van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met een vierde gedachtestreep, luidende : "- ofwel hun arbeidsprestaties verminderen met 1/10 van een voltijdse betrekking op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor een periode van maximum veertig maanden."; 2° in het vierde lid worden de woorden "of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de kinderbijslag" en de woorden ", wordt de leeftijdsgrens".

Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een artikel 4quater/1 ingevoegd, luidend als volgt : "Art. 4quater/1. § 1. In afwijking van artikel 4quater, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden, mits akkoord van de overheid, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.

Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 4quater, eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet, na een gedeeltelijke opsplitsing in weken, rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen. § 2. In afwijking van artikel 4quater, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen. § 3. De overheid kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of in artikel 4quater, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.

In dit geval dient de overheid zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 4quater, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke mededeling waarbij het personeelslid de overheid informeert van zijn wens om zijn recht op onderbreking uit te oefenen.".

Art. 4.In artikel 4quinquies van hetzelfde besluit worden een paragraaf 4 en 5 ingevoegd, luidend als volgt : " § 4. Voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan verminderen met 1/10 van een voltijdse betrekking bedraagt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen een gedeelte van 596,27 euro, berekend volgens het aantal uren waarmee de opdracht verminderd wordt in verhouding tot het aantal uren van een volledige opdracht.

Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag in het eerste lid vervangen door 680,05 euro.

Voor het personeelslid dat de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft, wordt het bedrag in het eerste lid vervangen door 803,83 euro. § 5. Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de overheid overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen

Art. 5.In artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, worden de woorden "artikelen 35, 117 en 117bis" vervangen door de woorden "artikelen 35, 35/1, 117, 117bis en 117ter".

Art. 6.In artikel 8bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 maart 2017, worden de woorden "in toepassing van de artikelen 34 en 35," vervangen door de woorden "in toepassing van de artikelen 34, 35 en 35/1,".

Art. 7.In artikel 35 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid aangevuld met een vierde gedachtestreep, luidende : "- hetzij gedurende een periode van veertig maanden in het raam van de onderbreking van de loopbaan met één tiende zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld;op vraag van de ambtenaar kan deze periode worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan."; 2° in paragraaf 1, derde lid, wordt de tweede zin vervangen als volgt : "Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking, gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde en gelijk is aan tien maanden loopbaanonderbreking met één tiende."; 3° in paragraaf 1, vijfde lid, worden de woorden "of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de kinderbijslag" en de woorden ", wordt de leeftijdsgrens";4° in paragraaf 2 worden een vierde en vijfde lid ingevoegd, luidend als volgt : "Een toelage van 43,16 euro per maand wordt toegekend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan de ambtenaar die zijn loopbaan met één tiende onderbreekt.Indien de ambtenaar uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro.

Als een ambtenaar, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de overheid overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof."; 5° in paragraaf 4 worden de woorden "en artikel 35/1" ingevoegd tussen de woorden "de bepalingen van dit artikel" en "valt het ouderschapsverlof".

Art. 8.In hetzelfde besluit wordt een artikel 35/1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 35/1.§ 1. In afwijking van artikel 35, § 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken onderbreking van de loopbaan.

De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 35, § 1, eerste lid.

Onverminderd artikel 35, § 1, derde lid, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand onderbreking van de loopbaan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde, op te nemen. § 2. In afwijking van artikel 35, § 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde, op te nemen. § 3. De voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of in artikel 35, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.

In dit geval dient de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde, zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan de ambtenaar die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 35, paragraaf 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd, binnen een maand na de mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 8bis.".

Art. 9.In hetzelfde besluit wordt een artikel 117ter ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 117ter.In afwijking van artikel 117, § 2, eerste en negende lid, kan de minimumperiode van onderbreking mits akkoord van de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde, worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.

Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 117, § 2, tweede en achtste lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde, op te nemen.

De voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde kan de uitoefening van het in eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan de ambtenaar binnen twee werkdagen na de ontvangst van de mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 8bis.". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen

Art. 10.In het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, wordt een artikel 11ter ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 11ter.In afwijking van artikel 11, zesde, zevende en elfde lid, kan de minimumperiode van onderbreking worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.

Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 11, zesde, zevende en tiende lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.".

Art. 11.In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, wordt het eerste lid aangevuld met een vierde gedachtestreep, luidende : "- hetzij een periode van veertig maanden onderbreking van de loopbaan met één tiende zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld;deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan."; 2° in paragraaf 2 wordt de tweede zin vervangen als volgt : "Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking, gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde en gelijk is aan tien maanden loopbaanonderbreking met één tiende."; 3° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de kinderbijslag" en de woorden ", wordt de leeftijdsgrens";4° paragraaf 6 wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : "In afwijking van het eerste lid, kan, bij toepassing van artikel 12/1, § 1, eerste lid, elke aanvraag betrekking hebben op verschillende niet aaneengesloten periodes van een week of een veelvoud hiervan, op voorwaarde dat de aldus aangevraagde weken gespreid zijn over een periode van maximum drie maanden.Het in artikel 19 bedoelde geschrift vermeldt in dat geval de begin- en einddatum van elk van deze periodes.".

Art. 12.In hetzelfde besluit wordt een artikel 12/1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 12/1.§ 1. In afwijking van artikel 12, § 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.

De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 12, § 1. Onverminderd artikel 12, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen. § 2. In afwijking van artikel 12, § 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen. § 3. De overheid kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of artikel 12, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.

In dit geval dient de overheid zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan de ambtenaar die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 12, § 1, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 19.".

Art. 13.In artikel 13, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 2°, opgeheven bij koninklijk besluit van 18 januari 2007, hersteld in de volgende lezing : "2° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 43,16 euro.Voor de ambtenaar die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro;"; 2° in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 2°, opgeheven bij koninklijk besluit van 18 januari 2007, hersteld in de volgende lezing : "2° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met één tiende op 64,74 euro;"; 3° een paragraaf 4 wordt ingevoegd, luidend als volgt : " § 4.Als een ambtenaar, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de overheid overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.". HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan

Art. 14.In artikel 32 van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid aangevuld met een vierde gedachtestreep, luidend als volgt : "- hetzij een periode van veertig maanden onderbreking van de loopbaan met één tiende zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld;deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan."; 2° in paragraaf 1, derde lid, wordt de tweede zin vervangen als volgt : "Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking, gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde en gelijk is aan tien maanden loopbaanonderbreking met één tiende."; 3° in paragraaf 1 worden in het vijfde lid de woorden "of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de kinderbijslag" en de woorden ", wordt de leeftijdsgrens";4° in paragraaf 2 worden een vierde en vijfde lid ingevoegd, luidend als volgt : "Een toelage van 43,16 euro per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt met één tiende.Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro.

Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof."; 5° in paragraaf 4 worden de woorden "en artikel 32/1" ingevoegd tussen de woorden "de bepalingen van dit artikel" en "valt het ouderschapsverlof".

Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een artikel 32/1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 32/1.§ 1. In afwijking van artikel 32, § 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.

Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 32, § 1, eerste lid.

Onverminderd artikel 32, § 1, derde lid, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen. § 2. In afwijking van artikel 32, § 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen. § 3. De Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, kan de uitoefening van het in artikel 32, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, evenals van § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, bedoelde recht weigeren.

In dit geval dient de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in § 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 32, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6/1.".

Art. 16.In hetzelfde besluit wordt een artikel 65ter ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 65ter.In afwijking van artikel 65, § 2, eerste en negende lid, kan de minimumperiode van onderbreking mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.

Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 65, § 2, tweede en achtste lid, ten gevolge van de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen.

De Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, kan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6/1.". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben

Art. 17.In het koninklijk besluit van 10 juni 2002 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben, wordt een artikel 12ter ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 12ter.In afwijking van artikel 12, zevende, achtste en twaalfde lid, kan de minimumperiode van onderbreking mits akkoord van de werkgever worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.

Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 12, zevende, achtste en elfde lid, ten gevolge van de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.

De werkgever kan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de werkgever zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 10, § 2.".

Art. 18.In artikel 13 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met een vierde gedachtestreep, luidend als volgt : "- ofwel veertig maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende zoals voorzien in het artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, indien het voltijds tewerkgesteld is;deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in perioden van tien maanden of een veelvoud hiervan."; 2° in het derde lid wordt de tweede zin vervangen als volgt : "Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsprestaties gelijk is aan twee maanden halftijdse verderzetting van de arbeidsprestaties, gelijk is aan vijf maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één vijfde en gelijk is aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende."; 3° in het vijfde lid worden de woorden "of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de kinderbijslag" en de woorden ", wordt de leeftijdsgrens";4° in het achtste lid worden de woorden ", uitgezonderd de bepalingen van artikel 13/1," ingevoegd tussen de woorden "De aanvraagprocedure is" en "dezelfde als deze".

Art. 19.In hetzelfde besluit wordt een artikel 13/1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 13/1.§ 1. In afwijking van artikel 13, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de werkgever geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat 4 maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan 16 weken volledige onderbreking van de loopbaan.

Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 13, eerste lid. Onverminderd artikel 13, derde lid, moet bij een wijziging van opnamevorm, na een gedeeltelijke opsplitsing in weken, rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.

Wanneer bij een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen. § 2. In afwijking van artikel 13, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden, mits akkoord van de werkgever, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.

Wanneer bij een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte één maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen. § 3. De werkgever kan de uitoefening van het in § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, van dit artikel of artikel 13, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.

In dit geval dient de werkgever zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 13, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 15.".

Art. 20.In artikel 14 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 4° ingevoegd, luidend als volgt : "4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 50,57 euro.Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 50,57 euro vervangen door 68 euro."; 2° in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 4° ingevoegd, luidend als volgt : "4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen met één tiende op 75,85 euro."; 3° een paragraaf 4 wordt ingevoegd, luidend als volgt : " § 4.Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de werkgever overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.". HOOFDSTUK 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 november 2009 houdende toekenning aan de personeelsleden van de Belgische Technische Coöperatie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid

Art. 21.In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 16 november 2009 houdende toekenning aan de personeelsleden van de Belgische Technische Coöperatie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tweede en derde gedachtestreep van de Franstalige tekst worden de woorden "quand il sont" vervangen door de woorden "quand ils sont"; 2° een vierde gedachtestreep wordt ingevoerd, luidend als volgt : "- hetzij veertig maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet van 22 januari 1985, wanneer het personeelslid tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling.".

Art. 22.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragaaf 1 wordt de zin aangevuld met de woorden "en het ouderschapsverlof naar rato van één tiende van veertig maanden kan worden gesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan."; 2° in paragraaf 2 wordt de tweede zin aangevuld met de woorden "en gelijk is aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende.".

Art. 23.In artikel 3, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de kinderbijslag" en de woorden ", wordt de leeftijdsgrens".

Art. 24.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3/1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 3/1.§ 1. In afwijking van artikel 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden, mits akkoord van het BTC, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat 4 maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan 16 weken volledige onderbreking van de loopbaan.

Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 1, eerste lid. Onverminderd artikel 2, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het BTC op te nemen. § 2. In afwijking van artikel 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van het BTC geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het BTC op te nemen. § 3. Het BTC kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel en in artikel 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.

In dit geval dient het BTC zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 10.".

Art. 25.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 8ter.In afwijking van artikel 6, § 1, en artikel 7, tweede lid, kan de minimumperiode van de onderbreking mits akkoord van het BTC worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.

Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 6, § 1, en artikel 7, tweede lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het BTC op te nemen.

Het BTC kan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient het BTC zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 10.".

Art. 26.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 4° ingevoegd, luidend als volgt : "4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 50,57 euro.Voor het personeelslid dat alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag van 50,57 euro vervangen door een bedrag van 68 euro."; 2° in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 4° ingevoegd, luidend als volgt : "4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen met één tiende op 75,85 euro."; 3° een paragraaf 4 wordt ingevoegd, luidend als volgt : " § 4.Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met het BTC overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.". HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 april 2013 houdende toekenning aan de personeelsleden van de Cel voor Financiële Informatieverwerking van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid

Art. 27.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 april 2013 houdende toekenning aan de personeelsleden van de Cel voor Financiële Informatieverwerking van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid van de Franstalige tekst wordt het woord "ou" in het begin van elke gedachtestreep telkens vervangen door het woord "soit"; 2° het eerste lid wordt aangevuld met een vierde gedachtestreep, luidend als volgt : "- hetzij veertig maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet van 22 januari 1985, wanneer het personeelslid tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling.".

Art. 28.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragaaf 1 wordt de zin aangevuld met de woorden "en het ouderschapsverlof naar rato van één tiende van veertig maanden kan worden gesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan."; 2° in paragraaf 2 wordt de tweede zin aangevuld met de woorden "en gelijk is aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende.".

Art. 29.In artikel 3, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de kinderbijslag" en de woorden ", wordt de leeftijdsgrens".

Art. 30.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3/1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 3/1.§ 1. In afwijking van artikel 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van het CFI geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat 4 maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan 16 weken volledige onderbreking van de loopbaan.

Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 1, eerste lid. Onverminderd artikel 2, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het CFI op te nemen. § 2. In afwijking van artikel 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van het CFI geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het CFI op te nemen. § 3. Het CFI kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel en in artikel 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.

In dit geval dient het CFI zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 10.".

Art. 31.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 8ter.In afwijking van artikel 6, § 1, en artikel 7, tweede lid, kan de minimumperiode van onderbreking, mits akkoord van het CFI, worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.

Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 6, § 1, en artikel 7, eerste lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van het CFI op te nemen.

Het CFI kan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient het CFI zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 10.".

Art. 32.In artikel 9 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 4° ingevoegd, luidend als volgt : "4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 50,57 euro.Voor het personeelslid dat alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag van 50,57 euro vervangen door een bedrag van 68 euro."; 2° in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 4° ingevoegd, luidend als volgt: "4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen met één tiende op 75,85 euro."; 3° een paragraaf 4 wordt ingevoegd, luidend als volgt : " § 4.Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met het CFI overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.". HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het koninklijk besluit van 12 mei 2014 houdende toekenning aan de contractuele personeelsleden van de Ombudsdienst voor Energie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid

Art. 33.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 mei 2014 houdende toekenning aan de contractuele personeelsleden van de Ombudsdienst voor Energie van het recht op ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid van de Franstalige tekst wordt het woord "ou" in het begin van elke gedachtestreep telkens vervangen door het woord "soit"; 2° het eerste lid wordt aangevuld met een vierde gedachtestreep, luidende : "- hetzij veertig maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet van 22 januari 1985, wanneer het personeelslid tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling.".

Art. 34.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragaaf 1 wordt de zin aangevuld met de woorden "en het ouderschapsverlof naar rato van één tiende van veertig maanden kan worden gesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan."; 2° in paragraaf 2 wordt de tweede zin aangevuld met de woorden "en gelijk is aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende.".

Art. 35.In artikel 3, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden in het tweede lid de woorden "of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag" ingevoegd tussen de woorden "betreffende de kinderbijslag" en de woorden ", wordt de leeftijdsgrens".

Art. 36.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3/1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 3/1.§ 1. In afwijking van artikel 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden, mits akkoord van de werkgever, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.

Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 1, eerste lid. Onverminderd artikel 2, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen. § 2. In afwijking van artikel 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden, mits akkoord van de werkgever, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.

Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte één maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen. § 3. De werkgever kan de uitoefening van het in § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, van dit artikel en in artikel 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.

In dit geval dient de werkgever zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, van dit artikel, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 12.".

Art. 37.In hetzelfde besluit wordt een artikel 10/1 ingevoegd, luidend als volgt : "

Art. 10/1.In afwijking van artikel 7, § 1, en artikel 8, tweede lid, kan de minimumperiode van de onderbreking mits akkoord van de werkgever worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.

Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.

De werkgever kan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de werkgever zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de schorsing van de onderbreking als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 12.".

Art. 38.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 4° ingevoegd, luidend als volgt : "4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 50,57 euro.Voor het personeelslid dat alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag van 50,57 euro vervangen door een bedrag van 68 euro."; 2° in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 4° ingevoegd, luidend als volgt : "4° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen met één tiende op 75,85 euro."; 3° een paragraaf 4 wordt ingevoegd, luidend als volgt : " § 4.Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de werkgever overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.". HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen

Art. 39.Dit besluit is van toepassing op de aanvragen die bij de werkgever worden ingediend vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

In afwijking van het voorgaande lid hebben de artikelen 2, 2°, 7, 3°, 11, 3°, 14, 3°, 18, 3°, 23, 29 en 35 uitwerking vanaf 31 december 2018.

Art. 40.De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Justitie, belast met de Regie der gebouwen, de minister bevoegd voor Financiën en Ontwikkelingssamenwerking, de minister bevoegd voor Energie, de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, belast met de Nationale Loterij, de minister bevoegd voor Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen, de minister bevoegd voor Telecommunicatie en Post, zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 juli 2019.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, W. BEKE De Minister van Justitie, belast met de Regie der gebouwen, K. GEENS De Minister van Financiën en Ontwikkelingssamenwerking, A. DE CROO De Minister van Energie, M. C. MARGHEM De Minister van Ambtenarenzaken, belast met de Nationale Loterij, S. WILMES De Minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen, Fr. BELLOT De Minister van Telecommunicatie en Post, Ph. DE BACKER .

^